| |
| |
Hoofdartikel
Voor Meisjes en Moeders.
Hoe Sarah Miggs zich voor het Huwelijk voorbereidde.
Sarah was de dochter van haar vader John Miggs, een man die er een groot fortuin op nahield en op grooten voet leefde toen zij haar twee en twintigsten verjaardag bereikt had. Die dag was een gewichtige dag voor Sarah om meer dan één reden; Richard Cobbs nl. vroeg haar ten huwelijk en werd aangenomen. En toen Sarah dien avond zich in haar nestje terugtrok, om alles nog eens te overdenken, ging zij ernstig bij zichzelf na, wat dat huwelijk voor haar uitsloot. Zij gaf zich niet over aan romantische en zelfzuchtige droomerijen, zooals de meeste meisjes in haar omstandigheden zouden gedaan hebben - in 't geheel niet - integendeel, op haar eigen krachtige, onafhankelijke wijze ging ze na hoe ze Richard gelukkig kon maken en een goede moeder voor zijn tweelingen - meisjes van vier jaar - kon zijn. Toen zij haar kundigheden nauwkeurig naging, die geschikt zouden zijn voor de toekomst, die ze tegemoet ging, werd ze zich telkens van het feit bewust, dat ze er in geen enkel opzicht geschikt voor was. Zij vertelde dit aan Richard, maar deze was verliefd en verwierp het idee.
‘Vóórdat een man trouwt, eischt hij zoo weinig van zijn meisje, maar na zijn huwelijk
| |
| |
zoo veel van zijn vrouw,’ redeneerde Sarah bij zich zelf, en ik wil als vrouw niet schipbreuk lijden. Ik wil mijn plicht doen en daarom den toestand vooraf onder oogen zien, want wanneer ik getrouwd ben, wil ik voor Dick, zijn kinderen en zijn huis even nauwgezet zorgen als een advocaat voor zijn cliènt of een kapitein voor zijn boot. Het huwelijk is een ernstige zaak, een zeer ernstige zaak, zooals de meeste menschen ondervinden. Ik houd van Richard, Richard houdt van mij, maar dat is niet voldoende. Dick is agent van een verzekering-maatschappij, eene die goede zaken maakt en ik wil trachten te worden met goed succes: vrouw, moeder, huishoudster, kookster, naaister, verpleegster, dienstbode en een half dozijn andere dingen meer.
‘En wat moet ik nu doen? Beginnen, zooals ik nu ben? Onmogelijk! Nonsens? Ik weet wat ik doen zal. Ik zal worden, wat mijn Katholieke vriendinnen een ‘novice’ noemen en trachten al deze betrekkingen in mij te vereenigen, voordat ik met Dick trouw.
‘Arme stakkerd! Zijn eerste vrouw leefde van mooie kleeren en romans en liet alles in 't honderd loopen. Ik dineerde er eens en zijn diner zou een struisvogel zelfs gedood kunnen hebben. De tweelingen waren ongezeggelijk en lastig. De keukenmeid ging haar eigen gang en gaf alles aan haar familie; de kruideniers zonden wat hun goed dacht en schreven op de rekening wat zij wilden. En nu heeft die arme ziel het in zijn hoofd gekregen, mij te trouwen. En ik weet van niets af!
Vader was vroeger arm en ik zou geleerd hebben van eenig nut in de wereld te zijn, wanneer die toestand had aangehouden, maar ik was toen een kind, en ofschoon hij nu rijk is, speculeert hij, dat weet ik; daarom kan ik er niet op rekenen iets te erven na zijn dood, welnu, ik weet wat ik doen zal. We kunnen niet trouwen vóór het volgende jaar. Ik wil me in alles nog bekwamen. Hoe zal ik dat echter aanleggen?’
Zoover kwam Sarah dien avond met haar overdenkingen. Zij nam het onderwerp weer ter hand den volgenden dag en den daaropvolgenden dag, totdat zij ten slotte haar plan de campagne had opgemaakt.
Eerst wil ik nagaan, wat ik kan.
‘Laat mij het terrein nog eens verkennen. Ik kan roeien, tennissen en hockey spelen, dansen en schaatsenrijden, - dat zal Dick en de tweelingen van veel nut zijn - ik weet me goed te kleeden, - overdreven - arme Richard! - ik kan goed piano spelen, maar waar zal ik elken dag drie uur vinden om me te oefenen en zonder oefening kan ik niet spelen, want ik heb absoluut geen aangeboren muzikalen aanleg. Ik kan schilderen - afschuwelijk - op porcelein; ik kan Fransch en Duitsch spreken, ik kan flirten, ik kan paardrijden en mennen, maar we kunnen ons de weelde van paarden niet veroorloven.
Nu wat ik niet kan. Ik kan niets koken; ik heb geen idee zelfs hoè goed koffie te zetten of eieren te bakken - mooi voor Dick! - Ik kan de huishouding niet doen en heb niet 't flauwste vermoeden op dit oogenblik hoeveel ik voor elken maaltijd moet uitgeven; en wat het onderhoud van glaswerk, zilver, porcelein en linnen betreft, Dick's kinderen zijn daarin even ervaren als ik - wat zijn wij meisjes tóch bewonderenswaardig opgevoed - zoo practisch!
Ik heb in mijn heele leven nog geen japon gemaakt, noch voor mijzelf, noch voor iemand anders; ik kan zelfs niet eens de dienstboden instructies geven, want ik heb geen idee, wàt ze moeten doen, hòe ze moeten doen en hoelang ze iets moeten doen. Ik kan niet goed met kinderen omgaan, maar dat zou ik kunnen probeeren - ik heb medelijden met de arme kinderen! - Het is iets vreeselijks om ineens het hoofd van een huisgezin te worden. Welnu, ik wil alles nog leeren. Ik heb wat geld van mezelf en wil het op die wijze besteden.
Ik zal mijn huwelijk een jaar uitstellen, het kan me niet schelen wàt Dick zegt en mijn familie in 't vertrouwen nemen. Ik wil als keukenmeid beginnen - mijn groot novitiaat - en eerst naar een kookschool gaan. Want is het niet iets groots een goede vrouw en moeder te zijn? Is er iets meer de moeite waard, dat zou ik wel eens willen weten? Neen, niets! Ik begeer geen advocaat te worden, of dokter, of verpleegster, of schrijfster of artiste of hervormster. Ik heb Dick lief en wil hem trouwen en vrouw en moeder worden.
Nu dan - vóór alles kookster. ‘We kunnen leven zonder liefde, we kunnen leven zonder boeken, maar de beschaafde wereld kan niet leven zonder kooksters. Ik zie nu in dat de meeste vrouwen - mijzelve inbegrepen - in 't geheel niet welopgevoed zijn. Geen vrouw is dat die niet alles weet wat een vrouw mòet weten en niet kan doen
| |
| |
alles wat een vrouw móet doen, of ze jong of oud, rijk of arm is! Ik wil drie maanden naar een kookschool en één maand in dienst gaan om te zien wat het leven van een keukenmeid is, wat haar plichten zijn en hoe ze behandeld moet worden. Daarna zal ik naar een weesinrichting gaan om te leeren hoe gezonde kinderen op te passen, dan naar een hospitaal om zieke kinderen te verplegen, dan naar een kleermaakster om mijn eigen japonnen te leeren maken en ten slotte als dienstbode in een der groote hotéls om alles van de huishouding te leeren. En dan zal ik Dick met een gerust geweten kunnen trouwen.!’
Zij legde haar plannen bloot voor haar ouders en daar ze reeds twee en twintig jaar de baas over hen had gespeeld, verkreeg ze ten slotte na eenige scherpe schermutselingen en krachtige debatten hunne toestemming - op deze voorwaarde, dat ze hun elke week rapport moest uitbrengen.
Dit hoorende rees Sarah overeind van de ontbijttafel, 't servet in de hand, en omhelsde hen beiden hartelijk, maar bezwoer hem alles ‘doodgeheim’ te houden. ‘Geen woord tegen Dick, mama! Dat zou alles bederven. Ik vertrouw op U. Elken Zaterdag zal ik hem hier als gewoonlijk ontvangen, 'k zal hem elken dag schrijven en hem later alles vertellen.’
‘Wanneer ga je, Sarah!’ vroeg mevrouw Miggs, met treurigheid in haar stem.
‘Morgen, lief moedertje. En wees maar niet treurig. U zult zelf plezier hebben in mijn avonturen. Morgen - verdwijnt al deze luxe: mijn juweelen, mijn horloge, mijn mooie japon, de heele boel - en U zal voor U zien Brigit de keukenmeid in plaats van juffrouw Sarah Anastasia Miggs!’
Sarah was niet iemand om te aarzelen of berouw te hebben. Den volgenden morgen klopte zij aan de deur eener kookschool in de 6 th Avenue, gekleed in een net katoenen japonnetje en matelot, een bundeltje onder den arm, inhoudende een geruit schort, dat ze voorbond, zoodra ze was ingeschreven, haar leergeld betaald had en naar de klasse gezonden was.
Zelfs in deze vermomming was ze een bijzonder aardige verschijning en trok ze direct de aandacht der leerares, die haar ijver en ernst opmerkte, toen ze haar eerste les in 't koken nam. De gewoonten, de manieren, het cachet van eene beschaafde opvoeding verlieten haar geen oogenblik en ofschoon ze slechts weinig zei en werkte als een Trojaansche, twee lessen 's morgens en 's middags nemende, gedurende drie maanden, zei de leerares dikwijls tot zichzelf: ‘Dat meisje is een dame.’
‘Bent U van plan liefdadig werk te doen?’ vroeg ze Sarah eens, niet in staat haar nieuwsgierigheid te onderdrukken.
‘Ja. In mijn eigen familie. Maar ik weet nog niet genoeg. En wanneer ik mijn diploma als een goede eenvoudige keukenmeid gehaald heb, wil ik een betrekking zien te krijgen, totdat ik naar huis kan gaan. Weet U soms iemand die een keukenmeid noodig heeft? En wil U mij dan aanbevelen?’ antwoordde Sarah, die geheel en al uitging van 't idée dat de waarheid zeggen altijd 't ware is en minder om den tuin leidend dan onoprechtheid mits in handige woorden ingekleed.
Het gevolg was, dat na afloop van den cursus, zij den volgenden dag geïnstalleerd werd als keukenmeid in ‘een klein gezin’ in H.
Dit gezin bestond uit een ouden heer, een oude dame en hunne dochter, een weduwe.
Het was een genot om Sarah terug te zien in haar eigen kamer, die een klein vermogen vertegenwoordigde, gekleed in een kostbare huisjapon, haar handen om haar knieën gevouwen, en haar avonturen vertellende.
‘Ze hebben nog een meid - ook een Sarah, als 't U belieft - Sarah Clancy, waarmee ik dezelfde kamer deel.’
‘'t Is toch niet waar, Sarah?’ riep mevrouw Miggs met schrik uit.
‘Ja zeker is dat waar. En een netter, aardiger meisje hebt U nooit gezien, mama; ze doet allerlei diensten voor me en is zoo'n lief, goed kind en veel meer dame dan vele van mijn kennissen, ik houd werkelijk van haar. Haar provinciaalsch accent is zoo kostelijk, haar onwetendheid zoo verfrisschend en haar hart zoo goed. Ze maakt de ketels voor me schoon, wanneer ik 't druk heb en noemt me een “lieflink” en heeft me alles van haar zelf verteld.’
‘Maakt je ketels schoon, Sarah?’ riep mevrouw Miggs.
‘Ja, natuurlijk. Ik maak ze zelf schoon, evengoed als een ander, met een ketting. En ik moet elken dag drie maaltijden naar boven brengen naar mijn oude mevrouw en tweemaal daags naar den ouden heer, en s'namiddags naar elke bel gaan en de gang aanvegen en 4 slaapkamers doen, en 't eten koken en de kachel aanhouden en nog vijftig dingen meer. En die kat van een weduwe zegt dat ik lui ben - ik hoorde 't juist -
| |
| |
en schelt om mij om haar een enveloppe aan te reiken en zendt me om boodschappen en laat me haar kouzen en zakdoeken wasschen voor niets! En ze bromt van 'smorgens vroeg tot 'savonds laat. Een engel zou het haar niet naar den zin kunnen maken. En ze is er tegen dat de andere Sarah naar de kerk gaat en gunt mij geen vijf minuten om eens even uit te blazen. Hoe hebben wij toch onze keukenmeiden behandeld, mama, al deze jaren! Ik ben er maar een week geweest en mijn rug is bijna gebroken, en mijn beenen! O wat zijn die pijnlijk! En dat alles voor een schijntje geld in de maand! Hoe vindt U dat? Natuurlijk ga ik weg aan 't einde der maand. Ik geloof echter geleerd te hebben hoe een dienstbode behandeld moet worden. Maar denk eens om dat leven jaren en jaren te moeten volhouden - niets dan werken, werken - voor geld om niet te noemen en dat voor een meesteres die geen zier erom geeft of je leeft of sterft. Wanneer je ziek wordt, zendt ze je naar 't hospitaal en dat nog wel al heb je vijftien jaar bij haar gewoond en je plicht gedaan. Ja ik weet nu wat het wil zeggen dienstbode te zijn. Ik zal niet van de mijne verwachten dat ze een ijzeren rug heeft en evenveel beenen als een duizendpoot en haar overblijfselen te eten geven van het middagmaal boven, of haar laten overnachten in een kaal zolderkamertje en slapen op een harde matras, of haar laten opstaan om vijf uur 's morgens, winter en zomer, met een klein loon en nauwelijks dank of geen dank voor diensten die loopen tot tien uur 's avonds en een dozijn soorten werk omvat.
Ik keek naar mijn kamer vanmorgen met bepaalden tegenzin, en ik deed de heilige belofte om het mijn dienstboden gezellig en haar gelukkig te maken. Naar mijn idee zou 't niemand veroorloofd mogen zijn om òf rijk òf arm te zijn voor meer dan twee jaar, volgens de wet. De armen zouden weten wat het zeggen wil rijk te zijn en de rijken arm te zijn. U waardeert uw bed niet in 't minst, mama - U bent er aan gewoon geraakt, maar wanneer ik vannacht in 't mijne stap, zal het mij voorkomen als een zaligheid.’
De volgende week zette zij den loop harer avonturen voort. ‘We hebben 's Zondags uitgebreide diners, ziet U - de oudelui zijn spiritisten en ze vragen dan hun vrienden en spreken over tafeldans en verschijningen totdat de arme Sarah bijna flauw valt. En we hebben dan tweemaal zooveel te werken dan op gewone dagen. Ik telde eens achttien onderbrekingen tusschen ontbijt en middagmaal, en als er iets is, dat we niet kunnen uitstaan, dan is het om te worden weggeroepen wanneer we bezig zijn. Er is nu een medium bij ons gelogeerd en die moet al haar maaltijden boven gebracht hebben - in drie partijen nu. Wat kunnen wij meesteressen toch vriendelijk en voorkomend zijn, wanneer we willen!’
De derde week was aangebroken. ‘Ik zei op grootsche manier den dienst op vandaag en kon me bijna niet goedhouden. Ik zei, dat 't me speet om zoo'n goede betrekking te moeten opgeven, waar ik zoo weinig te doen had en zoo goed betaald werd en zoo vol attenties behandeld werd, maar dat mijn moeder ziek was - U bent altijd ziek, ziek U, mama - enz. En weet U, “de Kat” had niet 't flauwste vermoeden dat ik haar voor den gek hield. Ze vindt zichzelf een modelmeesteres en zei alleen: “Je hebt volkomen gelijk, maar natuurlijk kan je niet verwachten dat je loon krijgt, indien je op deze manier weggaat.” Ik heb veel ervaring opgedaan en kom volgende week thuis.’
Ze kwam op den afgesproken tijd.
‘Wel,’ zei haar moeder, ‘ik hoop dat je nu genoeg van je avonturen hebt, Sarah!’
‘Neen, mama, nog niet. Ik blijf slechts een week bij U om me eenige werkkleeren aan te schaffen. Er genoeg van hebben? Wel, ik ben juist begonnen. 't Eerste hoofdstuk is pas uit maar ik heb al een massa geleerd, dat verzeker ik U. Ik kan bakken en stoven en braden en koken als de beste; ik kan verrukkelijk koffie zetten en heerlijk brood bakken en ben tweemaal zooveel waard als het meisje dat ik was, toen ik U verliet. Ik ben van plan om vóór alles te zijn een vrouw, een handige vrouw. Ik zal nooit meer respect hebben voor de vrouw die niets doet - het doet er niet toe hoe mooi ze dat ook doet.’
‘Wat zouden ze in onze “kringen” er wel van zeggen?’ zei mevrouw Miggs, ‘werkelijk Sarah je bent te excentriek.’
‘Spreek me niet van “kringen” mama; dat woord haat ik. Ik wil alles leeren kennen en interesseer me evengoed voor een waschvrouw als voor een gravin en als ze over niets ergers te praten hadden dan over mijn escapades, dan zou ik hun dankbaar zijn. De volgende week ga ik naar een weesinrichting als assistente; ik moet er om 9 uur zijn en zal me belasten met een afdeeling van vijf en twintig
| |
| |
weezen - alle nog te klein om hun neusje te snuiten of de deuren te sluiten. Wensch me geluk, mama,’ antwoordde Sarah, ‘ik heb al het genot zonder de publiciteit van het leven eener tooneelspeelster.’
Den volgenden Maandag was Sarah geïnstalleerd in een weesinrichting en den geheelen dag draafde zij achter haar pleegkindertjes aan met opgeruimd humeur, hier gevende, daar weigerende, onder leiding van de directrice. Ze had honderden vragen dagelijks te beantwoorden; ze had te leeren hoe knoopen en strikjes werden aangezet; ze moest de kinderen amuseeren met verhaaltjes te vertellen; ze had gevechten te eindigen en als scheidsrechter op te treden; ze had te leeren hoe nadeelig vuile flesschen voor kleine kinderen zijn en met hen te loopen en voor hen te zingen, hen te kleeden en uit te kleeden, den geheelen langen dag; ze moest de kleintjes wasschen, ze had ze weg te houden bij 't vuur en bij de trap, op te passen dat vingertjes niet tusschen deuren gekneld raakten; ze had alles te leeren van drankjes en schermpjes en dekens en bedekte nachtlichtjes; ze had te zorgen dat kinderen niet oververmoeid of koortsig werden, dat ze genoeg aten, geregeld en niet te veel! Ze moest gaten en scheuren herstellen en lapjes inzetten, kleertjes schoonmaken en afsponzen, in één woord ze had leeren lief te hebben ‘al het vervelende vuile kindergebroed,’ zooals de tweede assistente ze noemde. En het gelukte haar volkomen. Nadat er een maand verstreken was, wendden al de weesjes zich naar haar als bloemen naar de zon.
En groot was de voldoening van mijnheer en mevrouw Miggs, toen Sarah haar nieuwe ervaring meedeelde.
‘Ik vertelde mevrouw Harrington, dat je druk aan de studie was,’ zei mevrouw Miggs, ‘en ze zei: “Sociologie, vermoed ik. Ik weet dat Sarah zich daarvoor interesseert. Of is het ethnologie of botanie? Mijn meisjes volgen een cursus in zoölogie en philosofie in München en zijn verrukt hun tijd zoo nuttig te besteden.”
Dat doe ik ook mama. Ik heb nu achter den rug bakologie, en kookologie en ben nu bezig met kindologie. En U weet niet hoeveel ik van mijn brigade houd, zooals ik ze noem. Ik heb de groene uniformen en juffrouw Mufflin de roode en nu moest U 't verschil eens zien. Die vrouw is een gierige, luie, zelfzuchtige ziel en ze haat de kleintjes. Ik ben van plan, wanneer ik wegga, rapport over haar uit te brengen. Ik heb wel niets uit te staan met de rooden, maar telkens wanneer ik haar met hen zie, is ze ruw en onachtzaam. Er schieten echter veel te veel krachten te kort; we hebben tien vrouwen voor elke afdeeling noodig, en wanneer ik denk aan al de meisjes, die ik ken, die gemelijk en ontevreden zitten af te wachten iemand - het doet er bijna niet toe wie - om hen te trouwen, dan zou ik wenschen dat ik een paar politieagenten er op af kon sturen om hen te jagen naar die afdeeling en hen, al was het maar voor een jaar, tenminste een herinnering aan iets nuttigs te geven. Door deze vijftig kinderen te wasschen en te kleeden en uit te kleeden en te voeden en op te passen, zouden ze spoediger van hunne zenuwachtigheid en maatschappelijke nonsens genezen zijn dan door iets ter wereld.’
‘Maar 't moet verschrikkelijk moeilijke arbeid zijn, Sarah,’ merkte mevrouw Miggs op. ‘Ik kan me niet begrijpen hoe je 't vol kunt houden.’
‘In 't geheel niet,’ antwoordde Sarah. ‘Toen ik thuis was, had ik altijd hoofdpijn of indigestie of 't land of zoo iets. En nu, kijk eens naar mijn kleur! En ik slaap als een roos en eet aardappelen - met schil en al - en hanteer een bezem als de beste. Als ik een modedokter was, zou ik al mijn voorname patiënten hun eigen werk laten doen. Werk vernedert geen enkele vrouw, - in 't geheel niet - het is het nonsensbestaan dat hen oud maakt vóór den tijd. Met een maand, mama, ga ik in een hospitaal.’
De ondernemende Sarah ging daarop in de leer bij een kleermaakster. Zij bekende haar onwetendheid aan juffrouw Todd, die overvloed van werk had en eene vriendelijke, innemende vrouw was, die veel geduld met Sarah had en haar hielp bij 't knippen, passen voeren, garneeren, enz. met veel geduld en energie.
Na verloop van eenigen tijd zei Sarah: ‘U bent bijzonder goed voor mij en U hebt me een massa geleerd, maar vóór alles ben ik U dankbaar voor Uw geduld en Uw vriendelijkheid om niet boos te worden toen ik voor één arm twee gelijke mouwen knipte en daardoor Uw stof bedierf; toen ik te volle ruches, vreeselijke knoopsgaten en scheeve zoomen maakte en uw naaimachine vernielde.’
‘Maar U zoomt nu prachtig en kunt heel
| |
| |
goed uw eigen japonnen maken,’ zei juffrouw Todd.
‘Ik heb niet alleen bij juffrouw Todd geleerd mijn japonnen te maken, maar ook hoe een klant te zijn, mama,’ was Sarah's toelichting bij het vertellen van deze episode. ‘Van al de beproevingen op aarde is er niets vreeselijker en zelfzuchtigers te bedenken, mama, dan een vrouw uit den middenstand die een japon laat maken. Het kon mij niet schelen een paar maanden gedurende negen uur per dag te werken voor een zeer klein loon en slechte voeding, maar de intense ingehouden woede, waarmee ik urenlang met een mondvol spelden stond, om die in een menschelijke meelzak te steken, was bijna niet om uit te houden! Ik heb eens een mouw zes maal uit een japon moeten nemen om haar genoegen te doen - of liever om juffrouw Todd genoegen te doen.
Ik heb de snit en de voering en de rok en het lijf en de garneering en alles wat veranderd kòn worden, veranderd, totdat ik haast gek werd en uren had over te werken, de heele japon uit elkaar moest halen en weer in elkaar moest zetten, om juffrouw Todd van schade te vrijwaren. Daar kwam eens een dame die slechts vijftig gulden voor een japon wilde betalen en minstens vijfhonderd uit elk van ons haalde. Ten slotte wierp ik zulke woedende blikken op haar en bracht baar zoo in 't nauw, dat ze niets meer durfde te zeggen en naar huis ging, zoo mak als een lammetje.
En o mama, die arme meisjes bij hun twaalfuurtje, die zullen me tot in mijn droomen vervolgen. De zuster van de eene werkt voor een uitzuiger en krijgt slechts f 1.40 voor een heeren-overjas en de andere brengt haar avonden meestal door met het maken van heerenoverhemden voor f 3.75 het dozijn. Het is een vreeselijke wereld - vreeselijk! Ik schaamde me bijna zoo gelukkig en in goeden doen te zijn. Ik heb juffrouw Todd anoniem een zwart zijden japon gezonden voor Kerstmis en den kruidenier opgedragen de meisjes elken dag, “van een onbekende” bij hun broodje iets smakelijks en voedends te zenden gedurende de eerste zes maanden. Praat me niet van liefdadigheid!
Geef me gewone Christelijke eerlijkheid en rechtvaardigheid! En nu ik de arme stakkerds ken, weet ik niet hoe ik ze wel genoeg als “dame” kan behandelen. Ik houd van hun en behandel ze precies als andere dames voortaan. En die lieve Jenny, mama, als ik denk aan haar geduld, haar werk, haar onzelfzuchtige goedheid - aan haar leven in 't algemeen van kind af aan, en 't vergelijk met het mijne - aan dat van de meeste menschen van mijn stand - dan kan ik niet nalaten te wenschen dat al de rijken in hun leven eens een novitiaat doormaakten zooals ik, want dan - laten de menschen zeggen wat ze wilden - zouden er niet zulke levens kunnen zijn als dat van Jenny - het zou een onmogelijkheid zijn; wij zouden hen meer naar waarde leeren schatten en onze essentieël koude, bekrompene, farizeesche, zelfzuchtige gevoelens voor betere leeren plaatsmaken. Ik heb over al deze dingen gedacht en nogmaals gedacht en ik moèt iets doen voor de werkmeisjes, ik moet. Ik zal - het koste wat het wil!’
‘Lieve hemel, kind! wat draaf je toch door. Ik heb een massa arme menschen gezien en, ze schenen heel tevreden.’
‘Tevreden! O, U hebt de onderdrukte zuchten niet gehoord, de holle wangen en de kale woningen niet gezien, U kent de geduldige schepselen niet die ik heb leeren kennen. Milly Moore dankte God voor den dood van haar moeder, die ze aanbad, omdat ze haar niet langer kon onderhouden. De armen vragen ons om brood en we geven hun een steen; wij geven hun onze liefdadigheid, ijzig, koud, ongevoelig; nooit geven we een woord van liefde, nooit een traan. Zij vergieten hun hartebloed in slecht betaalden arbeid, opdat de uitzuigers millioenen mogen verdienen en rijke vrouwen kunnen “smullen” in wat ze “koopjes” noemen.
Wij gebruiken de armen, bespotten hen, verachten hen, miskennen hen, maar we houden niet van hen. Ik heb geleerd dit wel te doen en ik dank God ervoor ziet U, ons leven is zoo door en door kunstmatig, zoo beperkt door gewoonten en conventie, dat we geheel en al buiten die millioenen rondom ons staan.
Ik gat nooit veel om de “tea” en de races en de bals, omdat die niets reëels voor mij hadden en de dwazen en leeghoofdigen gingen er zoo met hart en ziel in op, dat, zoo jong als ik was, ik nooit werkelijk iets voelde voor het leven van de lui-rijken, de zelfzuchtig-rijken en burgerlijk-rijken, maar nu ik weet wat liefde is, wat arbeid is, wat het leven is van de velen, wel, nu zou ik er even lief aan denken al mijn leven haasjeover te spelen als mij overgeven aan dat soort van leven. Een ratel is een heerlijk
| |
| |
speelgoed voor een kind, maar na dertig, veertig, vijftig, zestig, zeventig?... Het maakt me ziek er aan te denken.’
Sarah's laatste ervaring deed ze op, niet in een hotel, zooals ze eerst van plan was, maar bij een dame, die bekend stond als een uitstekende huishoudster en er een prachtig huis op nahield - als kamerkeukenmeid en waar ze twee maanden bleef. ‘En wat ze niet weet van muren boenen en ramen wasschen en linnen stoppen en diners geven en huishouding doen, is heusch niet de moeite waard te weten, mama.’ beweerde Sarah. ‘Ik heb altijd veel van haar gehoord, maar U hadt haar moeten zien in haar eigen huis. Die vrouw zou een koninkrijk kunnen regeeren. Ze is een en al goedheid en flinkheid en zoowel rechtvaardig als toegevend, practisch en liberaal, aristocratisch en democratisch - in een woord, mama, U moet haar leeren kennen.’
‘En toen kwam er een varken met een grooten snuit, en daarmee is mijn verhaaltje uit. Ik heb mijn groot novitiaat nu geëindigd en duizend dingen geleerd, die ik niet van plan was te leeren en alles wat ik leerde, zou ik niet voor een vermogen willen ruilen - het is werkelijk een vermogen. Ik kan nu rustig trouwen met mijn besten Dick en een goede moeder voor zijn kinderen zijn; ik heb juist aan hem geschreven, dat ik nu weer voor goed thuis ben, wat vrij vertaald beteekent, dat hij mij mevrouw Richard kan maken, zoodra hij maar wil.’
Als mevrouw Richard is Sarah Miggs heel bekend en wordt zeer bewonderd heden ten dage in New-York. Men zegt van haar dat ze zoo'n handige, verstandige vrouw van Richard Cobbs en hem in alles tot grooten steun is; dat ze hem zoowel gelukkig als rijk maakt - dat ze zooveel vrienden en vriendinnen om zich weet te verzamelen en te boeien, dat ze zooveel gezond verstand en een warm, goed hart heeft, en een trouwe kameraad is - wat waarschijnlijk de reden ervan is. Mannen vooral zoeken haar gezelschap.
Een club van werkmeisjes, die onder haar leiding werd opgericht en waarvan zij eerelid is, is bekend om haar humane grondbeginselen, terwijl eenige leden ervan tot de trouwste vrienden van mevrouw Cobbs gerekend mogen worden.
En ze heeft, zoo verklaart ze, de beste dienstboden in New-York.
Vertaald uit het Engelsch door
LOUIS.
|
|