Ja, de grootste moeielijkheid in dit leven, is dat leven zelf.
Wie is er, enkele Zondagskinderen uitgezonderd misschien, die dit niet erkent?
In hoe menig hart is groote overeenstemming in de natuur daarbuiten en het leven daarbinnen. Veel nevel, veel slijk, weinig zon, en sterren.... Ach, waar zijn de flonkerende sterren voor het geestesoog, als de spiegel der ziel zich dof geweend heeft?
Er is moed, wil, zelfbeheersching en zelfoverwinning noodig om over die sombere stemmingen heen te komen, er aan te overlijden. En dat moet toch!
Wat zeggen ze weinig vandaag die winkeletalages, als men ze beziet bij het licht, dat er van buiten invalt. Zoo jammer van die Sinterklaas-uitstallingen! Achter de beregende, beslagen glazen met het grijze daglicht, dat er loom en als met weerzin op neerdruilt, trekken ze weinig aan.
Maar straks, als het avond is, als het heldere licht van binnen, het matte van daarbuiten in volle kracht vervangt, hoe verandert dan het tooneel. Wat komt dan alles mooi en bekoorlijk uit! Hoe schittert dan het kristal en het edele metaal, hoe wordt dan het oog geboeid door duizend kunstproducten van allerlei aard, hoe aantrekkelijk is dan alles achter diezelfde vensterruiten.
Het licht moet van binnen komen. Daar ligt het groote stemmingsgeheim in voor hen, die veel in nevelen wandelen, en wier levensboom oprijst uit de slagschaduwen.
Als binnen in ons het lampje helder brandt, dan deren ons de nevelen en de grauwe wolken en de slijkerige wegen niet.
Hoe zal het branden en brandende blijven?
De parabool der Wijze en Dwaze Maagden door Jezus gesproken, geeft daar het antwoord op. De Wijze hadden olie in hare lampen en bovendien een voldoenden voorraad bij zich, om gereed te zijn, als de Bruidegom kwam.
Vrij mochten zij met de Dwaze gezellinnen slapen, toen de omstandigheden meer van haar vergden, dan waartoe haar physieke kracht in staat was; maar toen de roepstem kwam, waren zij gereed, haar lampen hadden olie en bleven helder branden.
Dit alleen onderscheidde haar van de Dwaze, die niets hadden om haar lampen te vullen en haar stralend schijnsel te versterken, zoodat haar licht uitging juist toen het noodig was.
Er is dus olie noodig, voldoende olie.
Die is: Zelfbeheersching, geloofsmoed, gezichtssterkte om door den nevel heen het blauw des hemels te zien, vroomheid om door muren van zorgen en over bergen leed en modderplassen van aardschgezindheid heen, alles afschuddende wat belemmert, op te staan den Bruidegom te gemoet.
Hem dan te gemoet, om één te zijn met Hem, voor altijd verbonden in nood en dood en in leven en sterven!
Eén met Hem, liefde voeden en liefde gevoelen; zegen smaken en zegen zijn; licht ontvangen en licht uitstralen; en dan is er stemming, de rechte stemming voor den Sint-Nicolaasdag.
Dan is men gereed tot heerlijk liefdebetoon.
Hoe zalig, wie het in volheid doen kan! Maar hoe gelukkig is ieder, die het doet, naar dat hem kracht en gave gegeven werd.
Een enkele kleine gave, ook zelfs een enkel woord van waarachtige liefde, een enkele handdruk, één enkele blik - 't is een ster, een bloem, een warmtebron voor zoo menigeen, die in het droevig duister er hunkerend naar smacht.
Zijn er zoo, die neergebogen aan den weg zitten, voor wie alles en alles somberheid is?
Er heen dan op den St.-Nicolaasdag, den dag van liefdebetoon; er heen dan en het zal ons zijn als de juichende kleinen; 't zal ook in ons hart weerklinken:
't Heerlijk avondje is gekomen,
't Avondje van Sint-Niklaas!’ -
TACIUS.