voortdurend dieren-mishandelen, in zijn kwaliteit van predikant, maar ik hen nimmer met eenig antwoord verwaardigd door dezen man Gods.
Jarenlang heb ik in de Zeestraat in den Haag gewoond, eerst in mijn ouderlijk thuis, en later een eindje verderop; wat nu gedempt is was toen alles water, maar nóóit heb ik dáár het voortdurend verdrinken van katten en honden, bij wijze van uitspanning, bijgewoond, dat op het orthodoxe Scheveningen voortdurend geschiedt!
Met U geloof ik-óók, dat het wel helpt, wanneer men kinderen voorhoudt hun wreedheid in dezen, en wijst op hun plicht het van hen afhankelijke dier goed te behandelen; kinderen handelen dikwijls wreed uit onnadenkendheid, niet uit bepaalde boosaardigheid, en juist daarom vind ik, dat al die volbloed-orthodoxe onderwijzers en predikanten op Scheveningen de hóófdschuld hebben van de door iedereen volmondig-erkende buitengewone opvallende ruwheid inzake dierenbehandeling, waardoor de Scheveningers zich kenmerken.’
- - Gelijk hier-in wordt vermeld verwaardigde de predikant tot wien ik mij op hoogst-beleefde wijze wendde, om zijn medewerking in te roepen in zake het tegengaan van dieren-mishandeling, mij nooit met ook maar eenig antwoord. - Aangenaam werd ik dus verrast toen ik dezer dagen een schrijven ontving van een redacteur van een op Scheveningen verschijnend Blad, dat twee maal in de week uitkomt, en een strengorthodox karakter draagt, welke mij ook zelfs van naam geheel-onbekende heer mij schreef van de hierboven aangehaalde correspondentie vernomen te hebben, waarom hij verlof verzocht om inzage ervan, opdat hij mijne opmerkingen kon overnemen.
Gaarne voldeed ik terstond aan zijn verzoek, en, zie, de Scheveningsche Courant van 3 December jl. kwam daarna verklaren:
Maar nu doet zich 't treurige verschijnsel voor, dat 't afmaken van een beest als 'n vermaak beschouwd wordt.
En geheel te onpas is de opmerking, die wel eens gemaakt wordt als men de mishandeling af keurt: ‘Nu, hij heeft geen ziel te verliezen.’
Dit bewijst een omgaan met 't heilige, dat aan profanie grenst.
En wat men doet is wreed, liefdeloos, en zondig.
't Is zonde tegenover den Schepper, die niet kan gedoogen, dat wat Hij schiep bedorven of vernietigd wordt.
En 't is wel allertreurigst, dat de ‘buitengewone, opvallende ruwheid inzake dierenbehandeling, waardoor de Scheveningers zichkenmerken’, zooals de Schrijfster zegt, volkomen erkend moet worden. - - - - - - - -
Hoe 't zij, het is goed de opmerkingen van freule Lohman onder de algemeene aandacht te brengen.
Wat 't materiëele van de kwestie betreft heeft de Schrijfster volkomen gelijk.
Het Bijbelwoord: ‘De rechtvaardige kènt 't leven zijner beesten’ is óók tot onze leering geschreven.
Mijn hartelijken dank zij hiermede gebracht aan deze blijkbaar volbloed-orthodoxe-redactie, die den moed heeft te erkennen, hoe ik gelijk heb, hoe inderdaad het kwaad van dierenmishandeling bestaat op Scheveningen, en die óók erkent hoe maar al te dikwijls de orthodoxen er zich dan van afmaken door te zeggen: ‘'t dier heeft geen ziel.’ En erkent, hoe zulk een redeneering is, - van het orthodoxe standpunt in het bijzonder beschouwd, - zonde.
Van orthodoxe zijde juist moet de strijd tegen de dierenmishandeling op Scheveningen uitgaan op Scheveningen, wil hij iets tot stand brengen. Juist dit schreef ik indertijd aan den bovengenoemden predikant, toen ik zijn hulp, en die zijner collega's en van alle christelijke onderwijzers, inriep. - Is hij, die ‘man Gods’ in questie, het wellicht die, nà het Scheveningsche courant-artikel, komt vertellen in de eveneens zeer orthodoxe Scheveningsche ‘Banier’, hoe de ongeloovigen evenzeer slecht handelen in deze zaak, door in circussen te zitten, paarden af te jakkeren aan het Scheveningsche strand, enz., waarop dan, met het bekende farizeisme van zeker soort geloovigen, volgt: En dat doen wij, - orthodoxen - niet! -
Ik zal er met dien anonymen ‘Banier’schrijver niet over redetwisten of hij in deze eigengerechtige overtuiging gelijk heeft of niet, want het gaat er hier niet om wat de ongeloovigen al of niet voor kwaad doen, maar alléén om de orthodoxe Scheveningsche bevolking te wijzen op de zonde, die zij, van hun orthodox standpunt bezien, in alle geval begaan indien zij Gods schepselen, óók de dieren behooren daartoe, gaan mishandelen en plagen, en onder gejuich en gelach verdrinken, bij wijze van kostelooze uitspanning. En in dat opzicht is òòk de Banier-schrijver het met mij eens waar hij verklaart:
Dit neemt niet weg, dat ook slechts één overtreding betreffende dierenmishandeling bij een geloovige, al is dit dan ook tegen vijfentwintig