| |
Ter bespreking toegezonden.
Wij behouden ons voor, indien wij dit nuttig of wenschelijk achten, later op de hieronder besproken werken uitvoeriger terug te komen.
Gids voor het Nederlandsche Dienstmeisje, wenken, raadgevingen, rechten, en verplichtingen voor meesteres en dienstboden, tevens practisch kookboek, door mevrouw J.M.J. Catenius-van der Meijden. (uitgever C. Bredée, den Haag). - De schrijfster van: Ons Huis in Indië, dat verleden jaar met veel lof in Indische bladen is besproken, beweegt zich met dezen ‘Gids’ op een nog niet platgetreden, maar integendeel zeer nieuw terrein. Immers, gelijk zij-zelve terecht zegt, voor dames, huismoeders, aankomende meisjes, etc., worden handboeken, handleidingen, practische wenken, enz., enz., bij de vleet uitgegeven, maar, waar, volgens de Arbeidswet van 1909 het dienstmeisje in haar door haar geteekend huurcontract moet verklaren ‘bekend’ te zijn met den door haar te aanvaarden huishoudelijken arbeid, is er ondertusschen tot hiertoe nog niemand die het noodig heeft gevonden haar uit te leggen op bevattelijke wijze wat daaronder verstaan wordt, wat zij op zich neemt, wat zij moet kennen. - In deze leemte nu wil mevrouw Catenius trachten te voorzien; zij wil de meisjes, die dienen gaan, uitleggen wat men verstaat onder schuren, schrobben, bedden-afhalen, gang-doen, etc.; hoe die dingen verricht moeten worden op behoorlijke wijze; zij wil haar gelijktijdig op de hoogte brengen van hetgeen zij harerzijds in billijkheid van hare meesteres mogen eischen; zij wil in één woord een beter ge- | |
| |
halte van dienstboden scheppen dan het nu bestaande. Hoor maar haar begin:
Laat mij U vertellen wat ‘dienen’ is, wat het beteekent; laat mij er dan tevens bijvoegen wat altijd, over en weer, de klacht is, de klacht der dienstmeisjes dat zij te weinig loon krijgen, die der mevrouwen dat de meisjes niets van dienen afweten. De schuld ligt gewoonlijk aan de meisjes, die meenen dat ‘dienen’ gemakkelijk is, en een aardig meegenomen geld is voor thuis, als de vervaldagen er zijn. ‘Zoo heeft moeder, zoo heeft grootmoeder óók gediend’.
Zou dat laatste zinnetje héélemaal juist zijn? Zou wezenlijk grootmoeder en moeder het zoo gemakkelijk hebben gehad als mevrouw Catenius het hier voorstelt? De plaatsruimte ontbreekt mij op dit oogenblik haar hier te volgen, ofschoon ik stellig hoop later op haar gezond-geschreven en uiterst practisch werk terug te komen. Laat mij nu alleen dit zeggen, dat m.i. de schuld veel meer ligt aan het andere gehalte der tegenwoordige dienstboden, vergeleken bij dat der vroegeren. De vroegeren, - ik denk aan die welke ik heb gekend bij mijn eigen ouders of familie of bij onze bekenden, - behoorden tot den gegoeden, netten burgerstand, welke er een eer in stelde zijn dochters als werk-, linnen- of keukenmeid te zien ondergebracht in deftige ouderwetsche degelijke families. Zulke dienstboden kregen van hare moeders niet alleen een goed uitzet mede, maar ook een ordentelijke opvoeding; zij hadden thuis reeds iets geléérd, véél dikwijls, van huishoudelijken aard; zij waren ook doordrongen van plichtsbesef, en beschouwden haren dienstbodenstand als een eer. - Maar kom tegenwoordig eens daarom! Al dit soort meisjes, dat vroeger aldus gaarne, met trots, ging ‘dienen’, moet thans ‘juffrouw’ worden, verpleegster, onderwijzeres, winkeljuffrouw, naaister, al naar gelang de bekwaamheden en gaven der betrokkene, maar - tot géén prijs dienstmeid. Dat is bijna een soort schande. 't Gevolg is dat degenen die zich wel moeten ‘vernederen’ een ‘betrekking’ van dienstbode te aanvaarden, het enkel en alleen doen uit armoede, en, komen dientengevolge uit de meestverarmde en meest-ordelooze gezinnen, waar geen sprake is noch van zooiets als nette kleeren meekrijgen, noch van iets geleerd hebben van netjes werken; (hoe zou dat laatste ook kunnen, waar er thuis geen nette
meubels, geen fatsoenlijk bed soms zelfs, te vinden is?) - Is het wonder dat zulke, - laat mij het woord platweg noemen - sletten, van 13 à 15 jaar, zich durven verhuren in zelfs den meest deftigen dienst, waar men al blij is ten minste nog iemand, hoe dan ook, te kunnen krijgen tot hulp; (want zóó ver is het heden ten dage gekomen, dat zelfs in de deftigste en voornaamste families nauwelijks éénig aanbod komt op het radeloos zoeken naar een dienstbode zelfs tegen hóóg loon!) - terwijl zij ondertusschen niets, letterlijk niets, afweten van het haar opgedragen werk! Bevalt het haar niet, of worden zij, wegens haar onkunde in alles, weggezonden, wat nood, voor één dienst hebben zij onmiddelijk tien anderen terug. Niet de mevrouwen, maar de meiden, hebben het recht van den sterkste in deze dagen. Dat weten de laatsten maar àl te goed; en dat maakt haar zoo onbruikbaar. - Enfin, laat ons hopen dat de beteren onder haar eens haar voordeel willen doen met den voor haar bestemden, waarlijk niet duur in prijs zijnden Gids (60 cts.) van mevrouw Catenius. Er valt voor haar, en óók voor de mevrouwen, veel, heel veel, wetenswaardigs uit te leeren. Ja, óók voor de mevrouwen. Want, als die zelve niet weten hoe men het werk moet regelen, hoe men een onervaren meisje moet ‘aanleeren’, hoe men haar moet vóórdoen te schuren, te koken, te vegen, wat niet al, wat kan er dan terecht komen van het hedendaagsche huishouden, wat anders dan misère? Mijne moeder placht steeds te zeggen: ik huur eigenlijk nog 't liefst een onervaren meisje, omdat ik haar dan terstond kan leeren hoe ik 't hebben wil. Maar.... hoevele hedendaagsche mevrouwen kunnen dat nog: haar dienstmeisje vóórdoen wat er geschieden moet?
De meesten zijn zelven nog onbeholpener dan hare gedienstigen. Daarom is óók voor de meesteressen deze Gids uiterst practisch. - Ik noem uit den voorraad een páár hoofdstukken: Bekendheid met poetsen, schuren, stoffen, dweilen, tafeldekken, enz. Het contract en de loonen. Wet op de Arbeids-overeenkomst (spreken en afspreken.) Uitrusting en kleeding. Etc.
Indien mevrouw Catenius, met haar zorgvuldig en met zaakkennis geschreven Gids, ook maar iets bijdraagt tot de oplossing van de dienstboden-questie, dan verdient zij den dank van alle hare hedendaagsche zusteren. En, ik durf er gerust bijvoegen, het mislukken van haar pogen zal niet liggen aan de ondeugdelijkheid van haren Gids. Integendeel, die deugt.
Mathilde Polenius door Cornelie Noordwal. (Uitgever A.W. Bruna en Zn., Utrecht.)
Ik heb reeds herhaaldelijk gezegd, hoe ik het talent van mej: Noordwal beschouw als van een aparte en een zeer lofwaardige soort. Zij verstaat de kunst de gewone dingen des
| |
| |
levens, met hun humor en hun droefheid beide, te zien èn uit te beelden, en weet daardoor even boeiende als levensware verhalen te maken, die gretig lezers vinden. Maar... laat zij in 's hemelsnaam op haar eigen terrein blijven. Laat zij niet, zooals thans in Mathilde Polenius, het gaan zoeken in levenskringen en in levens-omstandigheden, die zóó geheel liggen buiten haar sfeer en haar lijn, dat haar boek er dientengevolge geheel en al onnatuurlijk en onwaarschijnlijk en ‘bedacht’ door wordt; terwijl zelfs haar wijze van geestige grapjes inlasschen, die amusant is zoolang zij op hunne plaats zijn, in dit milieu van Mathilde Polenius grof en onecht aandoet. Zeker, er komen ook in dit boek leuke scènes voor, zooals de kamerverhuurderij, of het gekibbel der zusjes Polenius, maar het geheel is een mislukking, een haar eigen oorspronkelijk genre verwrongen hebben tot iets van namaak. Ik hoop intusschen op dezen roman nog nader terug te komen.
Een verheugd Volk en een jubelende Stad, door J. Bressen. (Uitgevers La Rivière en Voorhoeve, Zwolle).
Lieve lezers van de Holl: Lelie, als ik U vertel, dat de schrijfster van dit verhaal, mej: J. Bressen, ‘haar gegevens opdeed in verschillende aristocratische families’, dan zult gij wèl reeds kunnen begrijpen dat haar boek, (keurig uitgegeven en niet duur, ingenaaid f 1.50 en gebonden f 1.90), bevat een schoone verheerlijking van prinses Juliana, over wier geboorte namelijk deze voor de jeugd bestemde geschiedenis handelt. En, misschien, kunt ge dan óók wel begrijpen, dat ik-persoonlijk niet veel voel voor een zoetelijken stijl (geheel en al passend in het genre der aristocratische families welke voor dit boek de gegevens leverden), als volgt:
‘Ja, het kruis zal ook Prins of Prinses niet gespaard worden; geve God slechts daarbij het geloof in den Gekruiste, Die alleen het kruis ter verzoening torschte, in Wien zoo menige Prins en Prinses uit het Huis van Oranje-Nassau geloofde, en voor Wien hun heldenbloed vloeide’ (aanmerking van mij: och kom, hm, hm!)
Enfin, ik ben ook in dezen een eenling; ik heb immers zelve de eer te behooren tot een ‘aristocratische familie’, die buigt als een knipmes voor zelfs 'n tip maar van de japon van H.M. (ten minste sommigen onder hen), en waarvan weer anderen het hun hoogste geluk rekenen dat zij aan Haar en Haar Moeders intiemen disch soms worden genoodigd; - ‘steunpilaren dus van het Huis van Oranje.’ En die familie van me, en zoowat iedereen trouwens die ik ken, raken natuurlijk ook in 'n woest enthousiasme over de bekende photo van de Koningin en prinses Juliana, na hare bevalling genomen, (en waarvan op dit boekje op den omslag een reproductie voorkomt), en zeggen dat die ‘snoezig’ is en ‘schattig’ en ‘allerliefst’ en ik weet niet wat al meer. En ik... vind die photo, enfin, ik durf het woord niet eens neerschrijven, hoe ik haar vind, ik zal maar zeggen... heelemaal niet mooi. Dat is tenminste beleefd uitgegedrukt. Dus, al kan ik absoluut niets voelen voor mej: Bressens vorsten-verheerlijking, stellig zijn er 'n heeleboel anderen die 't wel kunnen, en die hunne kinderen gráág zoo'n ‘opvoedend’ boek in handen geven; voor dezulken, ‘verknocht aan vorst en vaderland’, zij hier gezegd, dat het verhaal als zoodanig aardig en levendig is verteld, en jonge lezers en lezeressen wèl zal interesseeren. - Behalve de hierboven aangehaalde photo op den omslag bevat het boek nog verscheidene andere illustraties.
De triomf van den dood, door Gabrielle D'Annunzio. (Vertaald uit het Italiaansch door mevr: C. Moresco - Brants) uitgever H.J. van de Garde en Cie te Zalt-Bommel. Ik vind dit boek van D'Annunzio, dat ik indertijd in het fransch las, een van zijn meesterwerken, een dat ik zeer hoog stel uit een kunst-oogpunt, hoezeer de mensch D'Annunzio, om zijn reclame-jacht en zijn aanstellerij, mij uiterst antipathiek is. Voor lezers, die zich met 'n gewoon-vertelsel-romannetje willen ‘ontspannen’, is dit boek niet; het is er veeleer een van inspanning, maar die de moeite loont.
De illusie der doode menschen door Jeanne Reijneke van Stuwe (2 dln.) uitgever L.J. Veen, Amsterdam. Dit boek behoort tot de reeks tweedeelige vervolgen, die mevr: Kloos geregeld elk half jaar geeft, steeds over dezelfde familie, en hare kinderen en kindskinderen. Uit den titel kan men al hooren, dat het geen vroolijk verhaal is; het handelt ditmaal over ‘Gerard’ en ‘Charlotte’, die de lezers harer vroegere romans zich nog wel zullen herinneren, en die in een ‘vriendschap’ begraven hun liefde van vroeger, wanneer zij oude afgeleefde menschen zijn. Zij, die bekend zijn met den stijl en de wijze van vertellen van deze veelschrijfster, vinden haar hier terug zooals zij zich steeds meer en meer toont, een handige roman-fabrikante, die, als zij van plan is twee deelen te leveren, haar
| |
| |
kokinje net zóó lang uitrekt als noodig is daartoe, zonder àl te langdradig toch te worden. Zoo mogelijk kom ik op dit boek uitvoeriger terug.
Zonnekind door Aska. (Uitgever G.J. Slothouwer, Amersfoort.) Dit is een romannetje geheel en al zonder éénige kunstwaarde, geschreven op zoo'n naieven vertel-toon van iemand die blijkbaar heelemaal niet weet hoè te schrijven, die de meest conventioneele uitdrukkingen en afgezaagde schoolopstelphrases gebruikt, dat je er daardoor toe komt te denken, of we hier misschien met een werkelijkheidsgeval te doen hebben, dat der blijkbaar gevoelig-aangelegde schrijfster inspireerde den korten levensloop van ‘Cobi’ op papier te brengen; zonder zich daarbij af te vragen of zij-zelve dat vermocht te doen met ook maar éénig talent, alleen maar onder den indruk van het door haar bijgewoonde drama. Cobi, het Zonnekind, is namelijk bakvisch-achtig verliefd op een gehuwden dokter, die háár geenzins liefheeft, al geeft hij, vind ik, wél wat aanleiding tot haar illusies. En, als ze merkt, door een uitbarsting harerzijds, hoe er bij hem van geen wederliefde sprake is, dan gaat ze bijtijds, heel-aandoenlijk, dood. Dit láátste doet je weer tot de conclusie komen dat het maar er-wat-op-los-verzinnen is, want, in de werkelijkheid, komt de dood niet zoo precies op het oogenblik waarop je hem noodig hebt; moet je voortleven, of je wilt of niet. Ook zijn alle menschen in het verhaal even lief en goed, de dokter, zijn vrouw, de moeder van Cobi, zij-zelve, etc. etc. Dat óok doet erg ‘bedacht’ aan.
Een week als vliegmensch, door Jan Feith (uitgevers Scheltens en Giltay, Amsterdam). Dit zijn reporter-studies over wat de Handelsblad-journalist indertijd op de vliegweek in Reims alzoo heeft opgemerkt. Zij zijn voor menschen, die in de toekomst van de vliegmachine gelooven, héél dikwijls boeiend om te lezen, maar het actueele ervan gaat verloren door de flauwiteit van den auteur van de namen der door hem in het buitenland geziene aviators niet te durven noemen, en te verdraaien tot fantazieën. Waarschijnlijk uit angst dat zij hem anders bij een volgende gelegenheid den rug zouden toedraaien, heeft hij, met typisch hollandsche journalisten-dapperheid, den weg van het verkruipertje-spelen gekozen, en den menschen van wien hij vertelt verdichte namen aangehangen, (natuurlijk alleen waar het minder-gunstige opmerkingen over hen geldt, want de hollandsche aviators die kruipt hij met naam en toenaam graag genoeg in den zak). - Overigens een vlotgeschreven boekje.
De jacht naar genot. Een beeld uit het leven der New-Yorker millionairs; door Edith Wharton, (vertaling van G.W. Elberts) (uitgevers Kemink en Zoon, Utrecht). - Er wordt zoo veel en zoo aanhoudend geschreven over en van het Amerikaansche Uppertenleven dat een boek als dit reeds daardoor actueel is. Bestaat ook niet het meerendeel van den eens zoo exclusieven Engelschen adel uit zulke New-Yorker-millionairsdochters, die den een of anderen verarmden, maar voornamen Engelschen lord zich met haar dollars kochten! Ook dáárdoor is het New-Yorker-geldbestaan het Europeesche zooveel nader gekomen. En, daar het boek zeer boeiend en levendig is geschreven, en is vertaald met zorg, zal het zeker vele lezers vinden. Een der buitenlandsche beoordeelaars zegt ervan: ‘Men moet dezen roman lezen.’ Een ander: ‘'t Boek is zeldzaam goed geschreven en rijk aan natuurlijke, het leven afgeluisterde gesprekken.’
Liliput. De ongeluksmotor. Een vermakelijke automobielhistorie, naar het Engelsch van Lloyd Osbourne. (Uitgever A.W. Bruna en Zn., Utrecht). Uit den titel van het boek kan men reeds een beetje nagaan wat het zal opleveren, een nu en dan eens flauwdan eens den lachlust opwekkend autoongelukken-verhaal, bestemd voor hen die van hun lectuur een niet-opwindende uitspanning vragen, in een verloren oogenblikje, op reis, etc.
Van 't wondere leven door Nine Minnema. (Uitgever Meindert Boogaerdt Jun., Zeist). Dit is een geheel mislukt pogen, om, in den trant van iets Noorsch, iets mystieks, te schrijven een aandoenlijk liefdesverhaal; terwijl het in waarheid niets anders is dan eenige bedachte saamgeregen zinnetjes, welke de schrijfster niet het talent had in een vasten duidelijken vorm te gieten, zoodat zij maar steeds zegt: toen gebeurde dit, toen stierf ze, toen hoorde ze dat hij ziek was, toen ging ze weg, enz. enz.; op elke bladzijde staan dientengevolge ook maar 'n paar regels soms, en verder is alles blanco; een heel gemakkelijke manier, wanneer je niet weet hoe 'n roman te maken, hem aldus met rustteekens aan te vullen. 't Verhaal zelf is even onsamenhangend en onbeduidend als onnoozelin-elkaar gezet.
| |
| |
Twee Levens, door L.E. (uitgever: van Holkema en Warendorf, Amsterdam.) De geschiedenis van Jan van Haersolte (spelend in 1782 en in het begin der volgende eeuw) is, zooals wij dat gewend zijn van deze auteur, in flinken en duidelijken stijl, en met blijkbare sympathie voor haar onderwerp, verteld. ‘Een stiftfreulyn van Thorn’ bevat de geschiedenis van Clara Elisabeth, gravinne zu Manderscheidt-Blanckenheim, Freifreulyn zu Junkeraet, Dhaun en Erp, Scholasterine van het vorstelijke stift Essen, kanonikesse van Thorn en Elten, gestorven in 1688 in haar huis tot Thorn. Het verplaatst je in een zoo anderen tijd dan de onze, een van plichtsbetrachting, van het kruis op zich nemen, van buigen voor den wil van een broeder, van in alles de mindere, de geduldige zijn. Wie waren gelukkiger, die vrouwen van toen, die van een Ibsen nog niet wisten, niet wisten van hare ik-heid, of wij, die ons-zelf een vrijen onafhankelijken weg baanden? Wie zal het zeggen? Men kan zich echter een karakter als deze in alles toegevende Clara Elizabeth niet meer vóórstellen heden ten dage. Dat is zeker.
Jammer is het dat de auteur niet wat levendiger, wat minder-zakelijk vertelt; dat zou het wat àl te droge ontnemen aan haar verhalen. 't Méést-boeiend-gevonden is voor mij het laatste stukje: de tegenstelling (of liever gezegd overeenkomst) van de afternoon-tea van heden en de middag-thee van 1785, wat de er besproken onderwerpen en de levensopvatting en de babbelende juffers betreft. Thans en toen... precies hetzelfde. Lees, en oordeel voor U zelf. Ik maak der schrijfster hier van harte mijn compliment.
Eeuwigheidslicht, door Runa (uit het Zweedsch), uitgever W.A. Daamen, den Haag. - In het vorig Lelie-nommer maakte ik de opmerking in een boekbespreking, dat de Scandinavische literatuur dikwijls, zonder groote kunstwaarde te bezitten, toch een warm gevoel van sympathie, van heimwee bijna, in je opwekt, omdat zij vertelt van zoo geheel andere toestanden, andere, levensbeschouwingen, andere gedachten en gevoelens, dan die onzer zichzelf afjakkerende, zenuwziekerige groote-stad-materialisten. Ook voor Eeuwigheidslicht kan deze opmerking gelden. Deze roman echter is daarenboven van een uitgesproken streng, godsdienstige richting doortrokken, zoodat hij vooral bij hen die in den Bijbel hun steun en kracht zoeken een goed onthaal zal vinden. Hij is echter nergens hard of eenzijdig of scherp jegens andersdenkenden. Door strijd en leed leidt hij tot een verzoenend einde, gelijk het bij zulk een geloovige levensbeschouwing ook past. Of het echter in de werkelijkheid óók zoo zal gaan? Dat is m.i. het geváár van zulke goed-bedoelde boeken, dat zij het leven te gemakkelijk voorstellen; het leven is wreed, óók voor hen die eerlijk God-zoeken en dienen.
Twee jaar later, door Barbara Ring (naar het Noorsch), uitgever P.N. van Kampen & Zn. Amsterdam. Anne-Karine, waarop dit boek een vervolg is, werd reeds vroeger door mij in dit Blad besproken. Anne-Karine is nu achttien jaar, en doet voor haar vader 't huishouden; en wij vernemen in den loop van het verhaal, hoe zij daarbij weldra een man opdoet ook. Zeker, 't verhaal is niet slecht verteld, maar toch vraag ik mij van dit soort Noorsche romannetjes af: wáárom ze nu eigenlijk vertalen, en niet liever laten blijven waar zij thuisbehooren? Immers, de gewoonten, de levenswijze, de onderlinge omgang, dat alles is niet Hollandsch, maar dóór en dóór Zweedsch, en er is niets bijzonders of interessants aan het geschiedenisje, dat nogtans rechtvaardigt de overbrenging ervan ten onzent. Immers, het einde van het boek, het engagement, op zóó oppervlakkige manier, is toch eigenlijk datgene waar voor een vrouw, méér nog dan voor een man, het leven eerst begint. Daarom blijf je zoo onvoldaan van zulke verhaaltjes zonder diepere beteekenis.
Onder de Indische Zon, door Fenna de Meijier (uitgever P.N. van Kampen & Zn. te Amsterdam). Deze schrijfster, van wier hand ook in de Holl. Lelie een enkele maal schetsjes verschenen, is m.i. gelukkiger in zulke kortere verhalen, dan waar zij een bepaalden roman wil scheppen, als dien ik vroeger van haar besprak. In ‘Onder de Indische Zon’, zoo heet haar eerste verhaal, zijn de stemmingen en tooneelen met heldere frissche kleuren geschilderd, is vèèl heel juist nágevoeld. De auteur echter doet nog zoo dikwijls aan stoplappen, als: ‘De zee ruischte oneindig....’ Zulke zinnetjes à la Couperus zijn bij anderen namaak; laat zij daaraan denken. De oneindigheid van de zee wordt zóó afgezaagd; die oneindigheid weten we nu wel. Het slot doet wat conventioneel aan. Heel sympathiek vind ik het zuivergevoelde en heel realistisch-geziene: Moeder Delbo, de half-bruine Indische moeder, die het rasverschil ondervindt, zelfs ondanks de oprechte liefde van haren Hollandschen man, en van wie Penna de Meijier zoo terecht zegt:
| |
| |
‘Zij had eindelijk wel begrepen dat de kinderen haar alleen lief hadden wanneer zij noodig was. Eerst had zij er bitterheid om gevoeld, maar nu berustte zij’. - Dit schetsje is bijzonder levenswaar, en, in zijn onopgesmukte eenvoud van vertellen, talentvol geschreven.
In Veilige Haven, door L.M. Montgomery (naar het Engelsch), uitgever H.D. Tjeenk Willink & Zn., Haarlem. Ook dit verhaal is er een van die soort vroomheid, die het voorrecht bezit alles van den goeden kant te beschouwen, en het dientengevolge óók zoo voorstelt in de boeken, alsof tenslotte voor hen die gelooven alles wordt eind goed al goed. Zooals ik hierboven zeide, er is m.i. een gevaar in zulke onware voorstellingen. Zelve heb ik als jongmeisje zoovéle dito Engelsche romannetjes ter lezing gekregen, van het heel best meenende geloovige tantes en nichten, dat ik wéét uit ondervinding, hoe zij U van het leven en van de dingen, en óók van de leidingen Gods, een véél te zoetelijke en te gemakkelijke voorstelling geven; een die niet strookt met de werkelijkheid. Overigens spreekt het van-zelf, dat zulke verhalen als dit geen wanklank zullen brengen in de stemming van een met het leven en zichzelf tevreden mensch, maar hem integendeel kalm-bedaard onderhouden, op de aan het Engelsche dames-romannetjes-genre gebruikelijke aangenaam-keuvelende wijze.
Jeugd, door Frans Verschoren. (Uitgever Meindert Boogaerdt Jr. te Zeist.) Onder dezen titel zijn verschillende korte, goedgeschreven schetsjes saamgevat. De Vlieger b.v. treft bij de lezing, om het lot van den kleinen misdeelde. - Soorke en Zijn Vriendjes, met het roerend slot, en dat toch helaas zoo in-gewoon is, doet je aan als 'n ècht stukje realisme, geen gezocht, vuil, op gemeene instincten berekend realisme, maar dat van het goede soort, dat de alledaagsche levensdingen ziet zooals zij zijn, en wéét uit te beelden in al hun aandoenlijken eenvoud van het vele leed en het weinige lief waaruit zoovele levens bestaan. Geschreven in het lieflijk-aandoend Vlaamsch, in goed-uitgehouwen zinnen, geeft Jeugd den indruk, dat Frans Verschoren een talentvol, een gevoelig schrijver is, iemand wiens werk men gráág ontmoet, bij zooveel onbeduidende uitgaven.
Het Valsche Russische Goud, door Jan Feith, uitgever Scheltema en Giltay, Amsterdam. De schrijver heeft dit verhaal vroeger geplaatst als feuilleton in het Algemeen Handelsblad, bij wijze van waarschuwing tegen oplichters. Hij ontving, na het plaatsen van zijn feuilleton, bezoeken en brieven van opgelichte firma's, die voor groote bedragen het slachtoffer waren geworden van Russische oplichters. O.a. geeft hij in zijn boek het handschrift van een Amsterdamsche firma, die hem zulk een mededeeling deed. - Wáárom hij eigenlijk zulke voor feuilletonlectuur alleen-geschikte verhaaltjes nog eens herdrukt zal zijn beurs wel 't bèst weten te beantwoorden. Enfin, daarin heeft hij gelijk; als hij voor den herdruk nog lezers vindt, waarom zou hij 't dan niet doen?
Martha, door Aleida van Pellecom, (uitgever Meindert Boogaerdt Jun: Zeist). Deze levensgeschiedenis is er eene zooals vrouwen er heden ten dage duizendmaal eene schrijven over eene andere vrouw; (dikwijls onbewust of bewust daarbij zichzelve bedoelend), eene levensgeschiedenis van onbegrepen-zich-voelen, en zichzelve onbegrepen achten, totdat eindelijk het ‘berusten’ komt. Dat Martha daarbij ontdekt hoe ‘ze zichzelf vroeger altijd in den weg had gestaan’, en hoe ze ‘om haar liefde voor een anderen man goed te praten in gedachten haar man en haar kind veel slechter en leelijker gemaakt had dan zij waren,’ dat is een gezonde en eerlijke levensbeschouwing, die haar tot eer strekt, maar, of de oplossing welke zij dan vindt, en waarmee het boek eindigt, de ware is? ‘Ze was nu weer druk aan 't schilderen, zorgde echter dat de huiselijkheid er niet te zeer onderleed’. (Dus, iets Johanna Steketee-achtigs-onmogelijks; namelijk, en-passant huishoudster, moeder, echtgenoote en kunstenaresse - iets wat je heele wezen immers vraagt - zijn). Ook, à la Johanna Steketee, laat ze zich in den tuin een atelier bouwen van haar eigen kapitaaltje; iets wat, - m.i. zeer terecht, - haar man jammer vindt van het geld. Enfin, heel wijselijk eindigt de auteur haar boek hier met-een. Zóó vermijdt ze het gemakkelijkst het moeten uitwerken der onvermijdelijke teleurstelling-consequenties van zulke malle theorieën. Zoo'n verhaal is er niet een van letterkundige waarde maar van tendenz; vrouwen in het hedendaagsch veelvuldig voorkomend, zoekend, onbegrepen, steunloos genre zullen er veel in vinden wat haar bevalt; en zij, die nog niet zoo ver zijn, zullen zich vrees ik inbeelden dat zoo'n dergelijke levensontevredenheid als die van Martha bepaald noodzakelijk is om uit te blinken boven het gewone. Gelukkig daarom voor die laatste categorie, dat er
óók
| |
| |
veel wáárs in den roman staat, ter behartiging waardig.
Van kussen en tranen (Pieter Goeree) door Jan Wz. Ardenne. (Uitgever L.J. Veen, Amsterdam). De Holl. Lelie-lezers hebben indertijd een uitvoerige bespreking kunnen vinden in ons blad van het eerste deel van Van Kussen en Tranen: Frans Remaer. Ik zei toen ongeveer dat de schrijver een oorspronkelijken en belovenden stijl toonde in dat boek, niet den indruk maakte van tot het onbeduidende soort veelschrijvers te behooren; wat mij in zijn roman echter niet beviel was de inhoud als zoodanig. Ditmaal kan ik niet zeggen dat hij er in die deugden, van stijl en oorspronkelijkheid van zeggingswijze, op is vooruitgegaan. Hij is nu integendeel gezocht, gewild-aparteig, en would-be geestig. Ook vind ik zijn vinding, van de vroeger zoo gezonde en levenslustige ‘Klaartje’, de heldin van het eerste deel, tot zenuwlijderes te maken, geheel en al ongemotiveerd door de omstandigheden. - In een woord, bij Frans Remaer vergeleken, is dit boek een besliste achteruitgang: het mist geheel en al het boeiende en levendige dat aan de tooneelen in dien vroegeren roman soms kleur en toon gaf. Zoo mogelijk komen wij intusschen nog nader hierop terug.
Als de Sennah's bloeien, door mevrouw E. Overduijn-Heijligers. (Uitgever L.J. Veen Amsterdam). ‘O wat is dat een mooi boek! hebt U het al gelezen?’ Aldus schreef mij een enthousiaste correspondente dezer dagen. Ik had het nieuwe boek van mevr. Overduijn - Heijligers toen wel reeds in huis, maar nog niet ter hand genomen. Nu, na kennismaking ermee, kan ik niet anders zeggen dan dat ik mijne correspondente volkomen gelijk geef. En in poëtischen stijl - zonder in opgesmuktheid te vervallen - en naar den inhoud heeft mevr: Overduijn - Heijligers in dit laatste werk een groote schrede vooruit gedaan. Ik zou zeggen, zij heeft in deze uitwerking eener even aandoenlijke als hartstochtelijke liefde van een Javaan haar eigenlijk terrein gevonden. Haar verhaal heeft een gekuischten lieflijken vorm, die past bij de omstandigheden, en bij de natuurkinderen, wier heete mooie liefde zij ons laat meebeleven. De keurige uitgave maakt het werk tot cadeau extra-geschikt.
Sero Molunt, door Henryk Sienkiewicz, bewerkt door O. van der Halven, (uitgevers Scheltens en Giltay, Amsterdam.) - Voor mij is Sienkiewicz nooit een andere auteur dan die van Quo Vadis. Al zijn andere werken schijnen mij daarneven bedacht en kleurloos. Met Quo Vadis is immers ook zijn eigenlijke roem, en daarmede de vertaalwoede van zijn overige, tot hiertoe onbekende romans, begonnen. Enfin, het gevolg van die vertaalwoede is, dat zijn boeken nu een algemeene bekendheid bezitten, waardoor men bij het lezen van den naam Sienkiewicz dadelijk weet met welk soort auteur men te doen heeft. Ook ditmaal ontbreekt het den lezer niet aan een boeiende en goed-in-elkaar gezette intrigue, waaraan hij, blijkens den zeer klein gedrukten inhoud van 278 bladzijden, heel wat te lezen heeft in lange winter-avonden.
Van L.J. Veen's (Amsterdam) uitgave: Vrienden in Huis verscheen van Marie Corelli, De Schat des Hemels (60 ct: ingenaaid, f 1.00 gebonden). Voor dien prijs is de veelgeliefde auteur dus binnen ieders bereik. Ik voel altijd meer voor de ideeën der schrijfster, dan voor hare soms wel wat onwaarschijnlijk-gedachte intrigues, waarbij zij soms te veel zich laat leiden door den wensch hare personen en toestanden te vormen naar de denkbeelden, die zij namens haar hebben te belichamen; uit hare gezonde ideeën in dit boek citeer ik b.v.
‘Het is het moeilijkste wat er is in de wereld om met geld goed te doen. Het spreekt van zelf dat, als ik dit tot de onnadenkende meerderheid zeide, zij mij zouden aangapen en uitroepen: ‘Moeilijk om goed te doen. Wel er is niets zoo gemakkelijk. Er zijn duizenden armen en hospitalen en kerken. - Dat is alles waar, maar de duizenden arme “ware” armen zijn niet zoo gemakkelijk te vinden!.... Wát de hospitalen betreft, hoevele van die inrichtingen doen aan de barbaarsche vivisectie, en, heb ikzelve niet de ondervinding opgedaan dat het geld wegsmelt in de handen van secretarissen en ondersecretarissen, van comités en bureaux; etc. etc.’
Om zulke flinke onafhankelijke taal, die in elk boek van Marie Corelli steeds voorkomt, wensch ik haar werken voortdurend toe, dat men ze zoo algemeen blijft lezen als, gelukkig, thans het geval is, niet zoozeer om de letterkundige verdienste ervan, als wel om de moedige wáárheden die erin staan.
Kijkjes in het heelal, door W. Bölsche (uitgever P. Visser Azn., Haarlem), uit het Duitsch. De bespreking van een wetenschappelijk werk als dit ligt buiten het terrein van dit Blad; de naam van Bölsche spreekt echter voor-zich-zelf. Zij, die willen lééren,
| |
| |
weten vooruit, als zij dien naam lezen, dat hun hier veel wetenswaardigs en interessants, in een bevattelijken vorm gegoten, wordt geboden.
De familie Roquevillard, door Henry Bordeaux (uit het Fransch), uitgever G.J. Slothouwer, Amersfoort. - Henry Bordeaux behoort tot de Fransche auteurs, die, zonder aan hóóge kunst te doen, misschien juist daarom wel, véél gelezen worden. De opvattingen in dit goed- en boeiendgeschreven verhaal zijn vrijzinniger dan die van den, waar het fatsoen en moraal geldt, engdenkenden Hollander: ‘Er is slechts een kleine scheidsmuur beste vriend tusschen den fatsoenlijken en onfatsoenlijken man. De liefde laat dien scheidsmuur wegvallen.’ - Echter, hoor wat de auteur tegelijk zegt: ‘Vóór je een vrouw lief hebt, denk eerst aan je moeder en aan je zusters, denk er aan dat je 't geluk beschoren kan worden een dochter te krijgen, en dat ge ze zult moeten opvoeden.’ - De lezer ziet hieruit dat we hier geenzins te doen hebben met den gewonen Franschen roman, waarin de menage à trois wordt verheerlijkt als de natuurlijke oplossing van het huwelijksleven, of waarin nog veel ergere afdwalingen op dit terrein worden vergoelijkt en aangeprezen. -
Dompelaars, door Frans Verschoren, (uitgever Meindert Boogaerdt Jun: Zeist). Dit is een droevig verhaal, van het lijden en zwoegen van arme fabrieks-menschen, wier lot U, zooals het hier wordt geschilderd, te meer meegevoel afdwingt, omdat de auteur het beschrijft zonder effectbejag of stuitende détails, in een soberen eenvoud van voorstelling, waardoor de indruk dien men ervan krijgt nog te dieper wordt. In dezen Vlaamschen auteur steekt een even scherp als gevoelig opmerker.
Alle goede Geesten, door Anna Schieber (uit het Duitsch) uitgever G.J. Slothouwer Amersfoort. Dit verhaal doet mij gemoedelijkouderwetsch aan, met zijn stijl van ‘wij ontmoetten den rector Cabìsius thans niet als op dien eersten lentedag’, enz., enz. Hier en daar herinnert het mij aan Gustav Frenssen's wijze van schrijven. Niemand zal er kwaad uit leeren, wel goeds; het geeft veel te lezen, 406 dicht-gedrukte bladzijden.
De Roode Schavak, door Victor de Meijere (uitgever A.W. Bruna en Zn., Utrecht). Deze Vlaamsche auteur schildert, in een boeienden vlot-lezenden stijl, de op zichzelf zeer onbelangrijke levensgeschiedenis van een door een huwelijk met een vrouw met wat geld uit zijn finantieelen nood geraakten notarisklerk, die echter van zijn welvaart niet heel veel vreugde beleeft, tengevolge van een erfenis waarover wordt getwist, en ook door zijn ruziezoekerige vrouw. Als verhaal vraagt men zich af wáárom het eigenlijk de moeite van het drukken wáárd was, zóó weinig zit er in; en toch leest het zich aangenaam en in éénen voort, om de goede karakterteekening, om de talentvolle wijze waarop men het milieu waarin men zich bevindt levenswaar geschilderd ziet, zoodat men onwillekeurig met de personen, in al hun onbeduidendheid, toch geheel en al meeleeft.
De Vrouw, door Paola Lombroso. (Uitgave van P. Visser Az., Haarlem.) Op deze studie over de vrouw, - waarmede ik het lang niet in alles ééns ben - kom ik misschien nog nader terug. Zulke studies zijn uitteraard zoo subjectief. Wie toch kan in enkele bladzijden zeggen wat eigenlijk is dàt zoo gecompliceerde, zich-zelve steeds verbergende wezen: De Vrouw - dat óók zoo dikwijls is niets.... dan 'n mooi niemendalletje, een fraaie pop zonder ziel. Dat het boekje is opgedragen aan Ellen Key bewijst reeds van welke strekking het is. In de voorrede zegt de schrijfster:
De vrouw moet zoeken zich te verheffen, te ontwikkelen, edeler, nauwgezetter te worden, en, om beter hare roeping te vervullen als nu, waartoe de natuur haar heeft bestemd, van een wezen enkel in staat kinderen voort te brengen, moet zij een vrouw worden die in staat is ze op te voeden, maar zij moet zich niet inbeelden dat het feit een boek te schrijven gelijk staat met het schitterend voorrecht een levend wezen te scheppen, ‘een menschelijk wezen’.
Ziedaar, wat dien slotzin betreft, Ellen Key'sche theorieën, die ik van harte toejuich, al geloof ik niet dat ‘De’ Vrouw, in het algemeen gesproken, ooit zóó ideaal kan worden, omdat zij er veel te onbeduidend voor is. Aldus staat er neven veel overdrevens méér behartenswaardigs in dit boekje.
Het trouwlustige Weeuwtje. Humoristische novelle naar het duitsch, illustraties van von Reznicek. (uitgever G.W. Bruna en Zn. Utrecht). De illustraties van den bekenden begaafden teekenaar zijn al dadelijk een aanbeveling. Overigens is dit boekje ‘humoristische’ ontspanningslectuur, maar ik voor mij vind het van een soort humor, die mij-persoonlijk geen glimlach zelfs kan afdwingen. Humoristische lectuur, als zij wezenlijk geestig
| |
| |
is, heb ik bijzonder graag; maar dit gewauwel is m.i. niet meer dan kinderachtig flauw.
Literatuur (drie deelen) door Dr. J.B. Schepers (uitgever C.A.J. van Dishoeck, Bussum.) Dit boekje is een leesboek voor H.B. School en Gymnasium, waarbij de bijeenverzamelaar zich in zijn keuze van stukken blijkbaar alleen liet leiden door zijn eigen zeer beperkten persoonlijken smaak, niet door de begeerte onpartijdig vóór te lichten. Immers, in deze drie deelen kiest hij voortdurend stukken uit van slechts zéér enkele auteurs: Heyermans, Van Hulzen, de Meester, Buijsse, Annie Salomons, een páár Vlamingen, waaronder ik den grootsten van allen, Stijn Streuvels, niet eenmaal heb gevonden. Bij zulk een blijkbaar willen uitzonderen slechts een páár auteurs, uit de groote massa die minstens evengoed schrijft als vele der in den bundel geciteerden, kan men moeilijk spreken van ook maar éénige begeerte wezenlijk den jongelui een wegwijzer te zijn. Alleen eigen-smaak, en, misschien wel, vriendschap met de gekozen auteurs, schijnt dr: Schepers' drijfveer te zijn geweest. De uitgave van Van Dishoeck valt zeer te roemen; er bestaat nog een goedkoopere schooluitgave. Het zij hier nog ter verduidelijking gezegd, dat dr: Schepers slechts enkele brokstukken bijeenverzamelde, zonder zelf commentaren te maken, zoodat het beeld dat hij geeft, óók van de geciteerden zelf, wat hun werk betreft, uitteraard slechts heel onvoldoende is.
Goede Manieren, door Jonkvr: H.A. Rappard. (Uitgave van P. Visser Azn. Haarlem. 2de druk.) Ik heb dit boekje reeds vroeger vermeld. Het voldoet werkelijk in een bestaande behoefte, want, al is het treurig om te zeggen, het feit is zoo, dat vele zoogenaamd ‘beschaafde’ menschen treurig slechte manieren hebben, niet weten in de gewoonste dingen zelfs hoe het hoort. Zie maar eens hoe velen met het eten van asperges worstelen, geheel onkundig van wat het gebruik hierbij voorschrijft, of hoort hoe zij smakken bij het soep-eten, of zich, in plaats van gewoon te drinken, en-passant den mond spoelen; (iets wat ik o.a. van een jonkheer pursang meermalen heb bijgewoond, tot mijn walg). Niet alleen echter in het hoofdstuk ‘Aan tafel’, ook in andere beschouwingen, b.v. over kleeding, manieren, etc., geeft de schrijfster uitstekende en behartenswaardige wenken, die meer dan ooit van noode zijn in onzen hedendaagschen tijd, nu beleefdheid dikwijls overbodig wordt gevonden, door velen. Plaatsruimte gebiedt mij er thans niet meer van te zeggen. Zoo mogelijk kom ik op dit nuttige werkje nog terug.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Jongelui en kinderboeken:
Goede bekenden (onze populaire kinderliedjes, verzameld en van piano begeleiding voorzien door Johan de Veer), uitgevers Scheltema en Giltay, Amsterdam. - Een wezenlijke luxe-uitgave, versierd met teekeningen van André Vlaanderen, en voorzien met een voorwoord van Daniël de Lange; die o.a. schrijft:
‘De keuze der liederen mag men een zeer gelukkige noemen, en het is zeer goed gezien de klavierbegeleidingen zoo eenvoudig te houden, dat zij in geenerlei opzicht de aandacht van de melodie of de woorden afleiden’.
Voor muzikale gezinnen, waar kinderen zijn, is dit, dunkt mij, een welkom geschenk, een dat zich bijzonder eigent voor gezellige uurtjes van moeder en kind samen voor de piano.
Huize Labor, door Nannie van Wehl, (uitgever L.J. Veen, Amsterdam.) - Nannie van Wehl is van lieverlede reeds een zoo bekende kinder- en jongemeisjes-schrijfster geworden, dat men wèl weet met wie men te doen heeft bij de verschijning van een nieuw werk van haar hand. Ook ditmaal is haar stijl weer frisch, prettig, levendig, haar verhaaltrant boeiend; zij houdt hare lezeressen voortdurend in spanning op een opgewekten vertel-toon.
De Dolende Ridder, door A.C.C. de Vletter (uitgave van A.W. Bruna en Zn., Utrecht.) - Evenals Nannie van Wehl heeft óók A.C.C. de Vletter reeds een naam als schrijver van boeken voor jongelui; voor jongens meer bepaaldelijk. ‘Jaap wat is het toch heerlijk goed te zijn’ zegt een der personen ergens in het boek, en dit: ‘goed zijn’, op een practische, flinke, daadwerkelijke wijze, predikt A.C.C. de Vletter in zijn geheele verhaal; zonder nogtans daarbij in wijzigheid of in onnatuurlijkheid te vervallen en oudgeborenen te willen kweeken. Integendeel, zijn boek ademt een gezonden geest, een dien onze hedendaagsche jongens nóódig hebben. De uitgave is, zooals steeds bij Bruna's jongelui-boeken, zeer smaakvol.
De Nielandtjes, door Johanna Niewerf-Feenstra (uitgever A.W. Bruna en Zn., Utrecht). Ik begin hier met te herhalen wat ik zeide aan het slot van de vorige boekbe- | |
| |
spreking, namelijk dat alweder de uitgave zeer smaakvol aandoet; iets wat voor kinderen zóó véél wáárd is wanneer het een cadeautje geldt. Het verhaal is vroolijk en boeiend, en het geeft een aardig beeld van hedendaagsche toestanden, maar ik betwijfel of ik het durf toejuichen wanneer de schrijfster zinnetjes inlascht als het onderstaande:
‘Dé is terug uit Engeland met een massa airs en een hoop nieuwe japonnen. Wat zij er mee moet doen hier op het dorp weet ik niet. Het is zonde van al het goede geld, zucht moeder. Maar, als je over geld begint dan zijn Dé's open aanmerkingen nu niet van dien aard dat zij herhaling kunnen velen; wij zwijgen maar. Volgens haar hebben wij hollandsche menschen heelemaal geen begrip van ‘smartness’; wij lijken allen even burgerlijk. Moeder, die goede ziel, zegt dat het haar spijt, maar dat haar tijd voor die dingen voorbij is, en zucht.’
Door dat slotzinnetje vooral krijg je zoo den indruk, alsof de schrijfster het wel aardig vindt, dat ‘goeie zielen van moeders’ zoo'n beetje minachtend op zij worden geschoven, en met ‘zuchtend’ zwijgend zich op den kop laten zitten door hare ‘De's’. Dit nu is wèl zeer dikwijls levenswaarheid, helaas, maar ik vind het niet bepaald wenschelijk het in zulke voor jonge meisjes bestemde boeken extra te accentueeren als 'n soort er niet op aankomend grapje; want het is integendeel - treurig genoeg, - bittere ernst. Zulke ‘De's’ zijn namelijk de ellende van den hedendaagschen tijd, en hare moeders hebben de plicht iets méér te doen ertegen, dan te ‘zuchten’, en zich als ‘goede ziel wier tijd voorbij is’ te laten behandelen.
Blonde Duinen is het welbekende aardige ‘Verkade's’ nieuwe plaatjes album. De heer Wenckebach teekende de plaatjes. - Ik vind de uitgave een wáár feestgeschenk voor kinderen, en een waaruit zij met-een veel kunnen leeren. Zoo'n album kweekt kennis van de natuur, en, vooral, lust om er mee te gaan kennismaken, om te wandelen, om uit de oogen te zien. De lezers zullen zeker weten, dat men zich slechts behoeft te wenden tot de reclame-afdeeling van de Firma Verkade en Comp., Zaandam, om alle mogelijke inlichtingen te ontvangen hoe zoo'n album te verzamelen; bij elken inkoop van beschuit, koek, etc., worden de plaatjes gratis verpakt; en het mooie album voor het opplakken is daarna tegen geringen prijs verkrijgbaar.
Wie doet er mee, (uitgever P. Noordhoff Groningen) door J.C. Bouwmeester en J.V. Berendsen. Dit boekje voor jongere kinderen bevat geillustreerde spreekversjes en liedjes en spreekoefeningen met plaatjes. Ziehier een voorbeeld van wat de inhoud biedt:
Jantje Slap en Pietje Zwak
't IJs dat brak, zei krak, krak, krak.
Plasten in het koude nat.
Kregen later thuis nog wàt.
Tusschen deze regels in staan telkens toepasselijke teekeningetjes. En zoo is het bij elk versje.
De uitgever H.J. van de Garde te Zalt Bommel geeft uit in keurige deeltjes: De sprookjes van Grimm, naverteld door Netty Weetjen. De Geschiedenis van Ullysses naverteld door Claudine Bienfait. Verhalen uit de duizend en één nacht, verteld door Claudine Bienfait. De Negerhut van Oom Tom,, verteld door Netty Weetjen. Zulke bekende maar nimmer verouderde lectuur mag men altijd zonder voorbehoud aanbevelen. Zij wint het onvoorwaardelijk van zóóveel nieuwerwetsche onbeduidendheid, dat men een, dergelijke uitgave onverdeeld kan toejuichen; de groote druk maakt de lezing prettig. Jammer vind ik op den omslag van De Geschiedenis van Ulysses (trouwens m.i. het minst aanbevelenswaardige dezer van ouds bekende geschiedenissen), dat zenuwrillingen veroorzakende plaatje. De Negerhut van Oom Tom daarentegen kan nooit genoeg gelezen worden, óók niet door hollandsche jongens en meisjes, want, al hebben wij geen ‘slaven’ meer, hoe hooghartig nogtans wordt door menig blank kindje den bruinen of zwarten Indischen bediende behandeld, als ware hij, om zijn kleur, minder dan zoo'n dom ingebeeld schepseltje-zelf!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Lijst van niet voor bespreking in aanmerking komende boekjes, brochures, etc.
Het werk der vrouw in de Theosophie, door Marjorie M- Tyberg. (Point Loma) uitgave van de Universeele Broederschap, Groningen.
Sleutel Esperanto, door H. Blok, (uitgave van Holland-Esperanto-Ofice) Amsterdam.
Veluwsche sagen, door G. van de Wall Perné (uitgever Scheltens en Giltay, Amsterdam).
Bloemendaalsch Weekblad. Een onafhankelijk orgaan.
Mijn portefeuille, orgaan van den Boekhandel Noviomagus, Nijmegen.
Van 't Hogeland. Schetsen in 't Hunsingoër dialect, door J. Kietema, (uitgever P. Noordhoff, Groningen).
Wereldgeschiedenis (afl: 32) door dr: H.F. Helmolt, uitgevers maatschappij Vivat, Amsterdam.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|