De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 290]
| |
neigingen van een 12 jarig kind in een bepaalde richting, zo heel, heel weinig te zeggen valt. En menige beslissing, na heel wat aarzeling en wikken en wegen genomen, is later gebleken een verkeerde geweest te zijn; hoeveel candidaten voor het zgn. Staatsexamen zijn er niet gerecruteerd uit de rijen der H.B.S. 'ers, die toch naar de Universiteit willen en nu één of twee of drie jaar latijn en grieks moeten ‘doen’, zonder van den invloed der klassieke-studieën bij hun gejaagd inpompen iets te ondergaan. Het middelbaar onderwijs is zo geheel anders dan dat van de lagere school; na het algeméne van het L.O. is de specialisering van het Middelbare Vakonderwijs voor heel wat jongens en meisjes van in den beginne schijnbaar onoverkomelike moeilikheden gebleken. Daarom is de bedoeling van het ‘Nederlandsch Lyceum,’ die in den Haag gevestigde school der vereeniging van dezelfde naam, om een onderwijsinrichting te zijn, die het mogelik maakt de beroepskeuze of liever de richtingskeuze te doen op den juisten leeftijd.
Over de organisatie van de school het volgende: Alle kinderen, onverschillig welke richting zij later uit zullen gaan, ontvangen in de 1e en 2e klasse hetzelfde onderwijs. Aan het einde van de 2e klas wordt beslist of het kind naar de afdeling Gymnasium of naar de afdeling H.B.S. zal gaan. Die afdeling Gymnasium leidt in 4 jaar op voor het eindexamen Gymnasium (dat, nà de officieele ‘aanwijzing’ door de Regeering, die binnen zeer korten tijd kan tegemoet gezien worden, aan de school zelf zal worden afgenomen); de afdeling H.B.S. maakt in 3 jaar klaar voor het eindexamen H.B. School met 5 jar. cursus. Het Lyceum omvat dus: A. Twee klassen, door alle leerlingen bezocht. B. Vier klassen, (III, IV, V, VI,) bezocht, door de leerlingen, die eindexamen Gymnasium willen doen. C. Drie klassen (3, 4, 5,) door hen bezocht, die eindexamen H.B.S. willen doen.
Komt het leerplan voor de afdeling H.B.S. bijna geheel overeen met dat van alle openbare H.B. Scholen, in de Gymnasiumafdeling moet het Lyceum een geheel eigen weg volgen: in vier klassen moet daarvoor latijn en grieks de stof verwerkt worden, die aan de gewone Gymnasia in 6 jaren wordt behandeld. De adviezen van de meest-bevoegde autoriteiten op dit gebied, Rectoren van Gymnasia, Professoren in de klassieke talen, ervaren Leraren, geven hoop, dat de aanvankelijk reeds bereikte resultaten (het Lyceum heeft nu een IIIe en IVe klas Gymnasium) blijvend zullen zijn. Het leerplan is nu zoveel mogelik zoo ingericht, dat door de gemeenschappelikheid van het onderwijs in de beide lagere klassen, de latere gymnasiasten iets meer krijgen van de exacte wetenschappen (in de 1e klas wordt b.v. al wat, natuurlik zeer eenvoudige, natuurkunde onderwezen) en dat de H.B.S.'ers een flinke basis krijgen voor hun literaire ontwikkeling. Maar het grootste voordeel is dit: de keuze: H.B.S. of Gymn., geschiedt nu op het 14e, 15e jaar, dus op een leeftijd waarop de persoonlikheid van den leerling zich al meer uitgesproken heeft; de keuze geschiedt niet op advies van den onderwijzer van de Lagere School, die uit den aard der zaak niet de rechte man is oude capaciteiten van een leerling van de Míddell. School te beoordeelen; maar naar advies van Rector en Docentenvergadering, die de leerling al twee jaar lang Middelbaar onderwijs gegeven hebben. Reeds de korte ervaring met het Lyceum (de school, waaruit het Lyceum is voorgekomen, bestaat nu 4 jaar; het Lyceum zelf is in z'n twede jaar) kan wijzen op enkele gevallen, waaruit blijkt, hoe de Lyceumorganisatie voor sommige leerlingen een uitredding is; men bedenke in dit verband, hoe, bij tòch nog foutieve keuze na de 2e klas, overgaan van III Gymn. naar 3 H.B.S. die moeilike klas, blijft steken, verandering niet meer mogelik is.Ga naar voetnoot*)
Nog dient opgemerkt te worden, dat, overeenkomstig de opvoedkundige eis der geleidelikheid, volgens het leerplan in de Afdeling Gymnasium, in de 1e klas als nieuwe vreemde taal geleerd wordt het Duits, in de 2e klas het Engels, in de IIIe het Latijn, in de IVe het Grieks. Er zijn nog andere punten, waarop het leerplan van de Afdeling Gymnasium v.h. Nederl. Lyceum afwijkt van het gewone | |
[pagina 291]
| |
gymnasiale leerplan: in de laagste klasse ontvangen de leerlingen 2 uur les in handenarbeid, welke uren volgens hun eigen getuigenis tot de prettigste behoren; men moet ze zien werken (horen en zien vergaat in de ruime zaal); schaven, hameren, zagen, plakken; allerlei voorwerpen maken ze, voor de school (opplakken b.v.) en voor eigen gebruik; ook tekenen en gymnastiek staan op het programma; voor de hogere klassen kunstgeschiedenis en wijsgerige propaedeuse. Hierdoor zijn enkele, in de onderwijswereld lang gekoesterde en telkens uitgesproken wensen vervuld. Dit over het leerplan in het algemeen. Het geheele onderwijs op het Lyceum zal zich natuurlik meer en meer aan dit leerplan gaan aanpassen. Om één voorbeeld te geven: in de 2 laagste klassen v.h. Lyceum (de z.g.n. ‘Onderbouw’) wordt nu de gehele algemene geschiedenis behandeld, van de Egyptenaren tot de Revolutie in Portugal; voor het verband en het overzicht is dit zeer gewenst, (de leerlingen vinden het erg prettig) in de hogere klassen wordt nu overeenkomstig de exameneisen voortgebouwd op dit fundament van een samenvattend, afgerond overzicht der eerste 2 jaren.
Waar in het voorgaande het kenmerkende behandeld werd, dat het Lyceum in zijn organisatie van andere scholen onderscheidt, spreekt het wel haast van zelf, dat allerlei paedagogiese beginselen, die ook in de scholen van den tegenwoordigen tijd de richting van het onderwijs aangeven, op het Lyceum toepassing vinden. Voor de lezers van de H. Lelie kan misschien een en ander vernemenswaard zijn. De aanschouwelikheid wordt bevorderd door een ruim gebruik van platen en projecties (in het tegenwoordige gebouw zijn twee lokalen voor lichtbeeldenvoorstellingen ingericht); wandellessen buiten de school en de stad dienen om aardrijks- en geschiedkundig onderwijs te illustrèren. Een herfstvacantie geeft gelegenheid om jaarliks met de leerlingen (door de grote aantal nu reeds in twee groepen) een schoolreis te ondernemen. Daarvoor bestaat op school een reisclub, waarvan het bestuur in overleg met den Rector en leraar in de aardrijkskunde de plannen voor de reis ontwerpt; die reisjes van 3, 4 dagen, waaraan meestal allen deelnemen (de Rector zou wensen, dat in de toekomst de deelname verplichtend werd, behoudens na doktersverklaring; door het bestaan van een apart fondsje behoeven geldelike bezwaren nooit reden van verhindering te zijn), die reisjes zijn van onberekenbaar nut, voor de onderlinge verhouding der leerlingen, voor de juistere waardering van sommige in de school minder gunstig uitkomende jongens of meisjes; van groot nut vooral voor het onderwijs: de belangstelling voor dàt aardrijkskundig onderwijs, dat betrekking heeft op de te ondernemen reis, is natuurlik biezonder groot en de reisindrukken zijn zo diep, dat de Rector (leraar in aardrijkskunde) bij zijn lessen het gehele jaar op de bij de reis verkregen kennis (omtrent polders, bruggen, afwatering, grondsoorten) kan voortbouwen bij het aanbrengen van geografiese begrippen.Ga naar voetnoot*)
Ook bij het besturen der anderen clubs en geleerd; een der taalleraren is toneelleider en wordt aan de jongens (altijd wel onder leiding van een der leraren) zelfstandigheid gelaten van de geheel door eigen initiatief opgerichte toneelclub, die de band tusschen school en huis op aardige wijze schijnt te zullen gaan versterken (we repetèren in school, maar enige ouders boden ons hunne kamers al vriendelijk aan); de belangrijkste der clubs komt me echter voor de sportclub te zijn, waaraan het bestuur ook alweer zelfstandig (ofschoon in overleg met één leraar) de zaken regelt, en... heel flink. Wat praat men tegenwoordig al niet over school en sport, in hun onderlinge verhouding en tegenstrijdigheid van belangen. Welnu, de H.L.C. (Haagse Lyceum Club) is tot nu toe in zijn werking een beslist succes. Is het aan de ene kant wel wat komies (maar toch aardig, omdat het gemeend is), als de 17 jarige voorzitter van de Club op het steeds in September gehouden en door vele ouders bijgewoonde openingssportfeest, staat te speechen over de prettige samenwerking van jongens, ouders en leraren, het is toch aan de andere kant heerlik, dat die samenwerking bestààt. Geregeld spelen de leraren en soms ook de leraressen mee en zelfs werd verleden jaar vòòr de grote vacantie een wedstrijd gespeeld tussen een lerarenelftal en elf leerlingen, die door de jongelui gewonnen werd met 9-0. Wat hadden ze 'n schik, de jongens, nu ze hun leraren ook | |
[pagina 292]
| |
eens de baas bleken, kleinere broers moedigden aan de kant de spelers, maar na afloop werd weer volle vrede gesloten onder het nuttigen van koekjes en limonade. Want het is opmerkelik en beschamend voor diegenen onder de Nederlandse leraren, die van gemeenschappelik spel ondermijning van gezag vrezen, dat daarvan werkelik niets te merken is en dat de leraar, die de vorige middag bij het spel geheel de mindere is gebleken en door de jongens voor de mal is gehouden, daarvan op school niets bemerkt. En het grote voordeel van onze schoolsportclub is, dat er geregeld toezicht is op het spelen, dat er niet te lang wordt gespeeld en niet deelgenomen wordt aan de fnuikende wedstrijden. Zoo wordt door de clubs de zelfstandigheid van de leerlingen bevorderd; de arbeidsles, de praktiese oefeningen, zowel voor de natuurkunde als voor de scheikunde, werken in dezelfde richting, bij het onderwijs in de wiskunde wordt veel waarde gehecht aan het maken van grafiese voorstellingen; bij het geschiedenisonderwijs worden in de hogere klassen taken opgegeven.
Ter bevordering van de eenheid wordt ernstig gestreefd naar aaneensluiting der verschillende vakken. Onderling overleg en wederkerig klassenbezoek der leraren versterkt dit thans reeds houden geschiedenis, aardrijkskunde en stijlvoeling met elkaar; de gemeenlike onderwerpen in de verschillende literaturen zijn vastgesteld. Er zijn geregeld een of twee maal per jaar bijeenkomsten van ouders en leraren; de ouders kunnen de lessen bijwonen en kunnen inzage verkrijgen van de geregeld bijgehouden registers, waarin alles omtrent de leerlingen wordt opgetekend, en van de notulen der wekelikse docentenvergaderingen.
Ofschoon onder de opzichters en bestuurderen van het Lyceum vele overtuigde voorstanders van het openbaar onderwijs zijn, was het niet anders mogelijk dan langs den weg van het biezonder onderwijs om deze geheel nieuwe inrichting tot stand te brengen. De school is echter volkomen neutraal, voor alle leerlingen, uit welke godsdienstige of politieke kring ook, toegankelik; het is zeker onnodig te zeggen, dat het betrekkelik hoge schoolgeldGa naar voetnoot*) niet geheven wordt om een z.g.n. standenschool te stichten, maar alleen om de hoge onkosten te dekken. Trouwens bezoeken kinderen uit zeer onderscheidene kringen der maatschappij de school. Voor godsdienstonderwijs staan buiten de schooluren de lokalen, verwarmd en verlicht, ter beschikking van de ouders, om daarin aan hun kinderen les te laten geven door de godsdienstleraren, die zij wensen.
Aan het hoofd van het Lyceum, waaraan met het oog op de coeducatie, zowel dames als heren als leraar(ares) verbonden zijn, staat een Rector (de heer R. Casimir), voor de afdeling Gymnasium, bijgestaan door een Conrector, leraar in de klassieke talen, voor de afdeling H.B.S. door een Onder-Directeur, leraar in de wis- en natuurkunde. De school wordt bestuurd door een College van Directeuren (bestaande uit de heren J.W. Ijzerman, E.L.C. Schiff, J.H. Kann, E. Deen, Mevrouw C. Dekker Fortanier, J. Ligthart, J.E. Scholten); het College van Curatoren bestaat uit de heren: Mr. J. Limburg, Dr. D. Bos, Dr. H. Cannegieter Tz., Dr. J.H. Gunning Wzn., Dr. C. Lely, Prof. Dr. H.A. Lorentz en Prof. Dr. W. Nolen.
De school, dit jaar bezocht door een goede zeventig leerlingen is tijdelik gehuisvest in het gebouw Willemstraat 30, terwijl laboratoria, gymnastieklokaal, tekenlokaal enz. zich bevinden in het van de ‘Haagsche Schoolvereeniging’ gehuurde gedeelte van haar gebouw, Nassaulaan 26, waar het Lyceum gevestigd zal worden! Deze vraag is op 't ogenblik moeilik te beantwoorden. Het kapitaal voor koop van terrein en de bouw van den school is wel voor een groot gedeelte reeds aanwezig, maar van verschillende omstandigheden zal het nog afhangen, waar de gebouwen zullen komen. Uitdrukkelijk moet er nog de aandacht op gevestigd worden, dat het Nederl. Lyceum geenszins een onderwijsinrichting is voor die kinderen, die op andere scholen door gebrek aan aanleg of vlijt niet geslaagd zijn of zouden slagen.
Hiermee is mijn taak geëindigd om een en ander over het Lyceum te vertellen aan lezers, die in onderwijs en opvoeding belang stellen en zich dus intresseren voor deze nieuwe school met oude en nieuwe idealen en een nieuw aan de toekomst af te dwingen leerplan, dat een der grootste moeilikheden van onze middelbare-onderwijsorganisatie | |
[pagina 293]
| |
tracht te overwinnen. Of de onderneming slagen zal? De toekomst zal het leren. Maar met moed gaat de school die toekomst in, vertrouwende op de zaakkundige leiding van een energiek Directorium, gesteund door het het achtenswaardig advies van een Curatorencollege, dat door de bovengenoemde namen alleen al vertrouwen inboezemt, gesteund door belangstelling en medewerking van ouders en belangstellenden en gedreven door een machtig idealisme, dat ‘bergen verzet’. A. DE VLETTER. den Haag, November 1910.
‘Ongecorrigeerd geplaatst.’ |
|