De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
Een vraatzuchtig monster.De felste bespotting der kristelijke beschaving, - de hevigste smaad het vrede-op-aarde aangedaan, is zeker wel het Militarisme. - Het militarisme, dat verdedigd en verschoond wordt met dogma's en frazen over erfzonde, | |
[pagina 386]
| |
vaderlandsliefde, oranjehuis, heldenmoed, enz. enz.; dat de hooge, gewelddadige bescherming geniet van de machtigen der aarde, die belang hebben bij zijn bestaan; dat onophoudelijk millioenen en millioenen opslurpt en dat ten slotte jaarlijks duizenden der flinkste, sterkste jonge-mannen voor langen tijd aan hun werkkring en gezin ontrukt, om zijn altijd-gapende muil te vullen, of om - zooals de term luidt - ‘het vaderland te dienen.’ Het geeft een slag in 't gelaat hun, die de liefde-leer des Nazareners heeten te belijden; - het maakt àl wat over broederliefde, menschen-min en vrede in hun bijbel geschreven staat tot een parodie. Het dwingt van-nature vredelievende lieden tot broedermoord en hitst hen aan tot de afschuwelijkste schanddaden. - | |
Degelijke opleiding tot moordenaar.Jaarlijks wordt 'n aantal twintig-jarige jonge-mannen in hun besten tijd - als zij zich voor éèn of ander vak bekwamen - gedwongen, desnoods door middel van politie-geweld en opsluiting in de cel,Ga naar voetnoot*) de werking der diverse moordenaars-werktuigen te bestudeeren, te leeren hoè men het zékerst zijn broeders, van over de grenzen, den kogel in 't hart jaagt of met de sabel hun schedel splijt. En of hun dit aangenaam is, of zij er soms eene goede positie door verliezen; erger nog: of zij den oorlog en zijn mensch-onteerende gruwelen uit den grond van hun ziel verfoeien... daarnaar wordt niet gevraagd. Eenmaal militair zijnde, krijgt de jongeman een livrei te dragen die hem voor-goed stempelt tot gepatenteerd-moordenaar en wordt al spoedig voorzien van allerlei moord-werktuigen, waarmede hem geleerd wordt handig om te gaan. - Hij wordt gedwongen zijn geweten en eigen-waarde overboord te werpen om blindelings te gehoorzamen aan geestelijk vaak zéér laag staande ‘meerderen,’ herkenbaar aan hun strepen of sterren op mouwen en kragen. - Hij is nu geen Mensch meer, met eigen wil of denkvermogen, geen persoonlijkheid - tenminste hij behóórt 't niet meer te zijn - doch is nu 'n wil- en zielloos onderdeel geworden van de groote militaire vernielingsmachine, die in actie komt, zoodra de ‘belangen des vaderlands’ in botsing komen met ‘de belangen’ van 'n ander ‘vaderland’ (dat natuurlijk óók zoo'n machine ter beschikking heeft), gehoorzamende aan den vingerdruk van éénen: - de beide machines worden op-elkander-in-gestuurd en dan wordt 'r net zoolang gemoord en vernield tot één der machines verpletterd is. Alsdan heeft het vaderland-met-de-sterkste-machine ‘de overwinning behaald’. Geen wonder dus, dat er tusschen de diverse vaderlanden voortdurend 'n verheven wedstrijd gehouden wordt in het versterken hunner machines, - die nimmer sterk-genoeg zullen zijn. - Ja, ieder weet het wel voor zich: Macht gaat boven Recht. En niet zelden vermakelijk is 't, het geldverspillend pogen waar-te-nemen van onbeduidend-kleine vaderlandjes, die óók mede willen doen!... | |
Het Vaderland 'n bekrompen, verouderd begrip.- Het Vaderland eischt het! Het vaderland. Wat is dat eigenlijk? In onze jeugd wordt ons geleerd: het is de grond waarop gij geboren zijt; de grond uwer vaderen en waarop ook gij leeft en streeft. Het is 'n plekje dat u lief en heilig moet zijn. - Alle respect voor die liefde en heiligheid. - Vragen we echter, onverschillig aan wèlk verstandig maar ongefortuneerd mensch: ‘Bemindt gij den vaderlandschen bodem inderdaad? Zóó, dat gij nimmer zoudt wenschen dien te verlaten?’ - tien tegen één dat het antwoord zal luiden: ‘Och, zoodra ik eenigszins kans zie in 't buitenland m'n brood te verdienen, beter dan hier, vertrek ik daarheen’. Hoevelen toch, die over de macht en de middelen daartoe beschikken, roepen hun ‘vaderland’ voor-goed 'n hartelijk-gemeend: ‘vaarwel!’ toe, om zich te gaan vestigen daar, waarheen 't milde klimaat of uitzichten op 'n beter bestaan hen trekken. - Het land hunner geboorte is hun te eng. Het zonnige Zuiden of het vruchtbare Westen lokt. Spoor-wegen, booten - en straks ook de vlieg-machines - staan hun ten-dienste om hen in den kortst-mogelijken tijd te brengen ver over de grenzen! In onze eeuw van vooruitgang-door-menschelijk-vernuft is het begrip ‘vaderland’ verouderd. Er is geen vaderland. De aardbol is onze woning en 'n begrensd gedeelte daarvan eene ziekelijke, bekrompen ‘liefde’ | |
[pagina 387]
| |
te blijven toe-dragen, getuigt meer van dom conservatisme dan van geestes-verlichting. Zéér juist zegt Gustaaf HervéGa naar voetnoot*): ‘Ik houd hier, zoo goed als elders, staande, dat de tegenwoordige vaderlanden (Frankrijk, Duitschland, Italië, etc.) verouderde opvattingen zijn. Ik houd staande, dat op het oogenblik, met de elkander opvolgende veren hervormingen in de machinerie, met de internationalisatie van het kapitaal, dat van het eene einde van Europa naar het andere trekt, zonder grenzen te kennen, met die kapitalistische beschaving, die hoe langer hoe gelijkvormiger wordt over 't geheele werelddeel, met de communicatie-middelen, die de afstanden doen verdwijnen, zoodanig, dat wij thans dichter bij het verste oord in Rusland zijn, dan onze vaders in het noorden van Frankrijk het waren bij die van het zuiden voor een 50 jaar geleden, - ik houd staande dat die oude nationale afbakeningen hun tijd gehad hebben. Wij zijn de voorloopers van de groote Europeesche menschen federatie, die zal doen vervallen de oude grenzen, door de geschiedenis getrokken, die verschillende naijverige volkeren van vandaag tot elkander zal brengen, evenals de opheffing van douanegrenzen tegen 1789 de oude provincies van het vroegere Frankrijk tot elkander heeft gebracht en doen samen-smelten.’ - | |
De militaire loterij en het keuren van menschen-vleesch.Als men de geestdrift onder de ‘vaderlanders’ bij verjaardagen der leden van het vorstelijk huis, of andere voor hen feestelijke aangelegenheden, zoo eens waarneemt, - als men ze dan zoo ziet loopen met oranje-strikken en vlaggen en ze hoort zingen en schetteren: ‘'t Is plicht dat iedere jongen
Aan d' onafhanklijkheid
Van zijn geliefde vaderland
Zijn beste krachten wijdt!’...
en ze geestdriftig hoort beloven: ‘... Voor koningin en vaderland
Strijdt iedere jongen mee!’...
dan zou men allicht gaan denken dat er héél wat van die vaderlandslievende jongens zijn, die elke gelegenheid, om te toonen hoezeer het hun ernst is met hun diepgewortelde liefde ‘voor land en vorstenhuis,’ met vreugde zullen aangrijpen. - Van dien waan wordt men echter al spoedig genezen, wanneer men eens zoo'n militaire loterij bijwoont - en gadeslaat, de angstige spanning waarin de lotelingen verkeeren vóór zij ‘trekken’ mogen en hoe uitbundig de vreugde is van hem die ‘vrij-loot’! Trouwens: is niet de geheele loterij berekend op de verzaking der vaderlandsliefde door de geestdriftige jongelingen? Wanneer het elk hunner waarachtig ernst was met die vaderlandsliefde zou er dan nog wel geloot behoeven te worden? Immers neen! Ieder zou zich gelukkig achten het geliefde vaderland eindelijk zijn diensten te mogen bewijzen! Of zou men soms willen beweren dat er geloot wordt ‘om de eer te mogen hebben’? Och, kom! -
Na de loting wordt het vleesch gekeurd en wederom bestaat er dan gelegenheid op te merken hoe elk onbeduidend-klein lichaamsgebrek dadelijk wordt aangevoerd als reden tot vrijstelling van dienst. En hoe gelukkig men is, als men ‘wegens broederdienst’ of ‘wegens gebreken’, afgewezen wordt! Ook hier is de geest erg gewillig.... | |
De oorlog.Zoodra de oorlog dreigt, zijn de bewoners van het ‘vijandelijke’ land onze gezworen vijanden. De leelijkste staaltjes worden verteld van hun verdorven zeden en gewoonten, de karakter-eigenschappen hunner regeerings-mannen worden ten hunnen nadeele ontleed, de regeerings-vormen worden zoo afschuwelijk-mogelijk voorgesteld, etc. etc. - Zóó wordt in de couranten, in de koffiehuizen, ja, zelfs van den kansel, de rassen-haat aangekweekt en opgeblazen. - En toch - vraagt men zich af: wát hebben die vreemde menschen daarginds ons dan toch misdaan? Dan moet het eerlijke antwoord luiden: eigenlijk niemendal. - Velen hebben vrienden en familie-leden die gelukkig onder het gehate volk leven of er toe behooren. Anderen kennen zelfs het land niet, noch één der bewoners, hebben nooit iets ermede te doen gehad, zouden het zelfs op de kaart niet kunnen aanwijzen, verstoken als zij blijven van tijd en middelen om hun geest te ontwikkelen. De overmatige, machinale arbeid in de fabriek, de kamp om 't dagelijksch stukje brood verstompt hun geest, doet hen al spoedig dat weinige vergeten wat hun opschool geleerd werd. Zelfs hun eigen vaderland kennen zij ter- | |
[pagina 388]
| |
nauwernood, - ja, zij weten het wel, daarginds heel ver liggen de bosschen en heidevelden en spoelt de zee, doch iets daarvan gezien hebben zij zelden of nooit. Zij kennen slechts de fabriek, de werkplaats: dàt is hùn vaderland. - Evenzoo gaat het in het vijandelijke land. De weerbare mannen worden in groote legers over de grenzen gevoerd, onbekend met het land en de bewoners waartegen zij te strijden hebben. En waàrom zij moeten vechten weten de meesten van hen vaak óók niet eens. Sommigen meenen het te weten, terwijl de ware oorzaak tóch voor hen verborgen blijft. | |
Waartoe de oorlog dient.De groote massa, die straks den vuurdoop zal ontvangen, weet niet - denkt er niet aan - dat die oorlog gevoerd wordt in het belang van het groot-kapitalisme, dat 't gaat om het bezit van goudmijnen of andere bronnen van gewin. We hebben het gezien aan den Engelsch-Transvaalschen oorlog, we zien het aan Marokko. Zij weet niet, dat het niets anders is, dan een elkander den macht betwisten, door menschen, die zelf achter de schermen blijven. Zij weet niet, dat de oorlog gemaakt wordt door de Beurs. Want dat alles gaat onder den fraaien dekmantel: ‘vaderland’. In den strijd om goud en diamant hebben duizenden Engelsche soldaten hun gezondheid of hun leven verloren! Daar werden krijgsgevangenen gemarteld en hoeven vernield, daar zijn gruwelen bedreven, die een rilling van afschuw en verontwaardiging deden gaan door de gansche, beschaafde wereld, alléén om geld-bezit. Afschuwelijk, afschuwelijk is de oorlog! Straks, na den slag, als het slagveld dampt van lauw menschen-bloed, als doode en verminkte soldaten, gekwetste paarden en gebroken wagens in lugubere warring op- en door-elkander liggen, gillen de slachtoffers van kapitalistische heb- en heerschzucht, krimpend van pijn, hun vloek uit over de geld-monsters die hen dreven in deze ellende!... O, christendom!... JOH. G. SCHIPPÉRUS. |
|