| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap-kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegen- | |
| |
heid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Hanna. - Uw eerste brief bevat de vraag of ik denk dat ook anderen Uw gedichtje zullen begrijpen! Ach lieve Hanna, ik vrees dat de meeste lezers al héél weinig begrijpen onder welke omstandigheden en door wèlk leed goed werk tot stand komt. Begrijpen doen zoo weinigen. - Zoo dikwijls b.v. heb ik hooren zeggen, over Helène Swarth, zooals zij thans, na hare scheiding, weer heet: ‘Hoe kan zij toch hare persoonlijke ondervindingen zoo willen bezingen?’ - Doen dat echter niet alle dichters die wezenlijk móói subjectief werk gaven aan de menschheid? Is datzelfde niet het geval met Heine, met de Musset, met Tennyson's In Memoriam, etc., etc.? Waar het echter zulke dooden geldt wordt er in hun particulier leven gewroet, om te ontdekken op wien hunne verzen betrekking hadden, en vindt men datzelfde dan heel-aandoenlijk wat men den nog levenden zoo kwalijk neemt. Om op Uw werk terug te komen, verwacht nóóit, als gij iets geeft aan het publiek, dat het U begrijpt; slechts hier en daar doet een enkele dat. En natuurlijk dringt dat gewoonlijk niet tot U door. - Zeker, ‘beschouwingen’ plaats ik óók in de Lelie, - dat ziet gij toch immers bijna elke week, - maar zij moeten interessant zijn; iets te zeggen hebben. - Dat gij mijn werk gaarne leest, komt juist ook dáárom, omdat ik een iemand ben, die wat te zeggen heeft. Een ‘genie’ ben ik volstrekt niet; doch ik ben een persoonlijkheid. En ik zag en ondervond veel; daardoor kan ik - omdat ik een onafhankelijke levensbeschouwing heb - veel geven van mij zelve aan U en aan zoovele anderen, wat tot U allen spreekt van ziel tot ziel.
Ik ben blij dat gij U Geerte uit ‘Om de Eere Gods’ zoo goed hebt kunnen indenken. Zij is inderdaad, zooals gij terecht schrijft, een rotte vrucht van hare zoogenaamd christelijke omgeving, een beklagenswaardig gevolg van de leugen- en bedrog-omstandigheden waarin men haar opvoedde, terwijl daarentegen eene Lizzy van der Hooph is van huis uit een pervers, met onreine begeerten en overprikkeld-zinnelijke verlangens overkropt meisje - zooals er, juist onder de quasifatsoenlijke meisjes, heel wat in den Haag bestaan. - Ik weet niet of gij het prettig zoudt vinden dat ik over Uw examen hier duidelijker zou schrijven, daarom zeg ik alleen - dan zult gij mij wel begrijpen - dat m.i. Uw moeder groot gelijk heeft door te willen dat gij juist dat examen óók nog doet. Dat zal U stellig later goed te pas komen; dat gij het geen prettige afwisseling vindt op Uw andere studies begrijp ik echter zeer goed. Mij dunkt, het is zoo geheel iets anders; men kan voor 't eene deugen, voor 't andere absoluut niet; des te knapper zijt gij, als gij in beide vakken slaagt. - Bij dezen brief van U gaan drie gedichtjes, waarvan ik één aanneem: Levensmoment, omdat ik het goed-gezegd, en goed- gevoeld vind. De twee andere vernietigde ik. Het gedichtje bevat te veel stoplappen, als daar zijn: ‘Van de liefde rein en goed’ (omdat het rijmen moet op zoet) etc. Of: ‘Vormt een hemel ons op aard; maakt den mensch het Godsrijk waard.’ - Het andere rijmlooze vers bevat allerlei geheel onjuist-gedachte beelden. Hoe b.v. kunt gij in bladeren ‘grillige monsters’ of ‘tijgers’, dan weer ‘jonkvrouwen’ en ‘teedere kinderen’ zien? Neen, dat is onecht, bedacht.
In Uw tweeden brief maakt gij Uw excuses dat gij zoo ‘ongeduldig’ zijt, in zake spoedig antwoord verlangen. Lieve Hanna, velen verkeeren met U in hetzelfde geval. Er is maar een beperkte plaatsruimte. Ik wenschte zelve dat ik er een middel op wist om èn de steeds aangroeiende correspondentie terstond onder dak te brengen èn Uw aller bijdragen spoedig te plaatsen èn aan Uw aller wensch te voldoen van veel van mijn hand, wat betreft roman, artikels, varia, te geven, elke week. Onder mijn redactie is de Lelie echter reeds aanmerkelijk vergroot, zonder dat de uitgever den prijs verhoogde, maar wij zitten nog steeds met: gebrek aan plaatsruimte, - die van jaar tot jaar toeneemt. - Gij hebt wel degelijk een datum boven Uw brief geschreven, en, gelijk gij uit het hierboven U gegeven antwoord ziet, ik heb ook volstrekt niet gezwegen omdat Uw brief niet belangrijk genoeg was. Gij schrijft dat Uw gedichtjes de oprechte uitdrukking zijn van wat er in U omgaat. Ja, dat weet ik wel, ik, die Uw particuliere brieven aan mij lees, maar daaruit volgt nog geenzins, dat gij óók in staat zijt Uw gevoel uit te drukken in een móóien dichterlijken vorm. Voor dat laatste moet men zijn een dichteres.
Dat gij, onder Uw omstandigheden, zoo véél alleen zit schijnt mij thans voor U bepááld verkeerd. Gelijk gij zelve óók inziet, het is niet goed voor U steeds terug te denken aan het verleden. Gij moet het op Uw schouders nemen en overwinnen. Er steeds over ‘grübelen’, - zooals de duitschers zeggen - zou U ten slotte zenuwziek maken. Iets waarvoor ik juist in dezen tijd zoo angstig ben, waar het jonge menschen geldt. - Ik ben het wèl heelemaal met U eens, dat wij twee levens leven, een voor onszelf, van onze eigen ziel, en een voor de menschen rondom ons, voor het dagelijksche leven. Dat-ook voel ik net zoo als gij. Maar ik ben overtuigd dat niet iedereen het zoo voelt; juist de groote meerderheid leeft er maar op los, en heeft géén gedachten, en zoekt afleiding voor eigen onbeduidendheid in continueel zichzelf verdooven met pretjes. Hier in den Haag zou ik U aldus verscheiden oude menschen kunnen noemen, voor wien tot den dag toe van hun dood het geheele bestaan is één uitgaan, om zichzelf te verdooven. En ik geloof niet dat zulke menschen willen of kunnen denken, want zij hebben er eenvoudig den tijd niet toe. Zooals gij echter over dit alles schrijft klinkt het, op Uw leeftijd, àl te pessimistisch om niet on-natuurlijk, en dus ziekelijk te zijn. Van daar dat ik U nog eens opnieuw waarschuw voor het gevaar van zenuwziekte. Gij zijt nog te jong om U niet een nieuw leven te kunnen maken. Ik ben overtuigd, dat gij dit leed, hoe groot en ernstig ook, weer te boven komt;
| |
| |
maar daartoe is het noodig dat gij niet te veel droomt, en niet te veel denkt, maar, zoo mogelijk, in een geheel andere omgeving komt. Kan dat niet? 't Zou mij voor U zoo spijten indien gij steeds meer gaat terugzinken in het onherroepelijk verleden. Want, het is onherroepelijk.
Neen, Uw schetsje is niet geschikt voor plaatsing. Gelijk gij-zelve óók zegt, het zou de stof bevatten voor een boek, indien gij het talent bezat dit gegeven, door U-zelve doorleefd, te verwerken tot een roman. Wat gij echter in dit schetsje deedt is Uw eigen stukje droeve ondervinding opschrijven, en dat gebeurde met U-zelve ‘schets’ noemen. Dat doen zoovelen, en méénen dan dat zij dáárdoor iets voor het publiek lezenswaard gemaakt hebben, omdat het voor haar-zelve een stukje hèèl groot werkelijk leed is geweest. Echter, dat is geenzins het geval. Geloof mij, zoo iets als deze ‘schets’ is zelfs onbegrijpelijk naar den inhoud, voor hen die niet weten wat U daarbij inspireerde. Een voor den druk geschikt verhaal of schetsje moet een inhoud hebben, moet ook geschreven zijn in een boeienden, goeden stijl. - Het spijt mij zeer dat ik U moet ontmoedigen, maar het is mijn plicht U de oogen te openen voor de vergissing die gij begaat, door te meenen dat alles wat gij opschrijft omtrent Uw eigen stemmingen en gevoelens alleen dáárom voor den druk zou geschikt zijn omdat gij-zelve het wezenlijk en eerlijk zoo hebt gevoeld.
Uw derde briefje vraagt geen eigenlijke beantwoording, daar het slechts een noodkreet was, omdat ik U zóó lang liet wachten. Laat mij U alleen er nog met allen nadruk op wijzen hoe Uw vooronderstelling: ‘Misschien wilt U heelemaal niet meer antwoorden; als U 't dan maar even laat weten’ gansch en al ongerijmd is, omdat ik elke Lelie-abonné of correspondent stééds antwoord; of zijn of haar brief in eigen oogen belangrijk dan wel onbeduidend is doet er niets toe, antwoord geef ik stééds; en, in Uw geval, waar gij mij zoo vriendelijk en vertrouwelijk schrijft, zou er bovendien immers geen enkele reden bestaan U zóó onredelijk te behandelen, van U zonder antwoord te laten. Stel U dus volkomen gerust voortaan, en zendt zoo veel in, en zoo dikwijls gij wilt. Hartelijk gegroet.
B. - Ja, ik begrijp dat gij Uw vroegere leesgezelschap wel eens missen zult. Zoo gaat het met zoovele dingen. Wij apprécieeren eigenlijk eerst als wij missen moesten, en begrijpen dan te laat hoe goed wij het vroeger hadden. Mijzelve gaat dat o.a. zoo op het punt bloemen en een tuin. Toen ik te Assen woonde hadden wij volop bloemen steeds, in onzen grooten tuin; in den Haag ook bezaten we een aardig stadstuintje, en in Suriname ontbrak het natuurlijk nooit aan tropische bloemen van allerlei aard, in den Gouvernements-tuin en het daarbij behoorende Park. O ja, toen hield ik er óók veel van, maar ik gaf er mij daarbij geen rekenschap van hoe het zijn zou als ik ze niet had. Ik was er immers van kind-af aan gewend ze steeds volop te bezitten. Toen kwam echter de omkeer in ons leven, en eerst van toen af ben ik een ware hartstochtelijke bloemenliefhebster geworden, iemand die oneindig veel minder voelt voor mooie meubels of dure dingen in huis, dan wel voor steeds zooveel mogelijk bloemen; en die rijke menschen ook nimmer benijdt hun stijl-inrichtingen en hun prachtige ameublementen, maar enkel en alleen hun voorrecht (waarvan intusschen lang niet allen gebruik maken, heel weinigen zelfs vind ik), om dóór hun geld winter en zomer het huis steeds met bloemen te kunnen versieren. - Over Uw zorgen, waarin ik zoo van harte deel, durf ik hier niet schrijven, uit vrees U te zullen verraden. - Gij zult er echter wel van overtuigd zijn, hoe innig ik voor U meevoel, nietwaar?
- Gij schrijft mij over die geschiedenissen op Deli. Echter, ik kan best begrijpen dat die koelies aan het moorden gaan; om U de waarheid te zeggen kan ik dat veel beter begrijpen, dan dat zij, zooals ik dat in Indië wel heb gezien, gehurkt van deemoed een Europeaan bedienen. Want immers, ik vind het koloniseeren zulk een godvergeven, tegen alle wezenlijke christelijke moraal indruischende schande, dat ik veel meer meevoel met de onderdrukten dan met de onderdrukkers. Natuurlijk, in zoo n geval als dit lijden de goeden met de kwaden mee, maar ik spreek ook niet in individueelen zin maar in het algemeen van onderdrukkers; daarmee bedoelende de blanken. Zooals de zaken nu eenmaal staan echter spreekt het van zelf, dat de employés en ambtenaren zich moeten verdedigen uit zelfbehoud; daarin geef ik hun gelijk. - Zou die bewuste betrekking, waarover gij schrijft, in de verste verte zoo'n honorarium opleveren als gij U voorstelt? En, is zij met Uw omstandigheden te vereenigen?
- - Ik ben alles wat gij over dat gesol met het woord ‘erfelijkheid’ schrijft woord voor woord met U eens. Ik-ook geloof dat die leer de meest verderfelijke is die er bestaat, en alle wilskracht, en ook vooral alle eigen-verantwoordelijkheidsbesef doodt. - Ik zou met U denken, dat een nieuw leven, ook naar het inwendige een nieuw leven, U het meeste kracht en troost en rust zal geven. Gij hebt groot gelijk daarin, dat dit Uw zelfbehoud en Uw plicht beide is. - Ik hoop dat mijn correspondent hierboven, Hanna, dit zal lezen, en Uw voorbeeld zal volgen. Het helpt niet of wij blijven stilstaan bij wat had kunnen zijn. Indien wij niet ons-zelf van-kant-durven-maken, of niet willen-maken, dan moeten wij het schoone woord van de Genestet tot onzen leefregel nemen; waaraan ik-zelve in zoo menig moeilijk oogenblik kracht ontleen:
Zij keeren niet weder de dooden,
En 't omzien wekt ijdele smart;
Wat staat gij? - de rust is verboden!
Geen ruste, al bezweek ook Uw hart.
Noch omzien, noch schreien, noch klagen,
Vertroost, vernieuwt ons de kracht...
Mijn ziel laat een psalmtoon U dragen,
En klink, o mijn harpe, te nacht. -
Vaartwel dan, gij lachende dreven!
En vredige dalen, gegroet!
Bergop gaat de weg van ons leven,
Wij stijgen met manlijken moed!
Zoo is het. Ik weet het, uit eigen ondervinding, hoe zwaar het soms valt te blijven stijgen den levensweg, wanneer wéér een schoone bloem, die we onderweg plukten, verdord uit onze hand viel... maar het moet. Ach, onze dooden, zij liggen immers niet alleen op het kerkhof! Die dáár rusten, zij zijn het niet van wien het her- | |
| |
denken aan het afscheid van hen ons het zwaarste wordt. Veel bitterder is het scheiden van begraven illusieën, van hen die het leven ons ontnam, van alles wat er bloeide in onze levensgaard, en wat het leven heeft verflensd, en verwoest. Maar... het omzien wekt ijdele smart. Bergop gaat de weg van ons leven! - En ach, het eindje komt immers gauw genoeg!
- Voor mevrouw van Rees neem ik gaarne over hoeveel steun haar artikelen U gaven; dat zal haar zeker recht verheugen. -
Ja, die afschuw'lijke bordjes met ‘losloopende honden worden doodgeschoten’! Zij maken mij-ook altijd woedend. Men is wel genoodzaakt in den tegenwoordigen tijd zijn hond, ook buiten, stééds aan de lijn te houden. Wat U met Uw hond thans is gebeurd heeft Benjamin ons, in zijn wilden tijd, want hij is nu heel wat gehoorzamer, eens 's avonds laat in Montreux geleverd. Marie liet hem uit te samen met Frits. Frits kwam weer binnen, maar Benjamin holde weg. Wij vlogen allen naar buiten, en hoorden hem, heel in de verte, op een terrein bij de spoorlijn uitdagend blaffen, om er een spelletje van te maken. Telkens als wij hem benaderden vloog hij weer weg, en dat alles met het gevaar voor oogen, dat elk oogenblik de trein kon voorbijstuiven en het arme dier verpletteren. Ten slotte lieten wij de andere honden óók los, en Gétje, een van Marie's tweetal, kreeg hem toen in zijn nekvel te pakken, en sleurde hem tegen wil en dank mee naar huis. Een minuut daarna snorde de trein voorbij. - Nu echter is hij van lieverlede zoo overtuigd van gevaar, dat hij van-zelf blijft stilstaan wanneer zijn lijn bij ongeluk losraakt. In Zwitserland lieten wij hem losloopen buiten Montreux, omdat men die lieflijke instelling van: ‘losloopende honden worden doodgeschoten’ dáár niet kent. - Gij schrijft: gelooft U mij, er loopen honderden menschen rond, die verfijnd wreed zijn; wel, indien er iets is dat ik beaam, dan is het deze uitspraak van U. Wat is b.v. verfijnd wreeder dan het voor je plezier jagen.! En in het bijzonder de zoogenaamd lange jacht. Indien gij leest hoe de dieren dan gemarteld worden ten pleziere der jagers, dan zult gij het met mij eens zijn, dat zulk een ‘genoegen’ eenvoudig bij de wet verdiende verboden te worden, inplaats van door te gaan voor bij uitstek aristocratisch en vorstelijk. Uw woorden dienaangaande
neem ik over met de meest-mogelijke instemming:
Al zou ik nog zoo veel van iemand houden, en ik zag dat hij een dier, welk ook, moedwillig pijn deed, dan zou 't voor mij een reden zijn zoo iemand voor goed te negeeren.
Ik heb wel eens verteld, geloof ik, van een nichtje van mij, die, op haar veertiende jaar bij ons logeerend, op een' wandeling tot mij zeide: ‘Wil je nu eens wat grappigs zien.’ Ik keek, niets kwaads vermoedends, om; zij stond, - het was in een bosch - midden in een vochtigen plek met dorre bladeren waarin een padde of kikvorsch zat, en zij zette haar hiel boven op den kop van het arme heest, en trapte het dood, eer mijn verontwaardigde vader, die bij ons was, het kon verhinderen. Dat nichtje, - dat toen een welverdiend standje van mijn vader opliep, en dat ik niet meer wilde aankijken - is altijd beschouwd als een zeer lief en beminnelijk karakter, maar ik voor mij heb haar sinds dien dag nooit meer vertrouwd. Van een ander reeds volwassen meisje, met wie ik in pension samen was, heb ik het bijgewoond dat zij voor haar plezier in den gang ging kijken naar de kat, die een muis in den bek had; dat was zoo ‘leuk’ zei ze! - Hoe heerlijk schrijft U over Uw hond! Ja, zoo doen ze precies, zoo trouw! Benjamin-ook kan net zoo als gij het beschrijft zijn kop op de tafel leggen, en je verwijtend-angstig aanzien, wanneer hij zich inbeeldt dat er te veel notitie van Frits wordt genomen, dien wij, omdat hij oud wordt, wel eens wat extra vertroetelen. - Die hooge hondenbelasting is m.i. een der grootste onbillijkheden van de hedendaagsche staats-inrichting. En dan moeten wij tegelijkertijd, voor de Koningin, en haar particulier genoegen van 't Loo te willen verbouwen, eventjes zes ton opbrengen!! Met Mr. Troelstra ben ik het volkomen eens dat zij die soort uitgaven zelve moest betalen.
Ja, de strandwandelingen met Ben zijn een van mijn Scheveningsche voorrechten. Wij zijn dan zoo gezellig samen alleen, en kunnen veel meer genieten dan in den zomer onder al die menschen.
Zeker, zendt de schets ter beoordeeling gerust, en op welk tijdstip gij-zelve wilt. Ik ben geheel tot Uw dienst. - Achter de Wereld van Jeanne Kloos besprak ik indertijd in de Lelie. Ik-ook vind dat een der meest levensware onder hare boeken over steeds diezelfde familie, van wie gij terecht schrijft, dat het op den duur vervelend wordt steeds ervan te lezen. Gelooft gij niet met mij dat de mééste huwelijken ‘kleurloos’ zijn, zooals gij het zéér juist uitdrukt? Ik ken er althans zéér vele op wie dat woord van toepassing is. -
Gij schrijft over in het Buitenland gaan wonen. Om de opvoeding van kinderen lijkt mij dat altijd een heel bezwaar, ofschoon ik wel menschen ken die het deden, met jongens en meisjes beide; echter, dat was in een tijd toen de eischen aan het onderwijs gesteld minder hoog waren dan tegenwoordig. In Zwitserland zijn zonder twijfel uitstekende scholen, speciaal ingericht met het oog op Engelsche leerlingen; ik denk in het bijzonder aan Lausanne. Echter, gij moogt er wèl rekening mee houden dat een vreemdeling daar wordt afgezet, en dat, al zijn de prijzen van vele dingen goedkooper voor de inwoners, de vreemdelingen toch moeten blijven betalen seizoen-prijzen, voor levensmiddelen, huur, enz. ook al wonen zij er voor-goed. Hondenbelasting is, speciaal in fransch-Zwitserland, schandelijk hóóg; per hond 40 francs, onverschillig de grootte. - Persoonlijk vind ik fransch-Zwitserland, wat klimaat aangaat, heerlijk, overigens minder sympathiek dan het Berner-Oberland en 't Engadin. Om voor goed er te wonen zou ik of Zwitserland of Italie prefereeren boven Frankrijk, maar Italie zal voor U een bezwaar zijn wat de opvoeding aangaat. Tyrol is beslist goedkooper dan Zwitserland en m.i. een verrukkelijk land; óók m.i. sympathieker wat de bevolking aangaat.
- Nu heb ik nog een vroegeren brief van U. Ik heb het door U mij genoemde boekje wel besteld, maar nog geen gelegenheid gehad het op mijn gemak te lezen, daar ik, zooals gij in de St.-Nicolaas-dagen zult gezien hebben, ontzet- | |
| |
tend véél heb moeten lezen in de laatste maanden. Toch heb ik reeds met één gedichtje eruit een kennis van me, die groot leed trof, getroost, omdat het zoo bijzonder gevoelig gezegd was. - Dat de een in ‘werken’ zooveel méér troost vindt dan de ander, zal ook wel weer zijn bovenal een temperamentsquestie. Ik heb geen natuur die zichzelve verdooft door welken arbeid ook, veel meer eene, die het leed als het ware kalm moet uitdenken, om het dáárdoor voor mijzelve dragelijk te maken. Eerst vernietigt het mij tijdelijk, - dan komt de periode waarin ik tot mij-zelve kan zeggen: Er is immers niets meer aan te veranderen; zie de waarheid dus onder de oogen, en roep Uw krachten bijeen tot verder leven. Maar, het ondertusschen door moeten werken is daarbij voor mij juist een der grootste kwellingen van mijn bestaan; misschien ligt dat daaraan-óók dat mijn soort werk vordert den geheelen mensch, vordert het zich verplaatsen kunnen in een ander, niet maar is machinaal bureauwerk of handenarbeid, maar bestaat in mijn eigen ziel laten mee-arbeiden als het ware.
Zouden wij voor een doel geboren zijn? - Ik denk zoo dikwijls van niet. En dat wat gij schrijft omtrent uw eigen gedachten over die volksmenigte op den Dam past ook zoo gehéél bij die overtuiging. Want ik-ook denk steeds bij den aanblik eener joelende volksmassa: hoe is het mogelijk dat werkelijk een ‘God’ al die meerendeels onbeduidende, onontwikkelde, ja botte, en daarenboven slechte en onzedclijke wezens zou hebben geschapen met de bedoeling hun een eeuwig leven te verschaffen. - Heb ik wel eens in de Lelie verteld wat ik onlangs eens in dien geest las in een duitsch blad? Iemand vertelde daarin, hoe hij naar de Kerk was geweest, en hoe de mooie preek van den dominée, over het als broeders zullen samenwonen in den Hemel, hem wèl had gesticht. Op weg naar huis moest hij op de tram wachten, en trof die overvol. En hij zat naast een ruwen slager, en tegenover een diklippige onfrisch-ruikende dame, en een eindje verder zat een zure, scherp-mond-hoekige oudejuffer, en weer wat verder was een plaats ingenomen door een allesbehalve smakelijk-uitzienden verloopen meneer, etc., etc. Toen, ineens, bedacht hij, de Kerkganger: dat zijn nu óók allemaal ‘broeders en zusters’, met wien ik hiernamaals zal moeten samen wonen. En... dat vooruitzicht leek hem niets ‘hemelsch’, integendeel. - Enfin, het is en blijft toch alles raadsel, hoe het zal zijn!
Zeker van dien Scheveninger waarzegger heb ik-óók gehoord, en het is een feit dat heel wat Haagsche voornaamheden bij hem zijn geweest, en nog bij hem gaan. Als arme jongen hier gekomen, woont hij nu in een mooi huis, met wachtkamer, etc. Ik heb hooren vertellen dat hij o.a. heeft voorspeld de komst van een prins na een paar jaar, en óók iets over prinses Juliana; en ik heb óók gehoord van vele merkwaardige uitgekomen voorspellingen.
Onlangs werd er, m.i. zeer terecht, in een ingezonden stuk, in, ik meen de Telegraaf, op gewezen hoe onbillijk het is provincie. Waarzeggers, als b.v. onlangs ergens in Drente, zoo hard te vallen, waar de Haagsche aristocratie den door U bedoelden waarzegger even druk bezoekt als de boerén en buitenlui het hun waarzeggers doen en men den eerstgenoemde, om die voorname cliëntele, met rust laat. - Hetgeen gij mij vertelt van Uw ondervinding uit Parijs vind ik zóó frappant, dat ik er geheel van onder den indruk was; om U de waarheid te zeggen begrijp ik niet - juist omdat ik-zelve geloof aan die dingen - hoe gij, of wie ook, den moed hebt tot zulke proefnemingen, want ik vind het eenvoudig-weg vreeselijk al vòòruit iets af te weten van de toekomst, omdat het zoo dikwijls zoo gaat als in Uw geval dat de voorspellingen van treurigen aard zijn. Natuurlijk, niet-geloovigen zullen zeggen dat het alles ‘toeval is wat bij U zoo precies uitkwam, maar ik voor mij vind dat een onnoozele manier van er zich van afmaken. - Gij noemt de menschen ‘amusant’-dom, wel, ik noem ze ergerlijk-dom; tenminste, waar het leed geldt ergeren ze mij. Willen ze overigens dom doen, mijnentwege, dan kan ik óók lachen, maar wanneer ze zoo onkiesch zijn, als gij-ook nu weer beschrijft, neen, dan zijn ze mij steeds een oorzaak van afkeer. Het is verbazend hoè ongevoelig, hoè taktloos de meesten zijn.! Honderden malen denk ik bij al zulke gelegenheden: hoe is het gods ter wereld mogelijk zòò stom-egoist-oppervlakkig te doen, wanneer je je in tegenwoordigheid bevindt van iemand die in ellende verkeert. Het zal wel mee zijn oorzaak dáárin vinden, dat de meeste menschen niet stilstaan bij wat een ander treft, maar alleen bij hun eigen ik. - Ik heb wel den dood van dien neef van U in U... gelezen,
maar weet niet hòe het geschied is. Bij gelegenheid wil ik dat wel eens van U hooren, want ik heb eens schriftelijk met hem te doen gehad; hòe kan ik U hier niet nader uitleggen, U alleen zeggen dat het in een zààk was, waarin hij ten slotte geheel en al ongelijk moest erkennen. Ik hoop van Uw schets weldra nader te hooren, en verneem dan zeker meteen weer iets van Uw plannen? Veel groeten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Spoed-Correspondentie.
J.K. Zendt alles, wat gij aanbiedt. Voor proef aan U was geen tijd meer.
Red: Holl: Lelie.
Sluiting red: ged:
|
|