Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Abonnee sinds haar 14de jaar. Ik ben U nog altijd antwoord schuldig op Uw brief bij dat begeleidend stukje van U. - Er komt van mevrouw van Rees-van Nauta Lemke nog een nieuw artikel in de Lelie over spiritisme. Zij woont in den Haag. U trof mijne correspondenties in No. 51 der Holl. Lelie, aangaande een opmerking van Maria Petrovna. Gij schrijft dienaangaande hoe ook gij, evenals ik, dikwijls het gevoel hebt alsof een drang U dwingt iets te doen of te laten, maar dat gij, ook evenals ik, en in tegenstelling met Maria Petrovna, daardoor volstrekt niet iets gedecideerds voelt in U, maar juist het tegendeel, namelijk iets besluiteloos en twijfelachtigs. Mijzelve gaat dat dikwijls zoo, en gij kunt daarom ook wel gelijk hebben waar gij schrijft: Ik acht het daarom beter niet altijd op zoo'n inwendige stem in te gaan. Gij schrijft woordelijk: ‘mij dunkt als wij, zonder onszelf bekende redenen, dingen doen, alleen omdat iets wat we niet kennen er ons toe dwingt, dan boeten we daardoor iets van onze persoonlijkheid in, en dat kan toch niet in de bedoeling van het leven, van God, liggen nietwaar?’ -
Ja, maar wat is onze ‘persoonlijkheid?’ Er wordt met dat woord zooveel geschermd in de laatste jaren, en ik-voor-mij heb altijd zoo het gevoel dat we ook hier voor een raadsel staan. Wat zijn we eigenlijk? Zulke kleine stippen in het heelal! Zijn in onze verwaten menschenoogen mieren of vliegen, die wij dagelijks vernietigen, ‘persoonlijkheden’? En zouden wij menschen-zelf ten slotte wel zoo heel veel méér zijn in de beteekenis der schepping? - Wanneer men om zich heen ziet welke kleine nietige oorzaken dikwijls gróóte gebeurtenissen tengevolge hebben, ook in eigen leven, dan denkt men, vind ik, hoe ouder men wordt hoe meer: het is toch alles noodlot, en macht buiten ons om; misschien toeval, misschien leiding, maar in elk geval iets dat met onze hoogmoedige zelfbewuste ikheid, van meenen te weten dat wij hebben te beslissen over dit of dat in ons leven, zoo niets te maken heeft. Deze mijne overtuiging grondt zich voornamelijk ook op mijn eigen levenservaring: De mensch meent te gaan waarheen hij wil en ten slotte wordt hij geleid. Dat is een waar woord. - De questie of onbekende geesten om ons heen ons ten kwade kunnen leiden misschien, heb ik reeds meermalen aangeroerd in de Lelie als eene der m.i. méést-gevaarlijke zijden van het houden van seances. De aanzittende komt er zoo licht toe, dat wat hem zelf bevalt te houden voor per-se komend van een goeden geest, en omgekeerd een raad die niet in zijn eigen kraam past, af te wijzen als zijnde van een booze zijde, zelve heb ik dat bijgewoond in een ‘kring’ waar een naar ik geloof het zeer ernstig meenend man telkens wanneer zijn beschermgeest hem iets zeide dat hij niet goedkeurde beslist verklaarde: Dat zegt een dwaal-geest; terwijl hij omgekeerd elk bevel dat hij bereid was op te volgen bereidwillig aannam, als zonder eenigen twijfel komend
van den beschermgeest. - Uw slotbeschouwing: ‘Daarom meen ik voor mij dat het 't beste is te doen wat in onze eigen oogen goed is, en ons niet te storen aan zoo'n oogenblikkelijk gevoel van drang’ kan ik wel beamen. Alleen, het is soms zoo verbazend-moeilijk te weten wat goed is in eigen oogen; gij vraagt het U met den meesten ernst af, en toch blijft gij twijfelen. Zoo gaat het mij althans dikwijls. Om U de waarheid te zeggen, ik voor mij houd het er voor dat de domste menschen het in al die dingen het gemakkelijkst hebben, want die denken per-se dat zij alles het best weten, en vragen niet eens raad, en, al komt alles ook nog zoo falikant uit, dan nog vinden zij zich zelf in èlk geval onfeilbaar, en schrijven het mislukken of den tegenspoed toe aan de omstandigheden, maar nooit aan zichzelf.
Gij ziet reeds uit dit antwoord van mij, dat ik Uw brief en Uw waarschuwing betreffende mystiek alles behalve pedant vind, want, nadenken over iets vind ik nooit pedant. Wat mij ergert is het domme-verwaten niet-nadenken van de groote meerderheid en dan toch een oordeel vellen op hóóger toon! - Hartelijk bedankt dus voor Uw schrijven.
Alma. - Uw stukje uit het Engelsch vertaald heb ik aangenomen. Ook het hoofdartikel wil ik plaatsen; maar ik begrijp niet goed of het vertaald is, of niet? Wil mij dit nog meedeelen, want vertaalde hoofdartikelen plaats ik slechts bij uitzondering.
Ik geef U in die opvoedingquestie over koppigheid groot gelijk, want ik-ook geloof met U, dat zoovele kinderen door hunne ouders worden gedwongen uit grilligheid tot dingen, die niet noodig zijn, waartegen zij zich dan rechtvaardig verzetten, en waarom hun den naam ‘koppig’ wordt gegeven tot straf, terwijl integendeel het juist zulk een verkeerde opvoeding is die koppig maakt; of het echter goed zou zijn kinderen per-se hun eigen gang te laten gaan? - Ik zou juist denken, dat een moeder nooit genoeg kan praten met haar kindje, en trachten door te