| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mevr. E. van B. - B. - Hartelijk dank nogmaals voor Uw reeds in de spoed-correspondentie beantwoord schrijven, en voor Uw instemming met het stukje van mijn hand: Slavenzielen. Gij zendt mij het onderstaand couranten-uitknipseltje:
‘Keizer Wilhelm heeft alle mogelijke moeite gedaan, om zijn gast tsaar Nikolaas te Potsdam verstrooiing te bezorgen.
Zaterdagochtend was er een hofjachtpartij op touw gezet. Om half elf kwam de trein met de jagers te Borgsdorf aan. De rijkskanselier was van de partij en liep in levendig gesprek met de twee Keizers naar den jachtwagen. Er waren duizenden nieuwsgierigen op de been, veelal in het groen en met de bekende groene jagershoedjes op, die de meeste menschen niet gunstig staan, alles ter eere van deze bijzondere gelegenheid. In andere jachtwagens zat het gevolg. Er waren natuurlijk bijtijds herten bijeengedreven, zoodat het vorstelijk jachtgezelschap zich niet moe behoefde te maken en naar hartelust kon schieten. In het geheel werden 400 groote damherten en andere hertebeesten neergeschoten. Om kwart over tweeën keerde het gezelschap terug. Zaterdagmiddag heeft de Tsaar zich in een auto naar het Mausoleum begeven, om bij de sarkofagen van keizer en keizerin Frederik kransen neer te leggen.
En dan vraagt gij: ‘Is het niet meer dan misselijk (vergeef mij de uitdrukking), dat twee staatshoofden zoo wreed en onbarmhartig 400 van de edelste dieren op een lage lafhartige wijze om het leven brengen? Is het niet menschonwaardig; en is dit de vooruitstrevende 20ste eeuw? Waarin twee ontwikkelde beschaafde menschen plezier scheppen in het martelen en dooden van dieren? - Bah, ik minacht zulke karakters, en dan bovendien nog het wild bijeen te jagen; het kan toch ook niet lager en lafhartiger.’ -
Lieve inzendster van deze uit mijn hart gesproken verontwaardigde woorden, ik zeg ze U met de meest mogelijke instemming na. Ik verwees U reeds naar mijn Varia, waarin ik de door Prins-Hendrik op het Loo ingevoerde ‘hertenjachten’ (ik noem het hertenmoorden) besprak. - Weet gij, zoo er één ding is, dat mij nog laffer en nog weerzinwekkender aandoet, dan het gedrag van die staatshoofden zelf, dan is het de kruiperige, flikflooierige wijze, waarop de geheele pers, in het bijzonder de democratische liberale pers zulke heldenfeiten meedeelt, als gold het heel iets bijzonder-moois! - Dat de Rechter-zijde-bladen, die er per-se hun werk van maken de monarchie te steunen als zijnde ‘bij de gratie Gods’ ingesteld, dientengevolge, op zoo'n kinderachtig-flauwe manier verheugd aan het leuteren slaan, wanneer vorst X deze dieren-doodslagerij heeft bedacht, en koning Y gene dito moord-jacht-partij heeft geïnviteerd, dat kan men van die richting niet anders verwachten, maar dat de zoogenaamd onafhankelijke vrijzinnige pers het evenzeer doet, en niet weet hoe diep ze zal buigen, en zelfs knievallen, wanneer dergelijke weerzinwekkende berichtjes, als het door U uitgeknipte, de rondte doen, dat is eenvoudig-weg ‘misselijk’, (om Uw eigen uitdrukking over te nemen.) Van al de hertenjacht-op-het-Loo-beschrijvingen is er mij niet één onder de oogen gekomen, die den moed had der waarheid, behalve die van den anarchistischen ‘Vrije-Socialist.’ Al de ‘toongevende’ bladen deden of het eigenlijk een buitengewoon mooie inval was van den Prins, - minstens 'n heldenstuk! - Overigens, niet alleen de Tzaar en Keizer Wilhelm, maar alle gekroonde hoofden van Europa, en óók de president van de fransche Republiek, jagen op deze bij uitstek ‘edele’ manier. Lees
maar eens wat zij thuisbrengen, en bedenk daarbij welk een afgeleefd zwakbeenig jachtgezelschap gewoonlijk het jachtgezelschap vormt, en gij behoeft dan niet ver te zoeken hoe het komt, door welke laffe manier, van het wild samendrijven, dat zulk een reusachtige jachtbuit is ‘veroverd’ door zulke menschen! Bah! - Maar, gelijk ik U hierboven reeds zeide, nog duizendmaal meer bah over de slavenzielen, die dat gemoord mooi en goed vinden alleen omdat het door 'n prins of 'n koning of 'n vorst gebeurt, terwijl zij het toejuichen ondertusschen wanneer een arme stroopende broodjager voor zoo'n misdrijf van een haas of patrijs vangen in de gevangenis komt!
- Hartelijk dank voor uw belangstelling in Frits en Benjamin, die inderdaad mijn lievelingen zijn. In gedachten druk ik U de hand, omdat gij-zelve ook zoovele dieren bezit; ik vind het altijd een bewijs van egoïsme, wanneer men geen huisdieren wil hebben om den ‘last’ ervan. Ik ben het ook met U eens: Goede karakters zijn altijd goed voor dieren. Dat heb ik mijn geheele leven lang ondervonden. -
| |
| |
Ik neem U Uw vraag omtrent Om de Eere Gods niets kwalijk, maar ik moet er het antwoord op schuldig blijven. Lees het voorwoord maar eens, nu het in boekvorm is verschenen. Particulier antwoord ik niet, maar, zooals gij ziet, doe ik het gaarne in de Lelie. Nogmaals vriendelijk dank.
J. van der H. te B. - Ook U beantwoordde ik reeds voorloopig in de spoed-correspondentie. - Ik ben héél blij, indien gij behoefte hebt Uw hart uit te storten en aan mij te schrijven, dat gij aan Uw wensch voldeedt, want gij vindt mij werkelijk vol belangstelling, en juist daarom zend ik U ook zoo omgaand een vriendelijk woord terug. - Inderdaad herinner ik mij zeer goed, dat gij mij vroeger eens een adres hebt gevraagd, maar, gelijk gij-zelve zegt, dat was slechts een zakelijk briefje. - Inderdaad, gij hebt gelijk, er moet heel veel door mij geleden zijn, vóór ik tot de levensbeschouwing kwam, van mij vrij-gemaaktvoelen, die ik nu goddank bezit, en die de eenige is, welke leidt tot waarachtige, innerlijke vrede met het leven, omdat men de kleinheid, de geringheid, de kleinzieligheid vooral ervan, heeft leeren begrijpen. - Ik kan best navoelen, dat Uw natuur U soms te machtig wordt, al is het voor mij een niet geringe voldoening te vernemen, dat het lezen van de Lelie U juist in die opzichten zulk een kracht geeft. Wij moeten menschen worden, innerlijk-vrije, van den boei van: ik-durf-dit-niet, en ik-kan-dat-niet-doen-om-mijn-fatsoen ontslagen karakters. Helaas; slechts de uitzonderingen onder de menschen zijn karakters; daarom zal de meerderheid hunner wel blijven slavenzielen. Het leven is wreed. Daaraan is niets te doen. Het is gehuichel, wanneer de menschen je willen wijsmaken, dat het niet zoo is; op den kansel, of wáár ook je dat willen wijsmaken. Je kunt er pas in berusten, dat het zoo is, zoo wreed, wanneer je het moedig onder de oogen hebt leeren zien, als een onomstootelijke waarheid: het leven is wreed. Dan eerst accepteer je de consequenties ervan, tracht ervan zooveel goeds en moois te maken als voor je-zelf nog mogelijk is. En stoort je daarbij niet langer aan de opinies en op- en
aanmerkingen van anderen, die gewoonlijk zich dáártoe, tot dat aanmerkingen-maken, bepalen, zonder zichzelf in de vraag te verdiepen in hoeverre het Uw geluk geldt dat zij door zulk een tegenwerking vernietigen misschien. - 't Geen gij mij over dat bewuste gehuichel, dat gij hebt bijgewoond, schrijft weet ik toevallig dat zoo is. (Gij begrijpt mij?). Ik ben het ook geheel met U eens, dat slechts o zoo weinige verpleegsters uit wezenlijke menschen-liefde dat beroep kiezen, en evenzeer geef ik U gelijk dat juist alléén zulke menschen-liefde het máákt tot iets moois en nuttigs. Al wat ik heb gehoord en gezien over verpleegsters, zoowel in ziekenhuizen als bij particulieren, heeft mij steeds meer overtuigd, dat het voor de groote meerderheid harer een ‘baantje’ is, en niets anders; en dan nog een waarbij zij de hoop hebben een of anderen dokter of patiënt op te doen als man. Hierbij leg ik er uitdrukkelijk den nadruk op, dat ik-zelve persoonlijk nimmer eene verpleegster noodig had, gelukkig, zoodat er hier geen enkele partijdigheid, door eigen minder prettige ondervinding, in het spel is. Wat ik hieromtrent zeg is enkel een getuigenis dat zich grondt op wat ik-zelve bij anderen zag, en wat anderen-ook mij dikwijls meedeelden, vooral ook nadat onlangs in de Lelie een hoofd-artikel stond over ziekenverpleegsters, geschreven door eene in dat opzicht niet zeer prettig te pas gekomen dame. Het regende in die dagen brieven aan mij van ingenomenheid met haar artikel, en ieder die ik mondeling sprak had steeds óók een dergelijke onaangename ervaring te vertellen. Daartegenover was slechts één enkele brief van een in een ziekenhuis wezenlijk-lief behandelde dame, wier protest ik dan ook gaarne plaats verleende. - Gij moet mij
waarlijk geen ‘vergeving’ vragen voor het laatste zoo vertrouwelijke gedeelte van Uw brief; integendeel, ik heb U te danken voor het vertrouwen dat gij in mij stelt, en dat ik zeer op prijs stel. Gij zult zelf wel begrijpen, dat het verstandig is, in Uw belang, er niet op in te gaan, want dat zou U kunnen verraden; maar gij zult wel U kunnen vóórstellen, hoe volkomen ik U navoel juist op dit gebied van ziele-lijden, dat een vrouw zoo dikwijls door het leven wordt opgelegd. - - Een kind van onze liefde opvoeden is inderdaad, - dat ben ik met U eens - voor elke wezenlijke vrouw het hoogste geluk. Toch denk ik tegenwoordig dikwijls, wanneer ik zie hoe weinig vreugde zoovele ouders aan hunne grootere kinderen beleven, en hoe deze laatsten, speciaal op de moeder minachtend neerzien: het moet nog erger zijn op die wreede wijze in je liefste illusie te worden teleurgesteld dan haar nooit vervuld te hebben gezien. Lees maar eens in dit zelfde Lelie-nommer mijn recensie van: Openbaring. Zulke huishoudens als die der Verhoevens zijn helaas overtalrijk in de werkelijkheid. Cornelie Noordwal heeft in haren roman: De tweede mevrouw Garvliet heel raak zoo'n paar aankomende jongelui, broer en zuster-hoogereburgerschool-wijsheden, gegeeseld. Maar, waar zij, terecht, den draak steekt met zulke jeugdige mispunten, die een ware straf zijn voor de ermee bezochte ouders, vindt Rachel de Vries, de schrijfster van Openbaring, blijkbaar 't héél mooi en héél prachtig wanneer moderne mallooten, à la de juffers Neddy en Ada, hare eigen ouders, die op allerlei manieren vrede met hen trachten te houden, afsnauwen en uit de hoogte behandelen. Dáárin zit 'm 't hedendaagsche ongeluk, dat op die manier, dóór de volwassenen-zelf, de mispunten worden gekwéékt. - - Ik ben
het ook geheel met U eens, dat een man maar al te dikwijl niet begrijpt wie hem waarlijk, en met heel de opoffering van haar eigen-ik, zou hebben liefgehad, om in plaats daarvan zich te laten inpakken door een coquette, egoiste, alleen op haar eigen plezier bedachte vrouw. Dat-óók is een van de véle levens-wreedheden, dat het zóó toegaat in 99 van 100 gevallen. - Gij ziet, dat ik mij haastte U terstond te beantwoorden; Uw brieven zullen mij steeds welkom zijn; wees daarvan overtuigd.
Chr: B. te G. - Dank voor Uw briefkaart. Uw brief, die bij het artikel was ingesloten, beantwoord ik nu óók spoedig. Het artikel komt zoodra mogelijk aan de beurt.
| |
| |
Nora. - Ik lees thans dit uit Uw pseudoniem. In de spoed-correspondentie beantwoordde ik U onder Nord. Ik hoop dus dat gij U-zelve zult herkend hebben. Dank voor Uw vriendelijk schrijven. Neen, ik wist niet dat gij voor dat Blad, afdeeling jeugd, meewerktet. Vriendelijk dank voor Uw woorden omtrent mijn eigen werk; en voor Uw mededeeling omtrent de belangstelling in Uw kring in: Om de Eere Gods. - Uw dierenliefde is mij natuurlijk ten hoogste sympathiek. Vooral dat gij die arme blinde kat niet wegdoet vind ik zoo heerlijk, want juist dat ergert mij altijd zoo, dat de menschen hun huisdieren maar gemakshalve dood maken, of naar 'n asyl brengen, wanneer zij hun gaan vervelen. Onzen kleinen Frits zweeft óók blindheid boven zijn hoofd, volgens den veearts, maar wij zullen hem tot het laatste toe verzorgen en helpen, dat wéét ik. Hij had vroeger zulke mooie groote oogen, en nu kan er zulk een wazig floers over liggen reeds, dat je kunt begrijpen daaruit, hoe inderdaad zijn tijd van blind-worden nadert. Toch kan hij nú nog vrijgoed zien, en is er tenminste als de kippen bij, wanneer men Ben een stukje chocolade toegooit, om zijn deel óók te krijgen. Zooals gij ziet heb ik mij gehaast te voldoen aan Uw wensch om U terstond te beantwoorden. - Daar ik onder de redactie van mevrouw van Wermeskerken de Lelie niet las, wist ik dus niet dat gij toen wel eens hebt meegewerkt eraan. Waarom echter zoudt gij het niet opnieuw doen? - Alleen, gij weet, het is nu geen ‘jonge-dames’- blad meer, maar een dat door volwassenen wordt gelezen en voor hen is bestemd, mannen en vrouwen beide.
Ella. - Veel genoegen op Uw reisje; juist in deze maand is het daar zoo gezellig, vind ik. - Uw bijdrage nam ik aan, maar in dat feuilleton, dat ik nog van U zou hebben, vergist gij U.
J H.D. - Ik weet niet goed of Uw bedoeling is, dat ik U in de correspondentie met Uw vóórletters aanspreek, dan wel met het pseudoniem waarmede gij Uw stukken onderteekent. In elk geval heb ik Uw artikel gaarne aangenomen. Het andere ook, met den bijbehoorenden brief, ontving ik in goede orde, en komt later aan de beurt (óók de beantwoording van den brief). - Ik ben het bijzonder met U eens wat den inhoud van Uw stukje aangaat; het treft mij steeds, hoe weinig menschen heden ten dage de kunst verstaan aan hun huiselijk leven licht en kleur te geven, óók juist door het in eere houden van feest-dagen, verjaardagen, etc. En dan ook, onze minder- bedeelde naasten zijn er toch ook! Ik bedoel nu niet de giften aan vereenigingen en het teekenen op lijsten voor Kerstboomen en St. Nicolaas-vieringen, ten behoeve van een gróóte verzameling kinderen of armen, in een zaal of een lokaal bijeengebracht. Dat is m.i. óók al weer zoo'n koude manier om er zich van-af te maken. Ik bedoel het persoonlijk, het uit eigen werkelijke belangstelling, en met de eigen ziel erin gelegd, geven aan onze naaste minder dan wij-zelf bedeelde omgeving. Het behoeft niet altijd kostbaar noch veel te zijn; het komt er bovenal op aan, of wij het doen met liefde, met wezenlijke toewijding. In dat opzicht heb ik altijd den grootste eerbied voor het beeld mijner moeder, zooals ik mij haar herinner, steeds er op uit niet alleen aan elken arme, dien zij in de plaats onzer inwoning kende, te geven, maar ook vooral het te doen op een gracieuse, aardige, hem of haar een wezenlijke feestvreugde bereidende wijze. Nooit gingen haar pakjes aan dezulken uit het huis, zonder de een of andere toevoeging, die ze niet alleen practisch, maar meteen ook aantrekkelijk en aardig maakte voor het oog. - Van af haar ziekbed en op haar stoel was zij daarmede voortdurend bezig, en ik heb haar, van jaar
tot jaar, hoe ouder ik werd, daarin steeds meer leeren waardeeren, omdat zoo weinigen in dat opzicht zoo fijngevoelig zijn als zij, vooral heden ten dage. - Uw vergelijking van de Lelie en hare overtalrijke copie en dito correspondentie met een overvollen tram is aardig-gevonden. Het heeft er inderdaad wel iets van. Mijn lijn 8 is tenminste gewoonlijk zóó overvol, dat er zelfs geen ‘staanplaatsen’ meer zijn, zoodat ik hem ook zelden onderweg probeer op te vangen, en liever zekerheidshalve direct naar het Plein ga. - En zoo óók is het met de Lelie; niet-abonnés, die enpassant er in willen, kunnen minder rekenen op ruimte voor hen dan zij die zich van het begin-af van een plaatsje verzekeren. Gij ziet, ik heb Uw vergelijking op mijn manier dóórgetrokken. Vriendelijk gegroet.
Fernando. - Gij zijt bang herkend te worden, en stelt mij tegelijk een paar al héél-vertrouwelijke vragen. Intusschen zal ik mijn best doen U niet te verraden, en toch naar Uw wensch uitvoerig te antwoorden. - Vraag I; Of ik het voor getrouwde vrouwen goed en nuttig houd de boeken van Zola te lezen? Neen. Een getrouwde vrouw kan ze natuurlijk lezen, want zij is geen backfisch meer, maar ik houd het voor niet nuttig, noch goed, dat zij zich verdiept in al de dikwijls weerzinwekkende détails en stuitende taal, waarmee Zola zijn meesterwerken ontsiert. Intusschen geldt niet voor al zijn romans hetzelfde oordeel gelijkelijk. Rome b.v. bevat slechts één gedeelte dat ik voor mij op een leelijke manier op lagere instincten berekend acht. Paris ook reken ik tot de meer aanbevelingswaardige soort, en Lourdes kan men gerust lezen, wanneer men niet tegen de afschuwelijke ziekte-details opziet, terwijl ik uit de Rougon-Macquart-serie speciaal Germinal zou willen uitzonderen, als méér geschikt voor vrouwen dan b.v. Pot-Bouille of La Bête humaine. Vraag II. Indien een zoo jonge man ‘iets aan de hand heeft’ hier te lande, dan geloof ik dat het alvast vooruit hier trouwen, bij wijze van voorbehoedmiddel tegen zijn later gedrag in Indië, voor hèm misschien (maar lang niet zeker) een veiligheidsmaatregel zal zijn, maar een waarvan zijn vrouw dan het slachtoffer wordt. Want hij zal haar tien tegen een niet gelukkig maken, en dan is zij in Indië er nog veel ongelukkiger aan toe dan hier te lande. Indien hij reeds geëngageerd is, - wat niet duidelijk blijkt uit Uw schrijven - dan hangt alles er veel van af in hoeverre zijn verloofde hem wezenlijk innig liefheeft, en, weet wat zij begint door naar Indië te gaan, etc, etc. Zoo dat alles bij haar maar aan de oppervlakte zit, - en dat is zoo
dikwijls het
| |
| |
geval - laat zij dan veel liever wachten tot hij met verlof terug komt, en tóónt daardoor haar nog stééds lief te hebben. Indien hij echter nog eerst een meisje moet zoeken om zich met haar te verloven, dan stellig geloof ik dat het beter is indien hij wacht tot hij ouder is, en het leven, óók dat wat hem in Indië wacht, eerst kent. Bovendien, in Indië zelf zijn toch óók jongemeisjes te over; wie weet hoe gauw hij daar iemand ontmoet, die hij wezenlijk liefkrijgt, en die hem daardoor leert solider te leven uit eigen beweging en wensch dan hij nu schijnt te doen. - Uw derde vraag beantwoord ik met een voorwaardelijk ja; want, óók demi-mondaines, die op een heel grooten voet leven, en die haren aanbidder soms schatten kosten, zijn evenzeer dikwijls haar leven van dien aard begonnen op een heel beklagenswaardige wijze, als verleide dienstmeisjes, of dito winkeljuffrouwen, etc. Zij, die thans zoo voornaam en chic leven, dank zij zulk een liaison, zijn evengoed heel dikwijls van huis uit arme, door bedrog, of door een misstap uit liefde begaan, tot zulk een leven geraakte beklagenswaardige ‘gevallenen’. Daarenboven zijn zij óók dikwijls van huis uit dochters van zulke halfslachtige dames, wèl grootgebracht in weelde en in rijkdom, maar komend uit zulk een twijfelachtig thuis, dat haar geen anderen weg overblijft dan denzelfden harer moeder, op te gaan. Intusschen zeg ik voorwaardelijk ja, omdat er inderdaad, speciaal in Frankrijk, ook vele vrouwen zijn, die zelf niet anders willen, die er zich uit vrije verkiezing op toeleggen van haar lichaam te profiteeren, en die er een eer in stellen aldus, tot dien prijs van haar lichaam, te kunnen wedijveren in rijkdom met de meest gefortuneerde dames. - Het spreekt van zelf dat ik deze laatste categorie absoluut onverdedigbaar vind. Het is om die
reden zoo moeilijk in deze questie een oordeel in het algemeen te vellen; men moet èlk geval afzonderlijk kennen, en het weten te beoordeelen naar de omstandigheden waaronder de vrouw in questie opgroeide, en geraakte tot haar ‘val’; en, ik geloof, in de mééste gevallen ontdekt men dan dat de schuld meer ligt bij den eersten man die haar verleidde, dan bij haar-zelve; overigens wil ik ook den man, in het algemeen gesproken, niet te hard vallen, want, met de natuurdriften die nu eenmaal in hem zijn gelegd moet men óók rekening houden; en, óók de vrouw bezit harerzijds zulke natuurdriften, al is het m.i. in een andere mate en op een andere manier dan hij. Daardoor zijn er óók vrouwen die zelf hem begeeren, die den man verlokken, niet uit geldbejag, maar omdat zij naar de gemeenschap met hem verlangen; dat alles is nu eenmaal een questie die ons geheele bestaan van mensch behéérscht, en die men onmogelijk uit de wereld kan helpen door een paar vermaningen van zelf-onthouding, of door een de oogen willen sluiten voor wat nu eenmaal zoo is. Dat kweekt huichelarij, onnatuur, en.... nog véél, véél meer verborgen onreinheid. - Nu meen ik zoo gauw mogelijk aan Uw verzoek voldaan te hebben. Is er nog iets dat gij wilt weten, dan schrijf mij gerust stééds.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Nagekomen Correspondentie.
Hasm. - Ik ben geheel onschuldig aan Uw vermoeden. Ik zal het U uitleggen, zoodra ik tijd heb. Vriendelijk gegroet.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Spoed-Correspondentie.
Abel. - Ik neem het stuk zeer gaarne aan, als artikel, maar gij moet het voluit onderteekenen; en ik kan U niet beloven dat het in het Kerstnommer komt.
Redactrice.
Sluiting red: ged:
|
|