af, waarbij het hun dikwels gelukt verscheidene pijlen te plaatsen, vóór het verschrikte dier de fatale plaats verlaat. Wel is waar komt het uiterst zelden voor, dat het dier zo goed getroffen wordt, dat het op dezelfde plaats neervalt, maar wat hindert dat? De Wanderobo hebben niets anders te doen en ze volgen het wild tot het gif z'n onvermijdelike werking uitoefent en 't dier neervalt.
Ook de Europese jager velde menig dier. Bij 't invoeren van de jachtwet werd het schieten van giraffen geheel verboden, tot de Regeering in 1910 ertoe overging kleine en grote jachtpermissies uit te geven. De kleine kost 25 Rupie (= fl. 20. -) voor één Bezirk, 50 Rupie voor 't hele land, maar daarbij mogen niet geschoten worden: olifant, rhinoceros, zebra en eland. Voor 750 Rupie echter krijgt men een grote jachtpermissie waarbij men alles schieten mag, maar voor elke olifant 150 Rupie extra betalen moet. Dit is in navolging der Engelse kolonie, waar een jachtpermissie £ 50 kost (= 750 Rup.) Van deze grote jachtpermissies zijn enige honderden uitgegeven vooral in het Bezirk Moschi bij de Kilimandsjaro zeer vele, en dat gevoegd bij het voordringen van den Spoorweg zal de giraffe tenminste hier wel verdrijven.
Nu wordt beweerd, dat de giraffe bij de Kilimandsjaro een zeer bijzonder soort is, en een zekere Schilling heeft hem reeds naar zich genoemd, maar in ieder geval zouden foto's, naar 't leven genomen, zeer veel waard zijn. Zelfs met de tele-kamera is dit, totnogtoe niet goed gelukt, wat wel hoofdzakelik daaraan is toe te schrijven, dat de kleuren en vorm der giraffen zo zeldzaam goed bij de omgeving passen, m.a.w. hun protektieve mimikrie is zo groot, dat men ze nauweliks ziet, als ze bij een boom stilstaan.
Het is bepaald verbazingwekkend, hoe ze voor 't oog verdwijnen, nog vóór het struikgewas ze verdekt. Komen ze in dit opzicht ook overeen met de bloeddorstige tijgers, leoparden en jaguars, die bijna presies zo gevlekt zijn, in hun aard zijn ze juist het tegenovergestelde, en al zijn ze ook niet weerloos - want ze verstaan het met hun ijzerharde hoeven te schoppen of op zij met den langen hals te slaan - toch maken ze slechts tot zelfverdediging van hun enorme krachten gebruik en zoeken 't liefst hun heil in de vlucht. Daar gaan ze! Enigszins onbeholpen en houterig verzetten ze de poten en waggelen de lange halzen; ook maakt het op mij altijd den indruk, dat de achterpoten te kort zijn en de rug te steil naar achter afloopt, waarom de volle schoonheid van 't dier ook eerst in rust tot z'n recht komt.
Zal de natuur dus wel niet meer veel gelegenheid krijgen den reeds zo langen hals in de loop der tijden nog te verlengen, zo blijft toch het ontstaan ervan van groot belang. Hebben we het hier te doen met een gedwongen ontwikkeling der halsbeenderen, door honger misschien? We weten het nog niet. Zullen we 't ooit weten? Voorloopig kunnen we ons slechts aansluiten bij de bezoekers van Artis in Amsterdam op kwartjesdag:
‘Wat een hals! Wat zou dat dier lang genieten van een klare met suiker!’
Trekt de giraffe ons aan door het onwezenlike in zijn verschijning, en wekt hij ook in meerdere mate ons medelijden door z'n hulpeloosheid en onschuldigheid, toch moeten we ook de drie andere minder sympatiese Afrikaanse reuzen niet vergeten, die langzaam maar zeker uitsterven: olifant, rhinoceros en hippopotamus of nijlpaard.
Hoe 't met de geboortecijfers dezer kolossen staat, is nog niet met zekerheid vastgesteld. Wel vertelde mij een der bekendste jagers, dat hij overtuigd was, dat jonge olifanten tot in drie-, vier jarigen ouderdom nog zuigen, en daardoor zou op 5 jaar slechts één jong kunnen komen. Zeker is het, dat deze dieren alle veel sneller weggeschoten worden dan ze zich vermeerderen.
Jaarliks worden millioenen guldens aan olifantentanden uitgevoerd; ook de stoottanden der nijlpaarden leveren een goed ivoor; kenners beweren zelfs, dat het nog beter en fijner is dan dat der olifanten, ofschoon natuurlik lengte en dikte veel geringer zijn, zodat het voor de fabrikasie van billard ballen, waartoe de olifantentanden voor 'n groot deel bewerkt worden, niet te gebruiken is.
Wel is waar is de jacht op deze dikhuiden niet zo ongevaarlik, als die op giraffen, maar het is een veel beter betalende bezigheid, en niet gering is op 't ogenblik het getal der blanken; die alleen daarvan leven, of proberen te leven. Ik zelf behoorde een tijdlang onder dat getal, maar liet dit zeer wisselvallige handwerk gaarne varen, toen ik weer als ingenieur een betrekking kon krijgen.
Daardoor en door bekendheid met de stoutmoedigste en beste olifantenjagers, kan ik over deze manier om geld te verdienen zeer goed oordelen, en wil met een paar woorden