waarvan ik mij naderhand overtuigde.
..... Ik merkte op, dat ze zeer vreemd gekleed was, in een soort van zwarte zak en dat al haar vingers van haar kleine, zachte en met spitse toppen en lange nagels voorziene handen, bedekt waren met groote juweelen ringen.’
Tot zoo ver de penteekening van den journalist. Madame Blavatsky ontving haar landgenoot op de hartelijkste wijze. Zij verzocht hem mee te gaan naar de Theosofische Vereeniging en bewerkstelligde voor hem het astrale bel-wonder. Zij verontschuldigde zich een oogenblikje om de eene of andere huishoudelijke bezigheīd te verrichten en bij haar terugkomst in de kamer gebeurde het wonder. Nu zegt de journalist: ‘Ze maakte een soort van zwaai met haar hand, stak die omhoog en plotseling hoorde ik duidelijk, heel duidelijk, een zeer melodieus geluid van een klein zilveren belletje, als het geluid van een harp.’
‘Wat beteekent dit?’ vroeg ik.
‘Dat beteekent dat mijn Meester hier is, ofschoon U en ik hem niet kunnen zien. Hij vertelt mij dat ik U kan vertrouwen en voor U doen moet wat ik kan. Vous êtes sous sa protection, van nu af aan en voor altijd.’
Solovyoff was niet overtuigd van de echtheid van het phenomeen, maar zei niets. Hij stelde zich zelf alleen deze vraag: ‘Waarom werd het geluid van het zilveren belletje niet dadelijk gehoord, maar pas nadat zij de kamer verlaten had en weer terugkwam?’
Hij ging mee naar de Vereeniging en hield zijn oogen open. Madame Blavatsky stelde hem voor aan den Hoogepriester Olcott, die hem den tulband toonde die achtergebleven was in het hoofdkwartier in New York door Mahatma Koot Hoomi.
In Augustus 1885 bezocht hij Madame Blavatsky in Wurzburg, Duitschland. Het was na de Coloumb-geschiedenis en was ziek naar lichaam en ziel. Een kleine Hindoesche jongen, Bavaji, was haar eenige bediende.
‘Elken dag,’ schrijft Solovyoff, ‘als ik haar opzocht, trachtte zij mij een gunst te bewijzen in den vorm van een klein wonder, maar zij slaagde er nooit in. Zoo hoorde ik op zekeren dag haar vermaard zilveren belletje toen er plotseling iets naast haar op den grond viel. Ik vloog er op af om het op te rapen en hield in mijn handen een klein stukje zilver, mooi bewerkt en vreemd van vorm. Helena Petrovna verschoot van kleur en greep het voorwerp uit mijn handen. Ik hoestte veelbeteekend en wendde 't gesprek af met onverschillige onderwerpen.
Op een anderen dag sprak hij met haar over ‘De Theosoof,’ toen zij den naam Subba Rao, een Hindoe, noemde, die den ‘hoogsten graad van kennis’ bereikt had. Zij verzocht den journalist een la in haar schrijftafel te openen en er een photografie van den ingewijde uit te nemen.
‘Ik opende de la,’ zegt Solovyoff, ‘vond de foto en overhandigde die haar - tegelijk met een paket Chineesche enveloppen, die mij welbekend waren. Ze waren dezelfde waarin de ‘uitverkorenen’ plachten te ontvangen de brieven van de Mahatmas Morya en Koot Moomi.
‘Kijk daar eens naar, Helena Petrovna. Ik zou U raden dit paket van de Meester's enveloppen verder weg te stoppen. U bent zoo vreeselijk afgetrokken en zorgeloos.’ Vreeselijk was de woede van de Hoogepriesteres van Isis, dat ze ontmaskerd werd. Solovyoff verklaart dat hij toen handig haar een biecht ontlokte. Ze zei: ‘wat moet iemand doen wanneer hij om menschen te regeeren, zijn toevlucht wel tot bedrog moet nemen?’ Zij smeekte hem haar medewerker te worden en de wereld verbaasd te doen staan. Hij weigerde - Toen, na herhaalde ontkenningen van bedrog, schreef ze hem, volgens zijn bewerking, een volledige bekentenis van haar menigvuldige bedriegerijen, die ze later ontkende en voor valschheid in geschrifte verklaarde. Verzinsel of niet, de Parijsche theosofen geloofden het en hun ijver verflauwde aanmerkelijk.
Spoedig daarna ging de groote theosofe, even onvermoeid als altijd, naar Engeland en be-bekeerde Annie Besant, de socialiste, schrijfster en atheiste. Ten slotte kwam het einde. De Hoogepriesteres gaf den geest in Londen 8 Mei 1891. Haar lichaam werd verbrand en de asch verdeeld in drie gelijke porties, waarvan een werd gezonden naar Adyar, in Indie, een naar New York en de derde bleef in Londen. In den muur van het theosofische hoofdkwartier in New York werd haar asch in een bronzen urn in een marmeren nis geplaatst.
En zoo eindigde het leven van de beroemde profetes van Isis. Green vrouw had ooit hechter vrienden maar ook geene had meer dood-vijanden. Voor haar volgelingen was