Wij zullen zien, dat slechts menschen, die dezelfde opvoeding genoten en hetzelfde karakter hebben, dat die menschen alléén, dezelfde idée over goed en kwaad hebben en dus ook dezelfde gedachte over het geweten.
A bijvoorbeeld komt uit een gezin, waar hem, als 't ware met den paplepel wordt ingegoten, dat moord en doodslag slecht is, hij weet dus van zelf, dat hij dat niet doen moet.
Maar ga eens even naar Borneo en daar verneemt ge van den koppensneller dat het een plicht voor hem is, om zooveel mogelijk koppen te snellen; vóórdat hij zelfs zijn bruid aan zijn hart mag drukken, moet hij eerst een aantal menschenhoofden bemachtigd hebben. Dat wordt hem vóórgeschreven, dat is zijn plicht, dat is een eisch in zijn leven. Koppensnellers zijn óók menschen.
Het volgende bewijs heeft niet bepaald met het geweten te maken, maar wel met het onderscheid van goed en kwaad.
Een vegetariër vindt het een misdaad om dieren dood te maken, en eet geen vleesch en geen visch, maar een ander zegt weêr, ik moet vleesch eten, doe ik dat niet, dan word ik zwak en kan mijn werk niet doen, kan dus de maatschappij niet dienen, zooals het behoort, het is dus mijn plicht om vleesch te eten.
Een anarchist wordt vóórgeschreven en 't wordt hem met zijn opvoeding telkens voorgehouden, allerlei beginselen, die contra-anarchisten verfoeien; wat die anarchist doet, is zijn plicht en zijn geweten zegt hem: ‘als ge zóó doet, doet gij wèl’. Moet daarom een ander hem verwijten, dat hij geen geweten er op nahoudt?
Waarachtig, 't is niet te doen een grens te trekken voor ‘wat goed is en wat kwaad’; want waar eindigt die grens?? - En dan al de usances!!!
Is b.v. deze usance bij de Chineezen niet onzedelijk en slecht, n.l. dat man en vrouw elkaar pas te zien krijgen bij het huwelijk? Dat geldt bij hen voor goed.
Hoe dikwijls zien we om ons heen al die knoeierijen in politiek en godsdienst en al die zedenschandalen; allerlei soorten van menschen zijn daaronder, vromen (schijnvromen) onder de protestanten, katholieken, enz. enz., die hebben dan zeker geen geweten of maken heelemaal geen onderscheid tusschen goed en kwaad.
Weêr iets anders. Een arme stumpert steelt uit honger een brood uit een bakkerswinkel; is dat slecht? Mij dunkt, neen.
Zijn geweten heeft hem heelemaal niet gewaarschuwd, zijn maag wel, stakkert! -
Een vrouw, uit herediteit prostituée geworden, slecht?? Zij is m.i. meer te beklagen.
Een vrouw, die uit berekening een rijken man trouwt zonder een greintje liefde, die vind ik slecht. -
B wordt geleerd om nooit te liegen, zijn geweten zegt hem, dat liegen slecht is. Goed, maar neem nu eens een arme jongen van de straat; zijn moeder steekt hem in een erbarmelijk plunje en laat hem de voorbijgangers vertellen, dat hij thuis geen brood heeft (terwijl 't niet waar is) alleen om geld te krijgen voor de kroeg. Hij doet dat, vindt er niets in om dat alles te liegen, en wordt later een leugenaar, die voor niets staat. -
Och, er zijn voorbeelden te over. Nog ééne, dat in den tegenwoordigen tijd nog al besproken wordt.
Bij orthodoxen en katholieken wordt het nieuw malthusianisme als slecht verkondigd; anderen beweren: het huisgezin moet beperkt worden, wil men den kinderen een goede opvoeding geven. (Ik spreek hier van menschen met beperkte geldmiddelen.) Alweêr dus, wat bij den een als goed wordt beschouwd, vindt de ander slecht.
Als men over dit onderwerp dóór wilde gaan, het zou een boekdeel worden; ik wilde slechts aantoonen, dat over het geweten en over goed en kwaad zoo weinig kan gezegd worden, de verschillende volken en de verschillende elementen en karakters in aanmerking genomen.
Het beste is volgens je eigen inzicht zooveel mogelijk goed te zijn, namelijk goed, dat je vrede hebt met je zelf, want is er geen vrede en geen rust in je, dan is het leven toch ook niets.
C. ARNTZENIUS.
Noot redactrice.
Mij trof dit artikel van de geachte inzendster als bijzonder juist-gezien. Ik-ook heb er zulk een gruwelijken hekel aan op die oppervlakkige manier uit te maken wat goed en slecht is, als zoo menigmaal geschiedt.
Een ander voorbeeld, dat mij, haar artikel lezend, in de gedachten kwam, is dat van den anti-militarist. ‘Vaderlandsliefde’ immers wordt ons met den paplepel ingegoten; (maar o wee als de geldzak in nood komt, dan moeten we nog eerst zien wat er van al die patriotten met het woord overblijft). Tot die vaderlandsliefde behoort óók het je land helpen ‘verdedigen’ in oorlogstijd, (terwijl iedereen intusschen weet hoe hedentendage alleen de Beurs, de politiek, 't eigenbelang van enkelen, een oorlog máákt). Goed, maar de Bijbel leert dat wij niet mogen doodslaan, dat wij elkander moeten liefhebben als broeders. Dat eenerzijds. En anderzijds, de anarchisten willen niet weten van een afzonderlijk vaderland, vinden dus om die reden een oorlog slecht en dom en ongeoorloofd. Vraag: waarom is nu een ‘vaderlandslievend’ en militair-gezind mensch beter dan een christen- of anarchist-dienstweigeraar? Toch, met dat al, worden de twee laatste categorieën verguisd, als waren zij het uitschot der maatschappij, en hadden alléén de militaristen de braafheid in pacht.
Redactrice.