Gedachtenwisselingen.
I.
Aan Mevrouw J. van Rees-van Nauta Lemke.
Voordat U nader op mijn schrijven ingaat, wilde ik er U gaarne even op wijzen, dat ik niet alleen de vraag gesteld heb: ‘Waarom, indien wij allen mediamiek zijn aangelegd, is een medium noodig om ons met die ‘onzienlijke wereld in verbinding te brengen’, maar dat ik vooral op den voorgrond heb willen doen treden het gevaar, dat mijns inziens verbonden is aan het zoeken van God (waar het dan toch om gaat) langs den weg van 't verkeer met de geestenwereld.
Uw voorloopig antwoord aan mij in de H.L. van 29 Juni doet mij vermoeden, dat ik dit niet genoeg heb doen uitkomen en mag ik zeker tot goed begrip van mijn standpunt nog even hier herhalen:
Dat ik niet inzie, dat het verkeer met de geestenwereld onvoorwaardelijk met zich brengt een ‘Bekeert U’, een breken met de zonde, met die ontzettende macht, die ons van God aftrekt. Die macht, die U in uw leven toch zeker ook bekend zal zijn en waartegen ook U gestreden zult hebben met Jezus' hulp, daar het toch ook uw innerlijk streven is den weg te gaan naar God en met God.
Dat ik betwijfel, zoo het bijwonen van séances al mee mag brengen het geloof in een voortbestaan, dat dit voortbestaan daarom het karakter draagt van ‘eeuwig leven’ in den zin, waarin Jezus' ervan spreekt; dat eeuwige leven, dat wij alleen kunnen ontvangen door een leven in gemeenschap met Jezus, waardoor wij komen in de sfeer van Gods vergevende liefde.
Het geloof in een voortbestaan op zich zelf is toch niet iets specifiek christlijks.
In andere godsdiensten vindt men dat geloof ook om alleen maar te noemen het Boedhisme met zijn reincarmatie, zijn karma; dat onderhevig zijn aan de wet van oorzaak en gevolg. Ik kan mij dan ook heel goed voorstellen, dat Mevr. Arntzenius de vraag doet: ‘Waarom moet dus spiritisme samengaan met christelijk geloof? Kan het geen natuurwet zijn, dat nà onzen dood, de ziel weder herleeft op een andere manier!’
Geloof in een voortbestaan brengt niet onvoorwaardelijk met zich mee een geloof in Gods vergevende liefde en dus ook niet zoo zeker, dat gevoel van geluk van rust, en van vrede tot het bereiken waarvan u de helpende hand wilt bieden door séances. Om ons gelukkig te gevoelen moeten we leven in de sfeer van liefde, waarin Jezus ons brengt. Ook al in ons verkeer met menschen stemt het zoo vredig, als wij ons door liefde voelen gedragen, als we weten, dat er rekening gehouden worde met onzen wil ten goede, ook al falen wij en dat liefde gaat voorrecht. En wat voelen wij ons niet pijnlijk aangedaan in een omgeving waar wordt gekritiseerd, waar onze tekortkomingen breed worden uitgemeten, waar onze goede bedoelingen worden miskend. Het bijwonen op zich zelf van séances brengt ons toch niet in aanraking met Jezus. Uw vergelijking dat Jezus aan Thomas verscheen gaat niet geheel op, dunkt mij. Het staat toch niet gelijk, of Jezus ons verschijnt, zij het dan niet zichtbaar, maar merkbaar, of dat de ziel van een mensch zich kenbaar maakt. De omgang met Jezus voert ons tot God. Zou de omgang met een gewone menschenziel dit ook zoo zeker doen? Veilig schijnt mij de weg tot God alleen, zooals Jezus ons dien aanwijst:
Als wegwijzer de Bijbel. Jezus zegt: Onderzoekt de schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben en die zijn 't, die van mij getuigen. Joh 5:39.