| |
Varia.
I.
‘Met de allergrootste bescheidenheid’.
‘Met de allergrootste bescheidenheid’ (en dan praat men nog van de laffe devotie der duitschers!!) waagt de Haagsche briefschrijver van de Telegraaf, ‘nu ook andere bladen hunne verwondering hebben uitgesproken over dezelfde zaak,’ thans zijnerzijds te verklaren, hoe het niet-onthullen door de Koningin-zelve van het Juliana-Gedenk-teeken, óók hem heeft leedgedaan, - of een dergelijke uitdrukking. -
Men moet waarschijnlijk een ‘democraat’ zijn, en zichop zijn ‘onafhankelijke’ gevoelens van vrije-nederlander prat doen, zooals dit in onze ‘vrije pers’ mode is, om zich zóó kruiperig-angstvallig uit te drukken waar het gekroonde hoofden geldt. In dezelfde Telegraaf heb ik b.v. óók gelezen van de ‘diepe bewondering’, waarmede de Koningin van België door den verslaggever was bekeken, bij ik weet niet meer wat gelegenheid, etc., etc.
Wel, ik ben geen democraat, houd er ook geen prat-doenerij op na van mijn trots op mijn vrij-nederlander-schap, maar, misschien wel juist dáárom, durf ik zonder eenige ‘bescheidenheid’ verklaren hier, dat ik de menschen, die hun goede geld uitgaven voor een Juliana-gedenkteeken, hetwelk de Koningin, ondanks al hun gezanik erom, nog niet eens zelve verkiest te onthullen - nog wel terwijl zij in den Haag was - méér dan lamzalig-devoot vind - en dom. Dom vooral. Want, natuurlijk, degenen, die het plannetje bedacht hebben, de commissie, de groote-oomes in een woord, die krijgen stellig wel 'n lintje tot belooning. Maar de groote massa, uit wier zak het geld tot dat doel is bijeengehaald, heeft het toekijken, heeft niet eens de pret gehad tenminste, dat H.M. dat ééne half uurtje aan hen opofferde om zich allergenadigst aan hen te komen vertoonen. - Neemt niet weg, dat zij, en anderen met hen, slavenziel-achtig-genoeg zullen zijn om, bij de eerstvolgende gelegenheid, weer net zoo dom te doen, en zich net zoo onnoozel bij den neus te laten nemen door op lintjes-beluste meneeren.
Thans ‘met de allergrootste bescheidenheid’ waagt de ‘vrije’ Nederlandsche pers het een zwak woord van protest te laten hooren. Maar, pas eens op, als er wéér 'n dito gedenkteeken of iets van dien aard moet wezen, dan worden de sluizen der welsprekendheid over Oranjelievendheid, en vaderlandsche gevoelens, enz. enz. weer opengezet, en alle pennelikkers zullen de gewone orgeldraaiers-refreinen, gebruikelijk bij zulke gelegenheden, weer afdraaien - en 't publiek zal onnoozel-devoot opnieuw in zijn zak tasten, en zich opnieuw voor den gek laten houden. -
- - Maar, uit mijn zak komt geen rooien duit, dat is zeker.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
‘Barmhartigheid’.
Ik was onlangs een paar weken in Wiesbaden; op het oogenblik waarop mijn lezers dit onder de oogen krijgen ben ik reeds weer thuis. En ik woonde er, den 21sten September, bij den dag van de ‘barmhartigheidsbloem’.
Gij raadt zeker reeds wat dit is? Wij hebben ten onzent immers óók gehad de m.i., in den Haag althans, - van andere steden weet ik niet - jammerlijk-mislukte Juliana-bloem; - in Brussel hebben we er een gehad voor de tuberculose-stichtingen, waarvoor de Koningin zoo lief voelt - zegt ze - (waarom geeft zij dan niet het geld, in plaats van het, met bloemetjes, uit den zak van anderen te laten halen?) etc. etc. Het verkoopen van bloemen, op een bepaalden dag van het jaar, voor een of ander liefdadig doel, is, met de naäperij den menschen eigen, ineens overal net zoo'n mode geworden als in vroegere jaren de ‘sneeuwballen’-manie. Gevolg, dat je er van gaat walgen, van dat gecoquetteer van rijke meisjes, in keurige toiletjes, met bloemetjes, die quasi voor 'n liefdadig doel worden ver- | |
| |
kocht, terwijl er in waarheid zóóveel afgaat aan allerlei onkosten, dat er natuurlijk zoowat niets overblijft voor de stumpers, die men héét te willen helpen.
En dan nog! Komt het dan ten minste in de handen waarvoor het bestemd is? Ik voor mij ben, indien een liefdadigheid geschieden moet langs zulk een omslachtigen pretmakerweg, altijd zeer cynisch gestemd in zake de vraag wie ten slotte zich meester maakt van het aldus bijeengezamelde geld.
In Berlijn bestond, en bestaat misschien nog wel, een hooggeplaatste dame in hoofdzaak van de zoogenaamde liefdadigheids-soirées, die zij organiseerde om de verlaten en verwaarloosde dieren te helpen. Schatten inde zij op die manier. Maar het is uitgekomen dat die aldus ‘liefdadig’ verkregen schatten niet voor de arme dieren maar voor haar eigen luxueuse levenswijze dienden. - Daar zij echter - gelijk gezegd - een hooggeplaatst persoon was in Berlijnsche hofkringen heeft de politie de zaak gesust. (Lees op zoo iets van politie-knoeierij eens na dat kostelijke tooneelstuk van Ludwig Thoma: Moral.) - En zelve heb ik een Berlijnschen Missions-inspector (hetgeen in Duitschland een vrijhooge kerkelijke waardigheid is) bijgewoond in een pension, wiens dochtertjes naief vertelden, hoe zij hare mooie kleertjes dankten aan de zendingen voor ‘de heidenkinderen’, welke papa, in zijn qualiteit van Missions-inspector, uit gansch Duitschland gratis ontving. Mama zocht er dan de mooiste uit tot eigen gebruik!!! Commentaar overbodig.
Daarom heb ik op den dag van 21 September in Wiesbaden geen ‘barmhartigheidsbloem’ voor tien pfenning gekocht, maar wèl van een oud gebrekkig arm ventje, naar wiens bloemen natuurlijk om den broode aangeboden niemand omkeek dien dag, voor 50 pfenning een ruikertje violetten genomen, en een andere mij-toevallig-bekende arme familie een kleine vreugde bereid. - M.i. zou het véél ‘nuttiger’ zijn, indien ieder in eigen kring trachtte aldus liefdadig te zijn, en vreugde en vroolijkheid te verspreiden om zich heen waar het minder bevoorrechten dan ons-zelven geldt, dan aldus druktemakerig een veelkostenden liefdadigheids-sport te organiseeren. Alleen, wáár bleef dan de reclame, de ophefmakerij van eigen-ik?
- Ik heb dien dag, een kouden regenachtigen dag, vele jonge meisjes-verkoopsters gezien in onzinnig dunne witte neteldoeksche japonnetjes, alleen om maar ‘mooi’ te lijken, maar, wat nog véél onverantwoordelijker was, ik heb kinderen, van tien en twaalf jaar, voor wier gezondheid en leven de ouders de verantwoording dragen, aldus zien rondloopen, zonder hoed, het haar los, een krans van ‘barmhartigheidsbloemen’ erin, de armen bloot. - Een versierd rijtuig, waarin drie of vier zulke kleine ongelukkigen, gekleed op de bovenbeschreven wijze, reed zelfs den ganschen dag rond in dat gure, kille regen-herfst weer, tot 's avonds zeven uur! Alles in naam van de ‘barmhartigheid’.
Of de eigen kinderen aldus, geheel noodeloos, een longontsteking, of een andere ongesteldheid opdoen, komt er blijkbaar niet op aan, de mama's hebben de satisfactie, dat zij in een eere-comité zitten voor ‘de barmhartigheid’, en bewierookt worden in de Wiesbadener couranten om hunne edele gevoelens voor hunne naasten, etc., etc.
O humbug, humbug!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Vorstenlot.
Terwijl ik in Wiesbaden was ben ik óók nog een dagje naar Nauheim gegaan. - Voor een van de winkels in de hoofdstraat van het
GROSSHERZOGL. HESSISCHE FAMILIE
originalaufnahme u. verlag von h. steinacker, hess. hofphotogr. darmstadt.
| |
| |
lieve badplaatsje zagen we zulk een volksoploop, dat ik den omstanders vroeg wat er te doen was. Men antwoordde mij dat de kleine Russische troonopvolger in den winkel zich bevond met zijn gouvernante, en wij probeerden daarop of men ons als gewone klanten zou binnen laten; wat inderdaad gelukte. Wel een beetje tot mijn verbazing, want, gedachtig aan het drama te Interlaken, dat ik indertijd bijwoonde, verwonderde het mij eigenlijk, dat de winkeldeur niet zorgvuldig op slot werd gehouden voor iedereen. Wij hadden 't arme ventje immers op ons gemak kunnen vermoorden, toen we eenmaal binnen waren; ja, natuurlijk, ten koste van ons eigen leven, maar, men weet het, anarchisten bekommeren zich niet daarom, stellen
dat leven bereidwillig op het spel bij elken misdaad dien zij begaan. - De winkelier vertelde ons later, hoe men het kereltje, dat in den begin van elk vreemd gezicht doodsbang was, op die wijze wil trachten te gewennen zich wat meer op zijn gemak te gevoelen onder vreemden. Dat is immers zijn lot, zijn toekomst. Zeker is het, dat hij op dat oogenblik, geheel en al vervuld met een kinder-auto, waarmede hij den winkel op- en neer-reed, een dollen pret scheen te hebben, en zich met zijn twee nichtjes, twee kleine Battenbergsche prinsesjes, kostelijk amuseerde, half Russisch half Engelsch sprekende. Hij ziet er veel aanvalliger uit dan op zijn photo's, een wat te bleeke maar overigens flink-gebouwde, mooie jongen, en met een reeds ietwat heerschzuchtigen hoogmoedigen trek om den mond, die hem nu nog, in zijn aardig, flatteerend matrozen-pakje, goed staat. In zijn gezelschap waren óók de twee kleine Hessische prinsen, de kinderen uit het tweede huwelijk van den Hessischen Groothertog, twee snoezige kleine witgedoschen dreumesjes, in wien het vorsten-begrip, dat de onderdaan er is om zijn vorst, zeker reeds instinctmatig inzit, want zij staken kloekmoedig alles wat hun beviel in hun wijde jas-zakjes, als waren zij overtuigd dat de winkelier het een hooge eer moest vinden zijn vorst te mogen bedienen - zonder betaling. De gouvernante gaf dan alles weer terug ongelukkig.
Arme kleinen, - heb ik al dien tijd gedacht, terwijl ik dat bloeiende mooie vijftal gadesloeg, in hunne nog van vorstengrootheid onbewustheid zich kinderlijk vermakend! Wat zal er van U worden! Zullen de twee Battenbergsche prinsesjes niet, evenals nu hunne beklagenswaardige tante, de keizerin van Rusland, te eeniger tijd worden uitgehuwelijkt aan een of anderen vorst neven wien zij zullen sidderen op den troon voor hun eigen leven en voor dat harer kinderen! Zal de arme kleine Russische troonopvolger niet weldra het lot deelen van bijna al zijn voorgangers op den troon, en sterven te eeniger tijd op 'n afschuwelijke manier, door bom of door vergift? En de kleine Hessische prinsen, wat zal er van hen worden, door- | |
| |
luchtige doordraaiers, ‘van Gods genade’ mispunten, of óók wellicht te eeniger tijd smadelijk verjaagden en van den troon gestootenen! - Overal waar ge rondkijkt in Europa handhaaft de monarchie zich immers nog alleen door een macht van geheime politie rondom zich, door allerlei kostbare voorzichtigheidsmaatregelen, óók door onophoudelijke beneden hunne waardigheid zijnde concessies aan de democratie. - Zien ze het dan geen van allen in, dat ze hun tijd overleefd hebben, dat ze veel, oneindig veel waardiger zouden doen, door vrijwillig, hooghartig, heen te gaan en het volk in zijn eigen vulgairheid van sociaal-democratie te laten rond wroeten! -
Men heeft indertijd - ik was Gode zij dank een uitzondering die het niet deed - het wegloopen van de Saxische Kroonprinses, van haar man en haar vijf kinderen, bewonderd als een daad van zelfstandigheid, omdat zij zich vergooide aan den eersten den besten schoolmeester, en, toen die haar in den steek liet aan een tenor. - Neen, dat was niet ‘zelfstandig’, het was plichtvergeten, omdat die vrouw - welke ook hare gevoelens voor haar man geweest zijn - vijf kinderen had, die zij als moeder had trouw behooren te blijven.
Maar, weet ge, wat ik wèl onverdeeld toejuichen, bewonderen zou! Indien die arme zenuwzieke Keizerin van Rusland, wier geheele kwaal immers bestaat in haren zoo natuurlijken angst voor haar kinderen, weigerde ooit weer naar Rusland terug te keeren, indien zij ze allen bij elkaar onttrok aan de van het volk niet meer gewilde vorstengrootheid, en zich ergens aan de Riviera of in Zwitserland vestigde als een vrije zelfstandige moeder, die hare kinderen zou redden daardoor voor den sluipmoord van vergif of moord. - Zie, zulk wegloopen mèt haar gezin, zou ik zoo natuurlijk, zoo van-zelf sprekend vinden. - Ik heb nooit zulk een afkeer gevoeld van de anarchisten en hun gemeene sluipmoorden, als toen ik dat arme ventje daar zoo vlak naast me schuldeloos zag spelen. En ik, die nooit mee doe aan vorstentoegejuich, óók niet in mijn eigen land, ik heb, toen hij later wegreed, en het publiek dat buiten stond te kijken, hem hoerah nariep, den winkeldeur opengedaan om mijnerzijds óók mee te wuiven naar hem. Uit een gevoel van getuigen willen tegen de lafheid van sluipmoord en verraad deed ik dat spontaan. -
De gouvernante liet hem lief teruggroeten; hij deed het gewillig, beleefd, bijna enthousiast.
Arme marionet, nu reeds! - Wat zijn vorsten ook eigenlijk anders! Waarin anders bestaat heel hun opvoeding, dan om marionet te wezen!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Jozef Kainz.
Hij is dood - en ik zal U geen levensbeschrijving van hem geven hier; mij niet verdiepen in beschouwingen over zijn onvergelijkelijk talent van kunstenaar.
Och, hij heeft immers nu noch mijne bewierooking, noch die van de zich zoo groot voelende critici, die nu allemaal een paar dagen over hem kletsen, meer noodig immers. Hij is dáár, waar het comediespelen, óók dat van het werkelijke leven, heeft uitgediend. - En, als hij aan gene zijde, ons allen zien, hooren, lezen kan, hoe ironisch zal hij dan glimlachen om die vooraf klaargemaakte graftoespraken, die al in de couranten-bureaux klaar lagen te wachten op zijn immers reeds sinds dagen vóóraf te berekenen dood aan een zoo ongeneeslijke ziekte als kanker.
Neen, wat ik U zeggen wil hier is niets anders dan 'n woord van eerbiedigen dank
Jozef Kainz, a. Cyrano v. Bergerac.
| |
| |
aan hem die mij een van de schoonste, de onvergetelijkste momenten van kunstgenot heeft gegeven, die ik in mijn leven heb gekend. -
Ik was toen nog jong; ik was enthousiast. En ik zag hem in Berlijn - den grooten speler - voor de eerste maal als Cyrano de Bergerac in Rostands bekend stuk. - - Later heb ik Coquelin verscheidene malen in diezelfde rol gezien, maar door Kainz komt het, dat nooit Coquelìn, met al zijn talent, mij half zoo heeft weten te ontroeren. Kainz speelde met een gevoel, met een teederheid van zeggen tot Roxane, met een bravoure tegenover den dood in de stervens-scène, waarin een meesterschap school waartegen de franschman het aflegde in alle opzichten. Jozef Käinz heb ik liefgehad van af dien avond, zonder hem ooit te hebben gezien of gesproken, liefgehad om het heel-mooie dat hij mij toen heeft gegeven. -
Ik zie mij zelf nog zitten, in het Deutsche theater, ademloos; en, toen het gordijn viel, toen Roxane eindelijk begreep wien zij had versmaad, toen óók kon ik niets zeggen; - ik kon alleen stil mijn oogen afwisschen. -
Zulke momenten heb ik niet veel gekend in mijn leven. Het meeste valt zoo tegen; het meeste, óók kunstgenot, kunstgenot misschien in de eerste plaats, is zoo weinig bevredigend, zoo teleurstellend. Maar nu en dan flitst het genie in je leven, als een bliksemschicht; in Monte Carlo heb ik zóó genoten bij Burger's Leonore, op een van die volmaakte concerten daar; ik heb er zoo genoten een andermaal bij ‘Mephisto’; een enkel gedicht nu en dan van Heine, van Göthe, een tooneelstuk van Ibsen, Suderman's Heimat - de eerste maal dat ik in Frankfort werd betooverd door de zinnelijke wegsleependheid van Tannhäuser - 't zijn een paar grepen uit geluksmomenten van mijn leven, die ik nooit zal vergeten. -
En hij, die nu is heengegaan, heeft mij óók zulk een goddelijk moment geschonken. Daarom heb ik hem liefgehad al deze jaren door, als een dien ik veel ben verplicht. - Daarom heb ik met 'n gevoel van deelneming, als gold het een lieven vriend, gevolgd zijn ziekte, zijn lijden, zijn heengaan, zoo jong nog. -
Nu is het spel uit voor hem - het levensspel. - Zijn we niet allemaal tooneel-spelers ten slotte; en valt het gordijn niet voor ons allen zoo gauw, zóó gauw, dat het heusch niet de moeite waard is zooveel drukte en lawaai om 'n lintje of een baantje te maken, als waarmee de meesten onzer zich afsloven?
'n Beetje geluk, och 'n béétje geluk! We jagen er allemaal naar. Voor den een bestaat het hierin, voor den ander daarin. De een wil geld, de ander wil voornaamheid, de derde wil liefde, de vierde wil de wereld hervormen; en allemaal jagen ze vóórt, haastig, voorbijziende wat er goeds op hun weg lag, het vertrappend soms, - en, ineens, vóór ze 't weten, zegt de onbekende geheimzinnige stem: Halt. - En 't is uit, 't gordijn valt. - En terugroepingen van de achterblijvende toeschouwers baten niet. Hij, die op het levenstooneel stierf, blijft liggen voor goed. - Hem maakt geen handengeklap meer wakker.
Zoo ook is het Kainz gegaan. - Het was zijn groote wensch regisseur te worden. Toen die wensch eindelijk werd vervuld lag hij te sterven; kon hij nog slechts met 'n flauwen glimlach antwoorden op de hem geboden gelukwenschen, Straks nog 'n paar lijkredenen, wat holle phrasen, eenige bloemen-offers van collega's en vereenigingen. -
En dan is het uit, voor goed uit. -
Het drama, waarin hij in wáárheid de hoofdrol speelde, - eene die hij niet begeerde, maar moest vervullen, - is afgespeeld.
En allen, allen, gaan wij denzelfden weg, dien hij ons wees, die anderen, alle eeuwen door ons dagelijks wijzen, dien we niet willen zien, - en die toch niet is te ontwijken.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|