Voor mij zijn deze verzen, afgescheiden van de vraag of men de stemming als zoodanig kan nàvoelen of niet, meesterstukjes onzer moderne poezie, meesterstukjes waarvoor ik u de groote meerderheid der gedwongen en gedrongen ‘kunstwerken’ van woorden-aaneenrijging zonder inhoud, waarin onze jongeren zich vermeien, gaarne cadeau geef. Héléne Lapidoth-Swarth is een dichteres. Of men haar te pessimistisch, te eentonig, te te-kooploopend met haar smart, te weinig-religieus, wat dan ook wat den inhoud harer verzen aangaat, wil vinden, is een persoonlijke opvatting die niet te maken heeft met de vraag, of zij een wezenlijke dichteres is of niet. M.i. kan alleen de grootste partijdigheid dat ontkennen. Er is een eenvoud van zeggen en ongekunsteldheid van vorm in hare liederen, die ze zoo innig-doorvoeld-wáár, zoo bekoorlijkaangrijpend maken. En dan, wie beter dan zij vermag ons met een paar woorden vóór te tooveren een kleurentafereel van rijke lente- of warme herfsttinten, welke zich harmonisch paren aan de door haar daarbij weergegeven ziels-stemming:
Een blonde jongen brengt, in blondbezonde straat,
Een blonden korf, waar crocus en jonquille in gelen;
En blonde kindre' in lichte lentekleeren spelen
En zinge' een lenteliedje in blije trippelmaat.
Maar, weet gij waarom mij deze bundel Bleeke Luchten is als iets bijzonderteedergevoeligs? Het is om de ‘Moederverzen’, die er het slotgedeelte van vormen, en m.i. er veel méér den titel aan hadden behooren te geven, zóó roerend-schoon steken zij uit boven de overige dezer liederen.
O tijd van wijding en van beiding,
Van bevend leven in mijn schoot,
Van voorbereiding en verblijding,
En wachten op het morgenrood!
Ik kon van schroom niet ademhalen,
Toen Gods genade mij geviel.
Hoe zal ik God mijn dank betalen
Voor 't geven mijner tweede ziel?
Dit is de aanhef van de eerste dezer ‘Moederverzen’, getiteld ‘Beiding’; terwijl de laatste ‘Vergeelde Kleertjes’ een droeve schreitoon is om het vergeefs verbeidde, nooit-gekomen kindje! In lang heb ik geen verzen gelezen, die zoo, zonder valsche opgesmuktheid, roerendschoon uitklagen de zich zoo telkens herhalende dagelijksche geschiedenis der hopende, wachtende, zich aan hare aanstaanden moederweelde dronkendrinkende, daarna wreed-teleurgestelde kinderlooze!
En misschien is het dáárom, omdat ik Hélène Lapidoth-Swarth als dichteres acht een uitverkorene, dat ik hare prozastukjes altijd lees met de zekere onvoldaanheid van iemand, die méér had verwacht. O niet, alsof ik op den vorm of den inhoud van Berusting en Blijde verwachting, de twee méést-uitgewerkte schetsjes uit den bundel Villa Vrede ernstige aanmerkingen zou willen maken. Zoo ik Villa Vrede, waaraan de bundel zijn naam ontleent, al te onbeduidend, en ook al te onwaarschijnlijk gedacht vind, het gebrek aan menschenkennis waarvan dit stukje blijk geeft, stoort nogtans niet àl te veel, om het héélschetsachtige, onafgemaakte van het gehèél, dat meer doet denken aan een klein ouderwetsch preekje, dan aan een werkelijkheidsverhaal. Immers, zoo de auteur trachtte ons in haar Lisy een modern jongmeisje te teekenen, het vervolg van het doen dezer jongedame bewijst, hoe weinig de ver van het mondaine leven afstaande ziel eener Hélène Lapidoth-Swarth zich heeft ingedacht in het ziels-leven eener Haagsche, uitgaande, flirtende, gefêteerde Kurhaus- en bal-bezoekster! Zulk eene toch zal niet maar dadelijk zich tevreden en gelukkig gaan gevoelen bij een ouderwetsche, tamelijk vervelende nicht buiten, veel minder nog deze over hare liefdesnooden dadelijk in het vertrouwen nemen, om niet te spreken zelfs van het terstond voor goed bij haar blijven op een boersch dorp, om haar leven aan weldadigheid te gaan wijden. En tante Frieda, de oude dame, wier sympathieke persoonlijkheid zulk een hervorming volbrengt, van af den éérsten dag al, aan hare wereldsche logee, is geheel en al een verzonnen ideaal, van wat blijkbaar in de oogen der schrijfster een dergelijke eenzame vrouw behóórt te zijn, een ideaal trouwens waarom men haar moet respecteeren, wijl
deze zich met harmonische dingen omgevende, en alleen voor anderen, zieken, en armen levende villabewoonster het type is eener vrouwelijke vrouw, zooals zij zou behóóren te zijn, maar helaas niet is; verstandelijk ontwikkeld, toch enkel zich gevend aan liefdewerken voor hare eigene sexe geschikt, onafhankelijk toch zachtaardig, beslistwetend wat zij wil, toch uiterst beminnelijk.
Ik weet niet waarom mij dit aan een gemoedelijken verleden tijd herinnerende verhaaltje doet denken aan een Virginie Lovelingtype, aan persoonlijkheden zooals wij ze in onze jeugddagen geteekend vinden in voor onze toenmalige opvoeding en stichting bestemde jonge-meisjes-lectuur! - Moderner, vollediger afgewerkt doen aan: Berusting en Blijde Verwachting. Vooral in Berusting treft