De Hollandsche Lelie. Jaargang 24
(1910-1911)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Klimop. - Het wordt hoog tijd dat ik Uw brieven beantwoord; want de eerste, die met de bijdrage, heeft lang op een beurt moeten wachten. - Ik zal maar dadelijk beginnen met te zeggen dat ik die bijdrage heb aangenomen. - Inderdaad, mij ook schijnt een huishouden zonder kinderen maar half zijn doel bereikt te hebben. Ik vind er echter voor kinderlooze ouders een troost in dat men juist heden ten dage zoovele ongelukkige verhoudingen ziet, waar het opgroeiende kinderen en hunne ouders, speciaal hunne moeders, geldt. Het is alsof de tegenwoordige tijd in dit opzicht veel moeilijker is dan de vroegere waar het opvoeding betreft, en daarom schijnt het haast onvermijdelijk dat er misverstand en elkander niet meer begrijpen ontstaat bij het grooter worden. Dat schijnt mij in zoovele huishoudens die ik ken zóó ontzettend hard, dat het dunkt mij voor kinderloozen een soort van troost moet zijn te denken: voor zulk een teleurstelling blijf ik althans gespaard. Ik feliciteer U recht hartelijk met die gelukkige verbetering in Uw omstandigheden; gij begrijpt mij? Hetgeen gij mij over Uw hond schrijft vindt ik zoo sympathiek; dat gij voor hem voelt, óók al is hij ‘maar’ een bastaard, om met de kenners te spreken. Maar neen, ik voor mij geloof niet, dat gij minder van hem zoudt houden indien gij een kind hadt; want ik ken heel vele Lelie-correspondenten, en óók persoonlijke kennissen van me, die èn kinderen èn honden hebben, en voor beiden ontzettend lief zijn. Ik zou zelfs zeggen, dat gaat samen. Wie heel diep voelt, die moet óók voelen voor zijn viervoeter, al komen er nog zoovele kinderen. Hij, die zooveel liefde gaf, en die nu ineens met een ander zijn vrouwtjes liefde moet deelen verdient immers dubbel medelijden. - Mijn vader behoorde óók tot die mannen, die goedhartig genoeg zijn om 's nachts voor een hondje dat koude lijdt op te staan. Bij ons thuis sliep onze kleine Cassy alleen in de keuken. Het was een groot koud huis, en ik herinner mij menigen nacht, waarin mijn vader extra naar beneden ging, om te kijken of hij zich ook had blootgewoeld, en misschien koude leed. Maar ik geef U toe, dat zulke mannen inderdaad tot de uitzonderingen behooren. - Natuurlijk, bij ons kwam dat óók, evenals gij het beschrijft, omdat mijne moeder ziek was, want anders vind ik al zulke dingen de aangewezen plicht der vrouw, en niet die van den man. - De questie hoe ik denk over het onderzoek naar het vaderschap vind ik niet geschikt hier met een paar woorden uit te maken. Natuurlijk ben ik er in principe voor, dat de schuldige vader de verplichting heeft voor zijn kind te zorgen, maar er komen allerlei bezwaren kijken in de praktijk, die men maar niet ineens kan oplossen met een wetje. Het spreekt van zelf dat er ook misbruik kan gemaakt worden van den kant eener vrouw, die een onwaardig spel speelt, en daarom juist schijnt het mij niet doenlijk de zaak te beslissen langs wettelijken weg, zoo lang de mannen zelf niet hoog genoeg staan, om de gevolgen van hun gedrag voor hun rekening te nemen en de moeder van hun kind bij te staan. Nu ga ik over tot Uw tweeden brief, die eigenlijk één noodkreet is over mijn U niet eerder beantwoorden. - Het heeft inderdaad wel wat lang geduurd, maar de correspondentie is dezen winter zéér uitgebreid; hetgeen mij zeer aangenaam is, maar natuurlijk steeds meer tijd en meer plaats vordert. - Gij schrijft mij twee goede tijdingen, een over U-zelf, een over Uw man, waarop ik niet nader durf ingaan, maar waarmede ik U recht hartelijk feliciteer. - Uw reisje hebt gij nu zeker reeds achter den rug? Ik kan het mij begrijpen, dat gij voor die feesten niets voelt; ik-ook ben voor zoo iets totaal onverschillig, en vind het eigenlijk een malle vertooning. - Neen, dat ben ik met U eens, gij moogt niet ‘tobben’ want gij hebt zooveel goeds in een gelukkig huwelijksleven, dat alle andere zorgen, vergeleken daarbij, toch maar luttel zijn, niet waar? En dan, gij zijt beiden jong! - ‘Durf te leven’, zooals gij-zelf ook zegt. Gij belooft mij in dezen tweeden brief een portret van U beiden; maar dat kreeg ik nog niet. Zeker tot mijn welverdiende straf wegens mijn lang stilzwijgen. Nu, ik wil het héél gaarne hebben, en verwacht het nu eerstdaags. - Ik denk er zoo over als gij, ik zou 's nachts mijn kind niet laten huilen, en overdag óók niet, of het nog zoo onopvoedkundig zou worden gevonden. Mijn angst voor ziekte of pijn zou veel te groot zijn. - Mijn honden zijn ook altijd vreeselijk bedroefd, wanneer ze niet mee uit mogen gaan. Van middag nog gingen we uit eten, en Benjamin, dat in de gaten krijgend, ging toen, terwijl ik stond, op den sleep van mijn japon liggen, als om mij op die manier te dwingen thuis te blijven. Hun oogen, wanneer zij zien dat je een betere japon aantrekt, zijn eenvoudig roerend aandoenlijk van bedroefdheid, zoo goed begrijpen zij dat je hun dan niet kunt meenemen. - Hartelijk gegroet. | |
[pagina 31]
| |
Corry. - Nu moet ik U voor alles de treurmare meedeelen, dat ik dit laatste versje minder geschikt vind, en het daarom ter Uwer beschikking zal bewaren. Het andere vers dat ik zeer goed vind zal ik nu echter heel spoedig plaatsen. - Gij-zelf schrijft óók dat gij het het beste vindt wat gij ooit hebt gemaakt, en, mij dunkt, dat zal ook wel zoo zijn. Dat andere begrijp ik wel dat U is geïnspireerd door Uw herinneringen, maar het is lang niet zoo mooi van gedachte en van vorm. - Ik kan al dat vertrouwlijke dat gij mij schrijft zoo heel goed begrijpen. Ik durf er niet goed op ingaan, maar gij kunt U niet voorstellen hoe goed ik dat alles kan navoelen, en vooral ook wat gij er bij vertelt van die ‘verontwaardigde blikken’ en die ‘koudheid’ om U heen. Begrijpt gij mij? Schrijf mij maar alles. Ik begrijp het nog beter dan gij misschien denkt. En alles wat gij vertelt over dat afkeurend spreken over meisjes die voor hare liefde leden, dat óók begrijp ik zoo goed. Zoo gaat het in de wereld. Wie een goed huwelijk doet, al is het ook zonder eenige liefde, die is een ‘fatsoenlijke’ vrouw, maar wie zichzelve opoffert, die wordt veroordeeld. Zoo zal het altijd blijven. Dat is ons vrouwenlot. - Vroeger maakte ik ook er mij woedend over, net als gij; nu denk ik allang met een wanhopige berusting, dat er toch niets aan te doen is. Wij moeten het dragen en er ons zelf boven verheffen. Dat is mijn eigen beslist standpunt; daarna handel ik ook. - Ik vind dat noch een vader noch een moeder het ‘recht’ heeft over het geluk van hun kind te beschikken; want ik ben het niet met U eens dat de laatste, omdat het kind uit haar geboren werd, meerdere rechten zou hebben dan de eerste. Zonder de vader was immers de ontvangenis niet mogelijk; hij is de gever in zekeren zin; zij de draagster van het geluk. Maar, in plaats van daaraan ‘rechten’ te ontleenen, moesten beiden steeds voor oogen houden hoe hun plicht juist meebrengt dat door hen in het leven geroepen schepseltje gelukkig te maken. Echter, vele ouders meenen ten onrechte, ‘wanneer zij zoo iets doordrijven, dat zij handelen in het belang van hun kind. Ik vind daarom dat het er voor en boven alles op aankomt, of je weet dat je ouders een onzelfzuchtige bedoeling hadden bij hun handelwijze; dan kan je vergeven. Dat weet ik uit eigen ondervinding. - Dat gevoel van een ‘gevangene’, die in machtelooze woede zijn hoofd tegen de tralies stoot, heb ik-óók gekend wel, bij zulke onrechtvaardigheden. Maar het heeft mij altijd geholpen te bedenken, dat zij het toch eerlijk goed méénden, al deden zij kortzichtig. - - Natuurlijk bescherm ik de dieren. Ik vind menschen die slecht zijn voor dieren per-se valsch. Het dier is van ons afhankelijk, is in onze macht. Vroeger hield ik niet erg van katten, maar zij komen altijd van-zelf bij mij, en nu heb ik mij aan hen gewend, en neem hen op schoot en streel hen, waar ik vroeger altijd in hun aanraking iets griezeligs-weeks-gelei-achtigs vond. - Valsch vind ik ze niet. Ik wou dat zij geen vogels opaten, maar in de heele natuur leeft het eene beest van het andere. Dus, dat is niet hun schuld dat de schepping zoo is. - Nu ga ik over tot Uw tweeden brief, om U allereerst hartelijk te feliciteeren met dien gelukkigen uitslag. Dat is tenminste één zorg minder. - En ik vind wat die meneer U zei van het schrijven een groote aanmoediging; waarom ook zoudt gij het niet eveneens kunnen als een ander? Juist dat gij nog jong zijt is eerder een voorrecht dan een nadeel. Ik zal U een goeden raad geven. Wees in Uw schrijven U-zelf. Geef U-zelf eerlijk, zonder eenig voorbehoud, zonder eenige valsche schaamte. Ik ben overtuigd dat gij dan iets goeds kunt leveren, omdat er in U temperament en waar gevoel zit; dat zie ik uit Uw brieven. Gij vraagt mij naar de gedachtenwisseling in de Holl. Lelie. Iedereen mag daarin over elk onderwerp hare of zijne meening vrijuit zeggen, geheel onafhankelijk van de mijne. Zoo eenigzins mogelijk plaats ik elke gedachten wisseling; alleen wanneer de vorm beleedigend zou zijn voor een ander, of absoluut ongeschikt voor den druk, moet ik weigeren. Natuurlijk wordt die rubriek niet gehonoreerd. - Ja, mevr: van Rees-van Nauta Lemke vond veel belangstelling met hare stukken. De brief van Nergenshuizen is van een zeer ontwikkeld en hoogstaand man. Ik ben blij dat hij U interesseerde. - Ja, dat is wel waar, dat je een èchten vriend of vriendin maar zelden vindt in het leven, maar in dat opzicht moet gij er U nu maar mee troosten dat gij nog jong zijt en nog wel eens kunt gelukkig worden juist daarin. Het leven maakt vrienden; dat ook weet ik-zelve. Het leert je scheiden het kaf van het koren. Ik kan best begrijpen, dat gij van uw werkkring doodop zijt, en daardoor niet zoo veel schrijft als gij zoudt willen. Ja, inderdaad valt mijn eigen werk mij wel eens moeilijk. Mijn hoofd is goddank vlug, en ik werk snel, maar ik ben niet sterk, en moet mij voor mijn hart menageeren, dan blijft er zoo weinig tijd over tot wat genieten heel dikwijls. - Nogmaals, ik beloof U dat ik Uw gedicht nu gauw zal plaatsen. Inderdaad, dat nichtje van u heeft wel eens in de Lelie geschreven, en ook vroeger met mij gecorrespondeerd. Hartelijk gegroet. En schrijf mij gerust alles.
Ruth. - Gij-ook zijt al aan het klagen evenals Corry, dat ik Uw werk nog niet plaatste. Maar heusch, zóó gauw gaat het nu eenmaal niet. - Ik vind het intusschen uitstekend dat gij mij maar ronduit schrijft; ik neem nooit vragers kwalijk. Ja, die geschiedenis te Rijswijk - het ‘drama’ te Rijswijk zeggen de couranten gewichtig - vind ik-ook heel eigenaardig behandeld. Het lijkt, vind ik, héél véél op klassen-justitie, ofschoon het vonnis mij meeviel in strengheid. Maar ik bedoel meer den toon van de verhooren en van sommige getuigen. En dan die doktoren, die, zonder er bij te zijn geweest, precies weten te vertellen in welken gemoedstoestand die vrouw moet geweest zijn, etc.! Wat mij altijd zoo treft is dat wij vrouwen toch maar steeds de slachtoffers van onze liefde blijven. Zij had den zedelijken moed er een eind aan te maken. Hij voert een comedie op; en.... als hij over eenige jaren weer vrij is, dan trouwt hij de eerste de beste mooie rijke | |
[pagina 32]
| |
jonge vrouw, en wordt een Stütze der Gesellschaft, genre Ibsen. En dan ‘bekeert’ hij zich misschien ook nog heel stichtelijk. Maar zij ligt ondertusschen in haar graf! Ik ben óók blij dat gij het eens zijt met mijn schrijven over die laffe Roosevelt-aanbidding. Heusch, voor zóó veel kruiperij schijn je in een democratisch land te moeten komen. Nergens is de man zoo walgelijk in den zak gekropen als ten onzent; niet door de koningin, maar door de pers en door het volk. Bah. - Mevrouw van Rees-van Nauta Lemke heeft véél belangstelling gewekt met hare artikelen. Ik constateer dat in bijna elken brief dien ik krijg. Neen, Bij Ons, door M. van Ravesteijn, is geschreven door iemand dien ik absoluut niet ken. Ik weet zelfs niet of 't een man of een vrouw is, noch of het een pseudoniem is of niet. Uw vooronderstelling: is dus geheel onjuist. - Ik ben blij dat gij het eens zijt met mijn beschouwing over Multatuli; dat hij op mij-zelf een zoo grooten invloed uitoefende als op U - en op velen - kan ik niet zeggen overigens. Ik ben door Ibsen geworden die ik nu ben. - Ik ben benieuwd van U te hooren uit Uwe nieuwe woonplaats. Ik beloof U dat ik Uw stuk zoo spoedig eenigzins mogelijk zal plaatsen, mevrouw Heetgebakerd. - Veel liefs.
A.N. - Door een vergissing van den drukker zijt gij in de vorige Lelie enkel beantwoord (onder nagekomen corr.) met A. - Ik wil Uw gedichtjes wel plaatsen, maar denk er nu aan, dat gij niet weer die verwarring sticht van de vroegere keeren, en ze niet gelijktijdig elders inzendt. - Om Uw tweeden brief moest ik even lachen, want hoe is het mogelijk dat gij niet weet, dat iemand bij U een rustkuur te bed moest doormaken vóór het zoover is? En, is die dame bij U als logée of als pension-betalende? - Ik zie ook dat gij verhuisd zijt. Wat zijn nu Uw verdere plannen? Uw eersten brief beantwoord ik nu meteen. Dat ik het tot hiertoe niet deed, was omdat ik hem meer als particulier beschouwde. Nu zie ik uit Uw tweede schrijven dat gij antwoord hadt verwacht. Maar er staat zooveel in, dat ik hier niet durf beantwoorden, uit vrees U te verraden. Een beetje ‘onpractisch’, als gij zelve het noemt, lijkt gij beiden mij óók wel. - En wat komt er nu van Uw Kaap-plannen? - Over 't spiritisme wenschte ik heusch, dat gij in de gedachtenwisseling Uw ondervinding wildet openbaar maken. Wat het beteekent dat een uitgever het recht behoudt op een of ander stuk? Dat beteekent, dat de auteur er niets mede mag uitvoeren, wat ook, zonder zijn, des uitgevers, toestemming. - Uit het inliggend papiertje in Uw eersten brief zie ik, dat gij ten slotte dat stuk niet aan de Lelie wildet aanbieden; daarom ook vond ik geen haast bij het antwoord. Vertrouw maar niet te veel op de mooie beloften van anderen. Beloften zijn gauw gedaan. Dat hebt gij nu weer aan Uw ‘tweede moeder’ ondervonden, die niet eens naar U komt kijken. In het leed leeren wij onze vrienden kennen! Op mij kunt gij staat maken. Hartelijk gegroet.
B. - Ik begrijp dat gij niet in een toestand zijt om veel te schrijven, en ik dank U daarom te méér voor Uw lieve woorden aan mij. Ik heb veel medelijden met U maar.... aan den anderen kant.... Begrijpt gij mij? Schrijf toch eens wat naders van Uwen zielstoestand. Juist die is mij nu zulk een raadsel. - Finantieel is het zeker een heele verandering. - Ik begrijp eigenlijk niet goed, hoe gij zoo bedroefd hebt kunnen schrijven, tenzij Uw stemming veranderd is. - In elk geval voel ik hartelijk mede met U, maar ik sta op dit oogenblik voor een raadsel omtrent hetgeen er in U omgaat. - Hartelijk gegroet.Ga naar voetnoot*) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Ruth. Uw derden brief beantwoord ik opzettelijk maar kort, omdat er zooveel vertrouwelijks in staat. Wilt gij die dingen niet in een gedachtenwisseling bespreken? Dat zou ik zoo goed vinden. Ik dank U hartelijk voor dat vertrouwen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |