II.
Slavenzielen?
‘Vrije Socialist’ sta mij toe, zijn eigen ziel eens te bekijken. Hij heeft tot beginsel: zijn geheele hebben en houden, zijn geheele macht, zijn geheele persoon op te lossen in de Staat, (in tegenstelling met de demokraat die de individu wil bewaren, om machtstirannie van een bestuur, van overheden te voorkomen of hen verantwoordelijk te houden voor hun daden tegenover het volk).
Dus wil de vrije socialist zich in persoon, in optima forma overdragen, verkoopen aan een kliek; (wat eene dwaling mag genoemd worden omdat er rechten zijn, menschelijke eigendommen, - geloofsrichting, gewetensuitspraak, gedrag - die niet over te dragen zijn).
Nu wenschte ik ‘de Vrije Socialist’ te vragen: of het niet een minder hoog peil is zich te verkoopen of weg te geven, dan slechts alleen vormelijk te buigen voor keizers of koningen of staatshoofden?
Eigenlijk als ik het vraag op den man af of iemand die zich verkwanselen wil eigenlijk niet juist ‘je’ slavenziel is??
In elk geval een onrecht doet zich te vergooien, want hij beschikt dan tegelijk over zijn nakomelingschap, over zijn kinderen en kleinkinderen. Dezen ontsteelt hij hun geboortegelijkheid. Hij kweekt slaven. Dat doet Arntzenius niet.
Evenzoozeer ontken ik de Vrije Socialist het recht een slavenziel te zijn, met het oog op het weggeven van zijn ‘nakomelingschap’ (waarover de schepper hem niet gesteld heeft te kwanselen) en ik meen ook dat hij ongelijk heeft de heer Arntzenius aan te vallen over gelooven op gezag.
1o. is het zich ‘onderwerpen’ aan geloofsgezag minder erg dan zich te ‘vernederen’ voor machtsgezag; want het eerste kan men op elk oogenblik intrekken, maar het laatste is een verkoopcontract voor meer dan 99 jaren (voor meer dan één menschopvolging).
2o. betwijfel ik zéér òf geloof aannemen op gezag, wellicht zoolang men zelf tijdelijk geen tijd of lust heeft een vraagstuk op te lossen of wel een anders oordeel voortreffelijk acht, wel getuigt van slavenzielsverwantschap? Ik geloof het méér geestverwantschap.
Vervolgens: dat de geloofsvorm het levenshouvast is van den mensch en dat men dus niet moet aanvallen wat iemand gelooft in zijn binnenkamer, zonder hem iets beters in de plaats te geven.
Kijk nu: de heer Arntzenius vraagt niets beters en de vrije socialist geeft niets beters. De eerste onderzoekt niet - de laatste heeft onderzocht overeenkomst van verschil - dat beiden zich geven aan een ander, de een aan een Kerkelijken de ander aan een Staatsgezag. Dus is de een de pot en de ander de ketel, als er sprake is van ‘slavenzielen.’
H. VAN HOLK.