De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI.Het is ons reeds herhaaldelijk door mannen van wetenschap en kunst gezegd dat we leven in de eeuw van de psychologie. De tijden van het materialisme dat onbevredigd liet, hebben alweer haast afgedaan en den mensch in zijn, veelal onbewuste zoeken naar die schoonheid die zijn leven beter en lichter maakt, is het duidelijk geworden dat de ziel in haar leven en uitingen een diep-gaande bestudeering over waard is. De opvoeding van het kind, de zielstoestand van het kind ontvangt aller aandacht en zelfs heeft men reeds tot voorzichtigheid moeten aanraden in dezen blijden roes van dit eerste stadium der zielskundige studie, om toch vooral niet in uitersten te vervallen. De schoonheid der menschelijke ziel wordt de gezochte schoonheid die men het meest begrijpen gaat, het is de nog ontroerende schoonheid van een gesloten bloem in den eersten ochtendstond, die langzaam aan ontluiken gaat bij 't streelen van de warme zonne-stralen. Niets ontroert den mensch thans meer dan de roerselen van de ziel die hem door den fijnvoelenden kunstenaar in rijke taal of warme kleuren | |
[pagina 370]
| |
worden afgeschilderd. En niet het minst behoort die schoonheid hem door den sluier van mystiek die er omheen gelagen is. De ongeziene geur van rozen doet verlangen naar de bloem en de ongeziene, maar diep-doorvoelde schoonheid van de ziel doet verlangen te naderen tot wat die ziel in haar wezen is, dat naderen wordt een verlangen naar God - een héél dicht innig komen tot wat enkel schoonheid is. Maar dan ook komt de zoekende mensch in het schaduwen-rijk der mystiek en zoekt hij als een zwerver in het verlaten maan-verlichte landschap verlangend naar den komenden dag. De kunst heeft aan schoonheids-waarde door de bestudeering en ontleding van de menschelijke ziel ontzaggelijk veel gewonnen. En vooral waar de ziel in deze eeuw een zoo ingewikkeld stadium van bestaan doormaakt. De kunstenaar die in zijn kunstwerk geen ziel heeft neergelegd, wat tevens zeggen wil, geen schoonheid die tusschen God en menschen staat - laat ons onbevredigd door de uiting van zijn kunst. Want de schoonheid van de ziel is niet een zuiver menschelijke schoonheid, doordien de bekoring der mystiek ons aarzelend prevelt van iets wat van God is. En zooals het lijkt dat bij het dalen van de zon, de in den slaap bewogen hand van een rustenden god op 't hemeldoek afschildert de rijke kleuren van zijn goddelijke droomvisioenen, in den aanblik waarvan de eenzame mensch-bewonderaar zich door den zucht der eeuwigheid beroeren voelt, zoo moet de kunstenaar van heden op zijn werk hebben neergelegd de kleuren van zijn ziels-visioenen waardoor wij in een tijd-en wereld-vergeten-oogenblik een deel der parabool van mensch tot God afleggen. De schoonheids-genieting verrukt evengoed de ziel van den man als van de vrouw. Maar of de vrouw de psyche van den man in haar kunst ons even na te brengen weet als de man ons brengen kan in de uitingen zijner kunst tot de psyche van de vrouw - dat is een vraag alsnog die beantwoording wacht. Maar voorhands reeds zou ik op den ouden rousseauschen vraag: L'âme a-t-elle une sexe - mijn antwoord willen geven: de ziel van den kunstenaar heeft evengoed of evenmin een geslacht als de Schoonheid in den meest goddelijken zin van het woord. Dat deze beantwoording schijnbaar tot grenzen beperkt doet niet af. Want de schoonheid der kunstenaarsziel is onpersoonlijk. En de ziel van den ‘durchschnitt’ mensch is in den regel zéér innig verbonden aan zijn persoonlijkheid zooals de uniform en den militairen mensch zeer moeielijk te scheiden zijn. | |
II.We zouden, om een goed antwoord op den vóór-genoemden vraag te kunnen geven de literatuur van ons eigen volk niet alleen, maar ook van de andere talen moeten nagaan. We zouden de werken der schrijvende vrouwen met toegewijden aandacht moeten lezen, zoo goed als de werken der manlijke auteurs. En dan zouden wij met scherpen blik een vergelijkend onderzoek leiden moeten. De studie zou te omvangrijk zijn en bovendien niet loonend. We hebben naar representanten te zoeken die ons voldoende materiaal voor ons denken schenken zullen. En laten we daartoe de Fransche literatuur en die van 't Duitsche volk - daarna die van ons eigen land aan nadere beschouwingen onderwerpen. Maar vooraf nog een enkele gedachte in 't algemeen die U als voorpost-gids met de natuur van ons terrein bekendheid geven zal. Tal van oorzaken, en niet het minst sociale oorzaken hebben er toe geleid dat menige vrouw de pen ter hand nam, het zij om de rechten harer sexe te verdedigen - of wel doordien ze plotseling begreep of meende te begrijpen dat de schoonheid die ze in haar rijke vrouwen-ziel steeds ingehouden had gevoeld, recht had geuit te worden ter wille van menschen om haar heen die schoonheid zoo van noode hadden. We moeten, hoewel ze nauw verbonden zijn, deze beide groepen van schrijvende vrouwen wel onderscheiden; die groep van vrouwen die hun drang tot schrijven ontvingen bij het aanschouwen van de sociale wantoestanden, voornamelijk waar het de eigen sexe gold - en de groep van die vrouwen die in het innig besef van schoonheid te bezitten en in zich op te kunnen nemen en weer te kunnen geven zich leiden lieten door dien schoonheidsdrang en in den dienst der kunst, dus óók in den dienst van 't sociale leven in zekeren zin, de gouden pen opnamen. De sociale schrijfster geeft vaak in kunstvorm - in roman of tooneelstuk haar grieven weer en legt daarin haar theoriëen bloot. De schrijfster die enkel schrijft ter wille van de schoonheid geeft ons niet zoo zeer den mensch als mensch zooals hij leeft in het maatschappelijk leven, ze geeft ons meer den mensch zooals hij is onder de wording zijner daden, door de roerselen van zijn vreugde en smart. Maar | |
[pagina 371]
| |
beide schrijfsters kunnen den man niet negeeren in hun werk! Ze moeten doordringen tot de psyche van den man - dit wordt vooral van hun geëischt in dezen tijd van zielkundige ontleding - en in hoeverre zijn ze daartoe in staat en bij machte? Is de vrouw in staat den man bij intuïtie te begrijpen, is zij in staat menschen en dingen te beschouwen zooals hij ze ziet? De praktijk leert dat de schrijfsters steeds een vrouw tot hoofdfiguur in hun werk maken, althans bij hooge uitzondering vinden we dit anders. De toestanden beschouwen zij door hun eigen optiek. En toen de vrouw een zooveel grootere plaats in de literatuur ging innemen was het toch niet meer dan zéér begrijpelijk dat ze aan haar verlangen haar geslacht te dienen, bevrediging gaf en de smarten en nooden en de verlangens van de haren begon te schilderen in welken vorm ook! Die vrouwen hebben uitsluitend den drang, in hun schepping de vrouwelijke ziel ontleed en blootgelegd, weer te geven. Hun optiek is absoluut vrouwelijk. De uitbeelding van de mannenfiguur is steeds onvolkomen - ze geven meer een schaduw van het beeld, dan iets dat maar even op de werkelijkheid gelijkt - zij verplaatsen zich niet in hem, maar zien hem enkel met een stil - beschouwenden, maar weinig ontledenden vrouwenblik. Hier tegenover staat een groep van schrijfsters die trachten te zien door een vrouwelijke èn mannelijke optiek - die alzoo de beide geslachten behandelen en nader trachten te brengen. Ik geloof dat het ‘ewig-weibliche’ niet te onderdrukken is. De man die een schrijfster van deze groep schildert krijgt iets mee van dit ‘ewig-weibliche’. Een levende figuur wordt hij zelden, veel eer de drager van mooie woorden en nòg mooier denkbeelden. In den regel gelukt het haar een middelmatige uitbeelding te geven van den man - maar dan nog een middelmatige uitbeelding van een mannelijke roman-figuur. En vooral bij dit laatste moeten we aandachtig zijn! Want in hoeverre is de man de vrouw - ik bedoel de schrijvende vrouw - bekend? Laten we liever eerst het tegengestelde nemen en zeggen: hoè kent en waardóór kent de mannelijke auteur zijn vrouwen-figuren? Wie zal bezwaren hebben Goethe als representant der mannelijke auteurs een oogenblik aan te nemen en wie zal ontkennen dat de vrouwen-figuren bij Goethe een triomf waren voor de kunst zijner ziel? Welaan - de onsterfelijke Gretchen was de sterfelijke Friedrike, Mignon werd de draagster der mooie ziel van Fräulein v. Klettenberg, Frau von Stein schiep - of gaf aanleiding tot de schepping van Natalie, prinses Leonora en Charlotte; Dorothea was Lili - enz, enz. Zij allen hebben geleefd, gevoeld, lief gehad, hadden zich gegeven met heel hun ziel en schatten van schoonheid aan den dichter die door zijn dichter-kracht de woorden en figuren onsterfelijk heeft gevormd. Wat de dichter gaf had hij doorlèèfd - hij had lief gehad, geleden, weer lief gehad, daardoor werden zijn figuren origineel, hadden niets typisch in zich of conventioneels. Wil men iets geven, iets uitbeelden - dan moet men wat men geeft toch eerst ontvangen hebben of anders pleegt men onrecht of is 't cadeau een surrogaat! Geen man kan toch schrijven over liefde wanneer hij niet lief heeft gehad. Geen man die iets van een vrouwenziel kan geven voor hij die ziel bezeten heeft of heeft toebehoord! En Goethe heeft niets anders aan zijn vrouwen-figuren gegeven dan wat hij werkelijk had gehoord, gezien, kortom, 't geen hij werkelijk had doorlèèfd! En bij een diepere beschouwing van de Ibsen-vrouwen-figuur zouden wij tot een zelfde resultaat, geloof ik - komen. En nu mogen we tot een conclusie geraken. De vrouwen-auteurs hebben minder ondervonden - of... zij moeten het verzwijgen. Ik bedoel - de hoogstaande vrouw is - literairisch gesproken - geslotener dan de man. Hetgeen au fond, tòch niet uitsluit dat een vrouw welhaast evengoed den man schilderen kan dan de man een vrouw. Wanneer we nu niettemin de ontwikkeling nagaan in de vrouwelijke auteur dan moeten we toch toegeven dat in verreweg de meeste gevallen het jonge meisje zich een beeld heeft gevormd van den man, door welk beeld zij ook beïnvloed wordt, dat niet anders is dan een zuiver literair beeld van zijn persoonlijkheid. De bleeke kunstenaar met den kwijnenden blik in zijn donkere oogen geraakt uit de mode. Maar de jonge officier, die behalve schulden ook gedichten maken kan heeft nog iets zeer aantrekkelijks. Natuurlijk is de man edel, ofschoon hij liefdesavontuur op liefdes-avontuur te boeken had. Maar hoe ook anders? De vrouw die schrijft, die dus het leven in al zijn diepten kennen moet, zou het leven van een man moeten beschrijven die niet eens een liaison of een | |
[pagina 372]
| |
demi-mondaine er op nahield! Dat ware toch al te onbelangrijk! En een leger van vrouwenauteurs ontstond in de literatuur die meende, door in dezen geest te arbeiden, een volkomen manlijken optiek zich te hebben eigen gemaakt. Zij meenden de psyche van den man te naderen en zoo goed mogelijk te naderen door zoo volledig mogelijk een uitgave te geven van de chronique scandaleuse zijner liefde-avonturen en - ze schiepen een literair-beeld van den man. De man der werkelijkheid is anders dan de man dier romans! De jeugd van tegenwoordig is ernstiger in de Liefde óók, getuige het werk van vele onzer jongeren! De hoogstaande vrouw verwerpt het echter zulke ‘wezens’ te ‘vereeuwigen’ in haar kunst-arbeid. Om den man uit te beelden heeft ze geleerd haar scheppingsdrang te leiden in een historisch en empirisch spoor. Zij heeft mogelijk nog een studie gemaakt van zijn psychologie waarbij ongetwijfeld Schopenhauer haar niet van ondienst is geweest. En ze is geraakt tot véél betere resultaten. En nu - ten slotte - wat de manlijke auteur zijn vrouwen zeggen laat zegt tóch de mannen-ziel en wat de vrouwen-auteur haar mannen zeggen laat, zegt tóch de vrouwenziel en iedere bizondere optiek vervalt. Ik bedoel - wat waar is en waarachtig - wat schoon is en verheven - wat edel is, geniaal - dat heeft iets eigens in zich. De ziel - en hier de kunstenaars-ziel, moet zichzelve zijn en een geprononceerde optiek bezitten en anders zegt ze nooit iets eeuwigs. Want iemand, die iets onvergetelijks te zeggen heeft, die doet dat toch uit eigen ziel, men denke er daarom dus niet over, of de ziel van den kunstenaar manlijk of vrouwlijk is. Zou de geuite schoonheid dit geslachtskenmerk dragen - de schoonheid die werkelijk eene van ziel is - die schoonheid dus die tusschen God en menschen zweeft? Vraagt ge aan de bloeiende bloem wier geuren en kleuren u bedwelmen, hoe zij heet, en wanneer ge aan het strand staat en de zon in zee verzinkt en ge uw ziel als voelde meegetrokken over zee naar den horizon heen om mee te dalen in de onbekende diepte - ziet ge dan op uw horloge om te zien of wel op tijd de zon ter ruste gaat? | |
III.Na bovenstaande - laat ik zeggen, theoretische beschouwìngen - willen we zien wat de praktijk ons leert en zullen we de kunstproducten gaan beschouwen van de vrouwen-auteurs der hedendaagsche Fransche literatuur. We kunnen ons hier ook weer beperken, zonder dat deze beperking nadeelig wezen kan. In geen periode van de Fransche literatuur zijn zooveel schrijfsters opgetreden, als in die welke wij nu doorleven. Een verouderd werk waarin de op den voorgrond getreden vrouwen werden opgenoemd in de voorafgegane perioden van de literatuur noemde er 36Ga naar voetnoot1). Het getal van heden is bij benaderng niet aan te geven. Aanvankelijk was de tijd van het Naturalisme de kunst van de vrouwenziel niet gunstig! Een vrouwelijke Balzac is niet aan te wijzen - om niet te spreken van een vrouwelijke Maupassant of Zola! Maar toen brak aan de tijd der psychologische studie - de tijd van den impressionistischen-analytischen roman. De school der impressionisten ging vele vrouwen tellen, die langzamerhand het publiek - later de kritiek hebben veroverd door vele en goede kunstproducten. In tegenstelling met vroeger, toen de vrouwelijke auteur sporadisch en als enkeling optrad - sluiten zich thans vele schrijfsters aaneen en natuurlijk is het motief van deze aansluiting de steeds meer veld winnende vrouwenbeweging. En het onmiddellijke gevolg hiervan? Dat - al waren de meesten hunner leerlingen van de meestersvan den phychologischen roman - en hadden zij hun kunst aanmerkelijk psychologisch uitgediept - zij thans aan hun kunst een sterk vrouwelijk cachet gaven en zij het leven nu door vrouwen-optiek uitsluitend beschouwden, wijl kort geleden zij de ziens-wijze der mannen nog waren toegedaan. De vrouw staat in het brandpunt van hun kunst en hun streven. De vrouw wordt bestudeerd en men diept op de geheimzinnigste problemen van de vrouwenziel. De karakteristiek van den man wordt - zoo ze wéér gegeven wordt - zéér zwak en onvolkomen uitgebeeld. Zijn schildering is hoogst conventioneel - hoewel ik recht moet doen geschieden aan den held in Marcelle Tinayre's ‘Maison du Pêche’ waarin de conventioneele trekken tot een minimum bepaald zijn. Een tweede beduidend verschijnsel of beter, gevolg van deze aaneensluiting is dat de vrouw de grenzen van haar maatschappelijk leven te nauw gaat vinden en zich niet meer langer binden laat door de banden die haar tot op heden hadden | |
[pagina 373]
| |
vastgehouden. Zij wil het leven lèven - indachtig Grillparzers woorden: ‘- Und leben ist ja doch des Lebens höchstes Ziel’ - ze wil het leven lèven en peilen in zijn geheimzinnigste diepten, ze wil het leven lèven in al zijn vreugde even goed als in al zijn ellende. Ze is overtuigd thans van haar goed recht en van den rijkdom van haar gevoel. En dit veel-zijdig leven zou de uitbeelding van den man ten goede kunnen komen. De geheele moderne vrouwen-literatuur is vol van deze vrijheidszoeksters. Draagt niet de roman van Marc. Tinayre, die de meeste beteekenis voor de vrouwenbeweging heeft den naam van: ‘La Rebelle’! Georgette Leblanc - de vrouw van Maeterlinck heeft in haar vrouwfiguren een wonderlijke menging van een verouderde en nieuwe opvatting der vrouw. Zij vormt daardoor in zekeren zin den overgang tot die schrijfsters welke de materieele en geestelijke belangen van de vrouw voorstaan. Maar ook de schrijfsters van deze groep geven geen volledig beeld van den man in hun werken. De man - óók in zijn hoedanigheid van maatschappelijk mensch - wordt naar achteren gedrongen door deze rebellisten. In ‘Les Cervelines’ en ‘Princesses de science’ beeldt ons Colette IJver de wetenschappelijke vrouw uit; Gabrielle Réval in ‘Un lycée de jeunes filles’ en ‘Sévriennes’ - teekent de vrouw-artiest - de vrouw-auteur - de vrouw-leeraar. Josanne in Tinayre's ‘La Rebelle’ is journalist. Waar blijft een goede schildering van de persoonlijkheid van den man wanneer alle literaire en psychologische energie verbruikt wordt aan de uitbeelding dezer vrouwen die de plaats der mannen zich veroveren! En toch is de Eva niet te verloochenen! Toch kan het gevoel der vrouw niet op tegen de wetenschap die zij met zooveel kracht van aanval heeft willen veroveren! Die vrouwen die hun hersens ontwikkelen ten koste van het hart en de ziel, zegt Colette IJver - zijn geen vrouwen meer - ‘ce sont des cervelles, de belles petites cervelles qui ont gardé de la femme, et de la meilleure, tout, sauf le coeur; et le coeur souvent même, sauf l'amour -. Ayant laissé la vie refluer à leur cerveau, elles n'ont plus besoin d'amour tout simplement’. En in ‘Princesses de Science’ laat zij haar dokteres Thérèse Herlinge zeggen: ‘Une femme-médecin n'a pas de coeur, une femmemedecin n'a pas de sens, une femme-medecin n'est pas une femme,’ terwijl diezelfde Thèrèse ten slotte haar beroep opgeeft om in alle Liefde haar man te kunnen toebehooren! Terwijl de in afzondering levende vrouw haar hersens overlaadt met wetenschap - geraakt zij uitgehongerd waar het het gevoel betreft en wanneer dan eenmaal de reactie daar is en zij liefde voelen gaat - dan ook omvat zij die met een geweldige kracht - ‘il fond sur elle comme un malaria’ is de niet onaardige vorm dezer idee ergens. We moeten nu wel goed inzien dat de tegenwoordige strijd der geslachten psychologisch veel verfijnder en ook veel beteekenender is dan ooit te voren. Vroeger streed de vrouw voor haar geluk met den man - zij streed voor hun beider geluk - thans strijdt zij voor haar eigen geluk - niet zelden tègen den man. En daarbij drong zich op, geheel ongewild en onbewust aanvankelijk, de strijd tusschen de oude en de nieuwe Eva. Kunnen we dan van de Fransche schrijfster, die zulk een ingewikkeld ziels-probleem in eigen huis te ontvouwen heeft, nog verwachten dat zij de psyche van den man ook nog maar even naderen zal? En niet alleen de man - ook het kind wordt in dezen strijd verwaarloosd! Het kind, zoo er sprake is van kinderen, speelt een zéér ondergeschikte rol en wordt ons vaak als karikatuur dan nog voorgezet. De vrouw - óók de fransche vrouw - blijft toch vóór alles moeder en niet minder maar zelfs méér wanneer er inderdaad geweest mocht zijn ‘un jour où l'homme s'est montré dédaigneux de la mère et a mis sur un trône la Beauté et la Passion’ - zooals het heet in den roman: ‘Les Florifiéres.’ Al deze beroeps-vrouwen toonen weldra te zijn slechte moeders en Colette IJver laat ook in ‘Princesses de Science’ het kind door gebrek aan moederlijken zorg op jongen leeftijd sterven. En hier staan we voor een probleem dat de diepste en meest schokkende tragiek in het vrouwen-bestaan in zich houdt: het conflict tusschen kultuur en natuur waartusschen de vrouw verantwoordelijk zich bevindt, omdat zij niet als individu alleen staat maar de gansche samenleving toebehoort. En ik weet zeker dat de manlijke auteur nooit zòo hierin de psyche van de vrouw zal kunnen naderen! Wanneer we ten slotte nu nog eens het oeuvre nagaan van Pierre de Coulevin, Mlle. Fabre, die zeker zich als een zèer verfijnd psycholoog heeft doen kennen, bovendien de schrijfster is, die he | |
[pagina 374]
| |
meest buiten de vrouwenbeweging staat en het bezadigst in haar ideeën is dan zien we dat ook bij haar de optiek der vrouw haar rechten gelden liet en zij - als in ‘Sur la Branche’ en ‘au Coeur de la vie’ de vrouwelijke ziel volkomen naderen kon, de mannelijke psyche echter steeds verwijderd blijven moest. Een volgend maal hoop ik plaatsruimte te mogen vinden voor een korte beschouwing in den vrouwenarbeid van de Duitsche en Hollandsche literatuur. JOHAN KONING. |