De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAfrika's Fauna.(Vervolg en slot van No. 4).
Ja 't is voorgekomen, dat 't dier den jager aanvalt, vóór hij 't weet, of een tweede olifant van achter aangrijpt. Wat dan? Het toch zo imposante dier, dat door de kolossale oren (op de foto goed te zien), die 't naar voren beweegt, nog groter schijnt te worden, stormt met razende snelheid, korte schrille tonen uitstotend, op U aan, gereed U met de opgeheven tronk te grijpen of met de tanden te doorboren. Gelukkig hij, die dan ontkomt! Is 't wonder, dat hen, die zulke aanvallen meegemaakt hebben, 't voorval nog jaren later als angstige dromen in de slaap stoort? De beide broeders Ringler jaagden bij de Rufigi, in 't Zuiden van Duits Oost Afrika. De oudste schiet een olifant, en volgt het bloedspoor. Dit verliest hij echter spoedig, en ijverig zoekend ontdekt hij plotseling het dier, dat op den grond ligt, schijnbaar dood. Hij loopt erheen tot vlak ervoor en wil dadelijk de tanden onderzoeken. De olifant, die slechts geslapen had, en een geheel ander dier was als dat, wat hij zocht, staat bliksemsnel op, en doodt Ringler ogenblikkelik. De jongere broer zwoer z'n dood op dat dier te zullen wreken, dat in rechtmatige zelfverdediging gehandeld had. Alleen de mensch laat zich gedurende z'n leven kalmpjes z'n tanden uittrekken. M'n vriend Godard, die ik nog op Empireday, 24 Mei l.l. in Abercorn trof (Zuideinde v.h. Tangangikameer), en die toen nog vertelde hoe hij 109 olifanten geschoten had, is nu door z'n één honderd en tienden olifant gedood. Ook m'n voorganger bij de Rufigi-Expedisie, wiens plaats ik later innam, werd door een olifant, die hij aangeschoten had, gegrepen en weggedragen. De arme kerel - Stiegler is zijn naam - riep nog z'n zwarten toe: ‘mpiga!’ (schiet toch!), maar deze waren als verlamd van schrik, en de olifant verpletterde de arme man op een steen. En nu de keerzijde van de medaille! Hoever brengen die olifantenjagers het wel, die gelukkig al deze gevaren te boven komen? Dat is snel berekend! Uitrusting en onderhoud der karavane kost zeer veel, buitendien moet van elken olifant Rp. 150 (= fl 120) of een stoottand aan de Regeering betaald worden,Ga naar voetnoot1) nadat men reeds 750 Rp. als jachtpermissie betaalt heeft. Als de geschoten olifanten doorelkaar fl 500 opbrengen, mag men van geluk spreken. Ik ken slechts één jager die meer dan 24 olifanten in één jaar geschoten had, dus twee per maand, het meerendeel blijft ver onder dit getal, en zo kan men zich de ‘bezigheid’ uitrekenen als men voor ziekte een paar maanden per jaar aftrekt. Een feit is het, dat de meeste jagers met de tanden de rekeningen bij hun leveranciers de kustenfirma's nauweliks betalen kunnen. Zo had een der gelukkigste jagers een jonge | |
[pagina 89]
| |
olifant naar Darestalam gebracht, waar het dier grootgebracht werd op melk en bananen. Daar echter de jager zijn rekeningen niet betaalde, liet een firma de dikhuid in beslag nemen, en kreeg deze 't deurwaarderszegel aan z'n staart, waarmee hij nog steeds rondloopt. Men geniet daarbuiten weliswaar zijn vrijheid, maar daartegenover staat het ruwe, zeer vermoeiende leven. Dagen, ja weken lang kan men een spoor volgen, om eindelijk teleurgesteld te moeten omdraaien. Want het is bijna ongelooflik welke afstanden die dieren aflopen; 40 á 50 K.M. per dag is geen zeldzaamheid en men treft dikwils kudden die geregeld zo ver lopen om te gaan drinken. Echter is het zeer waarschijnlik, dat olifanten en ook het andere wild zeer goed enige dagen zonder water kunnen blijven. Volgt men de olifantenpaden, zo treft men herhaaldelik bomen, die van hun bast beroofd zijn, en ook de zwarte dragers in de karavane volgen die methode van bast kauwen om hun dorst te lesschen. Enkele bastsoorten bezitten veel water en ook de olifant kent deze blijkbaar zeer goed. Een andere waterhoudende plant is de sausevier, een wilde sisalagave, een tot 2 M. lange spitse halm van onder tot 4 cM. dik en van boven in een naaldscherpe punt uitlopend, waaraan men zich lelik steken kan. De vezels hiervan worden door de negers tot touw verwerkt, en ik zag steeds hoe bij die bewerking hun het sap bij de vingers neerliep. Verder eten ze 's morgens het bedauwde gras en het loof der bomen, zoodat het begrijpelijk is, hoe ze het uithouden. Vooral de neushoorn of rhinoceros (door de negers kifaru genoemd) treft men zeer dikwels in streken, waar geen druppel water te vinden is. Dit dier is de kwâjongen onder de reuzen, waarmee het onmogelik vrede schijnt te kunnen houden. Zeer dikwels treft men - vooral bij nacht in den omtrek van kleine poelen - olifanten, nijlpaarden, giraffen, buffels en zebra's door elkaar grazend aan, maar de neushoorn zult ge daar tevergeefs zoeken. Enkele jagers gaan zelfs zover te beweren, dat ze vooral met de olifanten op slechten voet leven, en dat deze zich niet in het jachtgebied der neushorens wagen kunnen, zonder zeker te zijn te worden aangevallen. Dan geeft het een gevecht op leven en dood. Reeds de Romeinse Cesaren wisten van deze aangeboren vijandschap tussen de beide dikhuiden gebruik te maken, brachten ze levend in groote kooien naar Rome, en lieten ze, als het Romeinse volk naar hun ‘panem et circenses!’ (brood en spelen) riepen, in de groote Arena's tegen elkaar kampen. Hoe groot moet de wildrijkdom toentertijd geweest zijn en over welke kolossale rijkdommen moeten die keizers beschikt hebben, want terwijl zij volwassen exemplaren in dozijnen lieten vangen en transporteren, behoort vandaag een klein, jong neushorentje tot de zeldzaamheden, en zijn er - zover ik weet - totnogtoe eerst twee naar Europa gebracht. De vangst van een volwassen dier is nog niet gelukt, en behoort dan ook wel tegenwoordig tot de onmogelikheden. Want kudden dezer dieren treft men hoogst zelden meer aan. Vroeger wemelden de vlakten van Zuid-Afrika van witte en zwarte neushorens, maar geen exemplaar is meer dáár te vinden; de witte neushoorn is geheel uitgeroeid, de enkele opgezette dieren in de musea zijn goud waard, en de zwarte rhinoceros zal ook z'n broeder weldra volgen. Want beschaving en neushoorn, ze gaan niet samen. Dit dier is het gevaarlijkste van onze vier reuzen. Zonder eenige oorzaak valt het de karavanen, die zijn pad kruisen, aan, dood en verderf om zich verspreidend. De negers wachten dan ook niet tot hij hen bereikt, hun lasten werpen ze op den grond en in ongelooflik korten tijd zitten ze in de bomen, het aan U overlatend U zo goed als mogelik is, te verdedigen. De voorste horen der witte neushoorns moet soms een lengte van 2 meter bereikt hebben, die van de zwarte, nog levende soort is kleiner; de langste zijn 1,40 M. Meestal hebben de wijfjes langere en slanke neushorens, terwijl die der mannetjes korter, gedrongener, maar veel krachtiger zijn. Ook deze horens worden bij duizenden uitgevoerd, waartoe is mij niet bekend. De meesten gaan naar China, waar ze - zoals men mij vertelt, - gemalen als medicijn gebruikt worden om.... de bevolking te vermeerderen, wat m.i. nu juist in China niet zoo hoog nodig is. Hoe het zij, de horens leveren nog genoeg op om den jagers het gevaarlik handwerk te betalen, en ook zij worden langzamerhand uitgeroeid. Toch heb ik nog niet gehoord, dat de zwarte jagers bij den neushoorn hetzelfde wagen wat de stoutmoedigste bij den olifant in praktijk | |
[pagina 90]
| |
brengen, namelik ze zo na mogelik van achter te besluipen, en dan met een haarscherp mes de pezen der achterpooten ‘één, twéé’ door te hakken. Terwijl ik in Usambara voor het opmeten van bovengenoemden spoorweg bij mijn teodoliet stond, zag ik, tot m'n grote verbazing, door m'n verrekijker, dat de neger, die met de lat op post stond, deze neersmeet en verdwenen was. Ik zocht juist de passende woorden in m'n Kiswaheli-schat bij elkaar om hem die - niet te vrindelik - toe te schreeuwen, toen ik een geweldige rhinoceros langzaam op me zag toewandelen. Het dier was nog ongeveer 200 meter van mij af, en scheen erg rustig te zijn. Ik had weer, evenals vroeger reeds dikwels, gelegenheid op te merken, dat de naam ‘zwarte neushoorn’ toch overdreven is. Mag het dier ook, in tegenoverstelling van het uitgestorven witte exemplaar, zo genoemd worden, en zelfs bij 't helle licht in de steppe er ook zeer donker uitzien - waarbij men 't zeer langzaam in 't hoge gras voorwaarts bewegende dier nauweliks van een termietenheuvel kan onderscheiden - nu, in de eerste morgenzon, zag het dier er zeer licht uit, scheen af en toe rosakleurig, dan weer geel-grauw. Om dit op te merken had ik voldoende gelegenheid, want het dier zette zich, op ongeveer 150 meter afstand, als een hond op z'n achterdeel neer, en keek in 't rond. De wind was naar mij toe en zeer waarschijnlik had de neushoorn mij in het met doorn bos overdekte terrain nog niet bemerkt. Enige madeneters, Buphagus erythrorhijnchus, kleine witte vogels, die de neushoorn in de steppe begeleiden, z'n met rimpels doorploegde huid naar wurmen afzoeken, en hem, zo men zegt, door hun bewegingen waarschuwen als er gevaar in de buurt is, zaten rustig op z'n brede rug. Zo bleef ik ook muisjesstil, want het dier dat het best als een zeer groot zwijn kan beschreven worden, en er log, lomp en traag uitziet, kan zich ongelooflik snel bewegen en keren, terwijl het voor dorens en kleine bomen niet uit den weg gaat, maar alles met z'n enorme krachten als 't ware wegveegt. Daarbij was natuurlik m'n neger met het geweer eveneens verdwenen, en ik stond zonder wapen, geduldig te wachten tot het meneer zou behagen weg te gaan, terwijl ik haastig den omtrek met de oogen afzocht, en tot m'n grote vreugde in ongeveer 8 meter afstand een 6 meter hoge scherm-akazie bemerkte, die zo gegroeid was, dat ik me in 't ongunstigste geval daarop kon redden, al zou ik daarbij ook op onaangename wijze met de dorens ervan kennis maken. Twee mijner getrouwen zaten trouwens al in deze zelfde boom. Maar onze neushoorn begon het blijkbaar ook te vervelen. Hij stond op, snoepte een paar malen aan de toppen der struiken, en begon zich dan aan een rotsblok te schuren, terwijl hij ook af en toe - was het om die te scherpen? - z'n voorste hoorn op de stenen sleep. Daarop boog hij op zij af en verdween, en m'n zwartjes, die in hun respektieve bomen blijkbaar ook goed uitzicht gehouden hadden, kwamen terstond weer te voorschijn. Als merkwaardigheid wil ik hier nog meedelen, dat ik aan het instrument staand nu reeds al deze diersoorten - natuurlik bij verschillende gelegenheden - herhaaldelik gezien heb. Giraffen en neushoorns in Usambara bij de Kilimandsjaro; Olifanten, neushoorns en rivierpaarden bij Rufigi en Ruaha. Hier schoot een mijner kollega's, in de buurt der vroegere Ulangastation (nu verlaten), twee olifanten om zo te zeggen van het nivellier-instrument weg, en ikzelf liet dikwels m'n opmetingen staan om in de Ruaharivier, die ik opnam, enige nijlpaarden te schieten. Deze, dikwels meer dan 200 meter brede, rivier voert in den regentijd zeer veel water, maar in het drooge jaargetijde is hij gemakkelik passeerbaar, en treft men stukken aan, waar 't water, slechts 2 tot 6 d.m. hoog over vlakke zandbanken vloeit. Dan trekken zich de duizende nijlpaarden, die hier huizen, in de poelen terug, die zich hier en daar gevormd hebben. Bij dag blijven deze dieren in het water of slapen op de zandbanken; slechts bij nacht begeven ze zich aan landNijlpaard in de Rufigi-Rivier (Wijfje met kleine tanden). In den achtergrond een kanoe uit een boomstam gemaakt.
| |
[pagina 91]
| |
om te grazen. Is men dus voorzichtig, zo kan men dikwels een grote troep, half in 't water, half op de zandbank, vinden liggen, en ze tot op vijftig meter naderen. Maar zelfs als men bemerkt wordt, vluchten de dieren slechts in het water. Hier moeten ze ook elk ogenblik bovenkomen om lucht te scheppen, en kan het moordend lood hen gemakkelik bereiken. Dikwels heb ik urenlang in een bosje aan den oeverrand verborgen, zo'n nijlpaardenfamilie afgeloerd, een aanblik die me zeker ieder lezer benijd. M'n zwarten heb 'k weggestuurd, geen verdachtig geluid beangstigt de dieren meer. Hun gesnuif en geproest, waarbij het water dikwels hoog opspuit, vermeerdert zich en weldra steken ze allen de koppen uit het water. Ja, nu begrijp ik, waarom men ze rivier- of nijlpaarden gedoopt heeft, (ook de oudere volkeren met hun hippopotamus). Als men de koppen alleen boven 't water ziet steken, wordt men levendig aan paardenkoppen herinnerd. Zeer merkwaardig! want, als men de dieren nu betracht, nu ze zich verder uit 't water wagen, hebben ze in 't geheel geen overeenkomst met het edele paard, ook hun koppen niet. Ziedaar een jong nijlpaardje! Dichtgedrongen achter z'n moeder bestijgt het langzaam de zandbank, uiterst grappig om aan te zien, en begint daar weldra een intiemere bezigheid. Waarschijnlik steeg mama het eerst uit 't water, daar het jonge dier 't niet zo lang kon uithouden. Nu volgen ook de bullen, kolossale dieren, die tusschenbeide den jager aanvallen, ja, bij de Rufigi werd mij een man gebracht, wiens been geheel opengereten was door een nijlpaard, zonder dat hij het beschoten of vervolgd had. Het dier, een zeer oud heer, had met z'n tanden de kanoe gegrepen, waarin de neger zat, en hem daarbij een stuk vlees van 't been gescheurd. Later gelukte het ons deze bul machtig te worden. Z'n kromme stoottanden waren 58 cm. lang, ook de andere kleinere tanden der nijlpaarden worden, in tegenstelling met die der olifanten, als ivoor verkocht. In een der poelen in de Ruaha schoot een mij bekend jager in één dag meer dan vijftig stuk nijlpaarden. Behalve de tanden, kan men het vet zeer goed verkopen, ook de huid is zeer veel waard. Men kan er karwatsen (in Zuid-Afrika sjambok, hier kiboko genoemd) en zwepen uit maken, ja zelfs stokken, daar de huid soms tot 3 cm. dik is. Voor de lange zwepen, die de boeren bij hun ossewagens gebruiken, maken ze den voorslag, d.i. het voorste deel, uit giraffenhuid. Hoelang zullen ze nog genoeg voorraad vinden? Wanneer zullen onze vier reuzen, die we hier beschreven, van het aardrijk verdwenen zijn?
2. Enige kleinere diersoorten.
Nu zo langzamerhand bijna geheel Zuid-Afrika in farms of boerderijen afgedeeld is, verwacht men natuurlik, dat, behalve in reservaten, wouden, gebergten en moerassen, het wild vrijwel verdwenen is. Dat is dan ook zo, en, terwijl de vier vroeger behandelde reuzen er ook in deze eenzame plaatsen zo goed als in 't geheel niet meer voorkomen, verdwijnen de kleinere diersoorten eveneens uit de nabuurschap der mensen. Echter met één uitzondering, en wel de springbok. Deze elegante snelle antilope leeft nog in grote kudden op de grote, open, boomloze vlakten in alle delen van Zuid-Afrika. Gordon Cumming een der bekendste Zuid-afrikaansche jagers uit de tweede helft der 19de eeuw beschrijft ons reeds, hoe deze antilope-soort in enorme kudden - die hij op millloenen schat - voor het koudere jaargetijde uit de Kaapkolonie vluchtte en dan naar de vlakte in de Oranje-Vrijstaat en Transvaal trok. Springbokken in de Orange River Colony.
De springbokken echter, evenals al het wild in Zuid-Afrika, werden door de boeren zo snel afgeschoten, dat men bij het invoeren der nieuwe jachtacte in 1886 - waarbij van 1 Juli tot 16 April geen wild geschoten mocht worden - reeds vreesde, dat het, evenals voor menig ander wildsoort, ook voor de springbokken te laat zou zijn, en dit schone dier eveneens zou verdwijnen. Maargelukkig vermeerderden zich de springbokken door dezen verstandigen maatregel zó | |
[pagina 92]
| |
zeer, dat bij 't begin van den Zuid-Afrikaansen oorlog reeds weer grote ‘trekken’ uit het Noorden en Noord-Westen van de Kaap-kolonie gemeld werden. En hoewel in den oorlog geen jachtacte gelden kon, en weer velen weggeschoten werden, kon ik in 1907 in de Orange River Colony konstateren, dat opnieuw duizenden en tienduizenden de vlakten bevolkeren. Ze nemen weer zeer in aantal toe, en zullen nu wel niet licht meer uitsterven, tenminste niet uitgemoord worden. Het is nauwelijks te beschrijven hoe gracieus deze dieren spelen kunnen als zo'n grote kudde bijelkaar is, hoe hoog ze springen, over en door elkaar dartelend, dat 't een lust is om te zien. De foto toont twee geheel makke springbokken, die bij een aanplanting rondliepen, wat men op verscheidene boerenplaatsen vindt. De horens worden tot 25 á 30 cm. lang en zijn zeer spits. Niet zo gelukkig als de springbok was z'n grotere broeder de eland (niet te verwisselen met de eland der Laplanders.) Zuidelijk van de Limpopo is hij reeds geheel uitgeroeid en leeft nog in 't N. van Zuid-Afrika, Central-Afrika en de Kalahari. Gestreepte eland in gevangenschap in Bloemfontein.
Het is de grootste antilopesoort, en weegt tot 500 K.G., terwijl het vlees uitstekend is. Daarbij is 't niet zoo snel als de springbok en kan te paard makkelik afgereden worden, zoodat 't al te vlug een offer van z'n moorders werd. De horens zijn gedraaid, en worden niet langer dan 75 c. M. lang, maar zijn buitengewoon krachtig, een niet te verachten wapen, waarmee de eland zich leeuwen en tijgers van 't lijf houdt. Het exemplaar op de photo leeft in gevangenschap te Bloemfontein en kwam uit Rhodesia. Deze gestreepte eland heb ik tot in de Kongo aangetroffen. De eland welke in Duits- en Brits Oost-afrika voorkomt heeft wel dezelfde horens, maar is niet gestreept en ook niet zo zwaar. In Oost Afrika is behalve onze 4 reuzen, de buffel het zwaarste dier en ook het gevaarlikste; ik ken jagers, die liever neushoorn en leeuw dan een buffel ontmoeten. Ikzelf trof einde 1908 een troep buffels in Kawende bij het Tangangikameer, die mij bleven aanen nastaren, daar toentertijd het doden van een buffel veel geld kostte, en het enige waardevolle ervan n.l. de horens als trofee, mij te zwaar waren om mee te nemen, op de twee maanden lange reis naar de kust. Gedurende mijn verblijf in Usambara echter hield een buffel eens twee Duitsers urenlang in een boomgevangen, waarin ze gevlucht waren met achterlating hunner geweren en een heele expedisie moet tot ontzet aanrukken. Afrikaanse buffel in Noord-West Rhodesia gedood.
In Zuid-Afrika dreef een buffel, die door bereden jagers in 't nauw gebracht was, een van z'n horens dwars door de borst van een paard en doorboorde daarop het zadel; buffel, paard en ruiter vielen over en op elkaar, waarbij de buffel afgemaakt werd. De moerassen aan de bronnen van Zambesi en Kongo in Central Afrika, schijnen het eigelike vaderland van den buffel te zijn, ofschoon hij overal in Oost-Afrika voorkomt. Door de runderpest werd ook het aantal buffels sterk gedecimeerd (1896-1898). De horens zijn van onder zeer breed, en in 't midden gaan ze uitelkaar alsof 't een scheiding in dik zwart haar is; ze zijn soms meer dan 1 meter lang. Vreedzamer dan de buffel is de sabelantilope, door de Boeren zwart-witneus genoemd, die behalve in Central- en Oost- ook in Zuid-Afrika nog voorkomt. Het is een der schoonste antilopen. De geringde horens, zijn zeer | |
[pagina 93]
| |
gelijkmatig naar achter omgebogen, en worden dikwels meer dan een meter lang. Ofschoon 't nooit zal aanvallen, zooals de buffel,
Kop van sabelantilope negatief is gevlekt, maar de vlekken zullen waarschijnlik bij reproduksie verdwijnen.
waarschuwt Selous, de bekende jager, ervoor, dat het dier tussenbeide vooral als het zijn vervolgers vlak bij zich ziet, ongelooflik snel van z'n horens weet gebruik te maken, en een mijner negers, die een door mij, zuidelik van Mwerumeer geschoten sabelantilope den hals wilde afsnijden, gaf het dier liggend door één kopwending zulk een stoot met de horens, dat hij eenige meters ver geslingerd werd, en alleen z'n leven daaraan te danken had, dat de bok niet genoeg kracht meer had. Door zulke ongevallen leert men voorzichtigheid!
***
De gevaren, waaraan men op reis in Central-Afrika van de zijde der dieren blootgesteld is, worden menigmaal overdreven. Hoe dikwijls ook wilde dieren zich 's nachts laten horen, zeer zelden gaan ze tot den aanval over. Zoekt men ze op, dan verdedigen ze zich natuurlik. Over eenige dier jachten op leeuw en leopard wil ik later afzonderlik schrijven. Hier heb ik meer het oog op dieren, waaraan men gewoonlik niet denkt, maar die zich tussenbeide op zeer onaangename wijze bemerkbaar maken, ik bedoel de slangen. Er bestaat wel is waar een middel tegen slangenbeet, n.l. het Calmette Serum, maar zo heel zeker is men ook niet, dat 't helpt, terwijl 't ook niet tegen alle slangen nut, en steeds fris moet zijn. Een goed huismiddeltje is ammoniak in- en uitwendig, maar ook dit helpt dikwels niet. Dus gaat men op reis en hoopt op z'n goed gesternte, dat mij dan ook werkelijk gediend heeft, want al zag ik zeer vele slangen, ik werd gelukkig nooit gebeten, ofschoon ik eens als door een wonder ontkwam. Ik had mij n.l. op een hoop gedroogd gras gezet, dat voor het dekken van een huis bestemd was. Toen ik opstond sprong een neger toe en sloeg met zijn bosmes als 'n wilde op 't gras grond. Ik vroeg of hij gek was, maar hij riep niets als: ‘nyoka! nyoka!’ (= slang) en dat was ook genoeg. Misschien heb ik juist zó op de slang gezeten, dat deze niet weg kon, en ook verhinderd werd om te bijten; in ieder geval kroop ze onmiddelik weg, toen ik opstond. Of dit nu een zeer giftige slang was, kan ik niet beoordelen, de ingeborenen beweerden het, maar ik heb nog nooit een slang gezien, die de negers niet voor giftig hielden. Zelfs de God der Matabelen, een grote groene slang, door hen ‘siboko’ genoemd en ijverig aangebeden, geldt als zeer giftig, hoewel ik dit nauweliks kan geloven. Het heet, dat vele negers zich immuun maken tegen slangenbeten, door het inslikken van het gif zelf, dat ze van een gedoodde slang gekregen hebben. In ieder geval is 't maar 't beste op te passen. Zo denken de negers er ook over en doden onverbiddelik elke slang, die ze zien. Juist toen ik van 't Zuiden komend, de Kongo binnentrok was een zekere heer Verhulst, beambte der Congo-Vrijstaat (het was toen nog geen Belgiese kolonie) bezig in het Zuiden van het landschap Katanga een nieuw station aan te leggen, waartoe ongeveer 6 H.A. grond afgerooid werden; daarbij doodden de negers 8 grote slangen, volgens de heer Verhuist de giftigste in de Kongo. En vlak daarbij kampeerden wij in 't hooge gras!! Was 't wonder, dat m'n kameraad me aanbeval, evenals hij, des morgens de schoenen om te keren vóór ik ze aantrok, om te zien of geen slang of schorpioen erin stak? Zo bang de negers ook voor de slangen zijn, toch weten ze heel goed, dat deze niet bijten kunnen, ja zich niet bewegen kunnen, als ze pas veel gegeten hebben. Want als 't mogelijk is, eet een slang tegelijk voor enige dagen en is dan hulpeloos. Zo toont onze foto een python, die zo juist een dwerg-antilope met huid en haar ingeslikt heeft. Daar m'n reiskameraad het dier ongeschonden wou hebben, werd het gewurgd. Het lag opgerold in 't pad en kon nog slechts z'n kop opsteken. Hier werd een strik omge- | |
[pagina 94]
| |
gooid; deze werd stijf toegetrokken en na enige uren was de slang dood. Python met pas verorberte dwerg antilope in z'n maag.
De gewone manier om slangen te villen, n.l. hem het vel als bij een aal van 't lijf te stropen, kon hier niet toegepast worden, daar de maagstreek veel te dik was, en 't al een wonder moest heten, dat het dier niet berstte. We sneden het dus in de lengte open: de antilope lag bijna ongeschonden in de maag, zelfs hoeven en staart waren niet afgebeten. Slang, die een padde oppenzelt.
De andere foto toont een slang die erbij verrast werd, toen hij bezig was een padde eveneens met huid en haar in te slikken. Deze foto kon van een vrij hoog standpunt genomen worden; ook scheen de slang in 't eerst niets te bemerken. Toen de padde echter verdwenen was, en ik nog een foto nemen wou, maakte ik daarbij waarschijnlik te veel leven, en verdween de slang in het gras. Ook het aantal boomslangen in Afrika is niet gering, en dit is wellicht de reden, dat de meeste vogelnesten aan uiterst dunne twijgjes hangen, door doornen beschermd worden of op ontoegankelijke plaatsjes gebouwd zijn. Nest van de Tailorbird. Wevervogel.
Zulk een nest van den wevervogel (Engels tailor bird) toont onze foto. De ingang is van onder in het uithangende deel. 't Gaat daar als in een schoorsteen naar boven en 't nest bevindt zich in 't ronde deel, alles zeer kunstig gemaakt. Ten slotte wil ik nog verhalen, hoe ik bij Abercorn (Zuideinde v.h. Tangangikameer) een slangetje ving van 2 voet lengte en 1 cm. dikte, dat over den grond kroop, maar vier uiterst kleine pootjes bleek te hebben. Graag had ik dit diertje willen bewaren en fotograferen, maar een plotselinge aanval van malaria deed me het geval vergeten, en toen ik er later weer aan dacht, had m'n boy dat griezelige diertje natuurlik weggeworpen. |
|