uren zult verkwisten aan jours of visites, die is niet Uw wezenlijke vriendin of vriend, maar integendeel slechts een egoïst zonder nadenken over Uw omstandigheden. Iemands wezenlijke vrienden - dit heb ik-zelve ondervonden - begrijpen héél goed, dat je onmogelijk alles te gelijk kunt doen, werken, en leven als een niets-doener; en dientengevolge berusten zij erin dat je geen jours kunt naloopen. Willen zij je graag toch eens zien, dan is dáárop immers altijd wel een middel te vinden, door een gezellig dagje bij elkaar, door gewoon uit eten te gaan, wat ook van dien aard.
- Ik ben het met alles wat gij in het vervolg van Uw brief daarover schrijft eveneens geheel eens. Lees maar eens wat ik dienaangaande zei in de slothoofdstukken van mijn Dagboekbladen: De wereld vergeeft het je nooit als je bent een innerlijk vrij-gemaakte. Maar, - om wáárlijk gelukkig te wezen, voor je eigen-ik gelukkig, onafhankelijk van de uitwendige omstandigheden, dien je juist dat te zijn: een innerlijkvrijgemaakte. Dat is mijn eigen met dure levensondervinding gekochte ervaring, die ik niet zou willen ruilen voor den rijkdom van vroegere kennissen, of van mijn bloedverwanten, omdat ik overtuigd ben dat zij, verstrikt in allerlei conventioneele angsten en vreezen van: Dit kan niet en Dat moet ik nu eenmaal doen, duizendmaal minder wezenlijk-gelukkig zijn dan ik-zelve.
Wat beschrijft gij dat wakker-worden na een zoogenaamd ‘avondje’ uitstekend, met de gevolgen daaraanverbonden van zelfverwijt, (ofschoon ik geloof dat de meeste menschen veel te weinig doordenken, om zulk zelfverwijt den volgenden dag te voelen). Gij doet dat zoo levendig van stijl, dat gij best van zoo iets een hoofdartikeltje ter waarschuwing zoudt kunnen maken. Hartelijk dank voor Uw vriendelijke woorden over mijn gezondheid; neven Geheimrat Burkart uit Bonn, die mij indertijd van die trional-vergiftiging genas, zal ik met de grootste dankbaarheid denken aan den professor uit Nauheim, wien ik zulk een enorme verbetering van den toestand van mijn hart heb te wijten, nadat eerst andere Zwitsersche doktoren het mij bepaald hadden afgeraden naar Nauheim te gaan, om het àl te aangrijpende van de kuur. Zij grijpt inderdaad ook enorm aan, maar zij heeft mij ten slotte mijn gezondheid teruggegeven voor zoover dat mogelijk was, dank zij de uiterst voorzichtige en zorgvuldige behandeling. - Vreeselijke pijnen lijden schijnt mij-ook altijd zulk een zware bezoeking, maar, wat mij wel het allerergste wil voorkomen, en waarvoor ik innig hoop bewaard te blijven, is een of andere voor anderen afzichtelijke kwaal. Als ik wel eens een oogenblik van moedeloosheid heb, mij vergelijkende met naar hunne gezondheid van alles-kunnende menschen, dan behoef ik maar aan die mogelijkheid eener afzichtelijke kwaal te denken, of aan zulke ongelukkigen die ik ken of kende, om mij innig dankbaar te voelen.
Gij-zelve beschrijft dat trouwens iets verder in Uw brief precies evenzoo. Ik-ook heb, als ik zulke slachtoffers aanzie, altijd dadelijk een Waarom op de lippen. Waarom kan God zóó iets toch toelaten, zulk een onderscheid tusschen het eene schepsel en het andere? Maar dat zie je in de dierenwereld, en bij de planten, evenzoo. Een mooi kleurig vogeltje, een bonte vlinder, wordt gewaardeerd, een worm meedoogenloos vertrapt, door een spade vernield. En dan het verschil tusschen een door iedereen gewaardeerd sneeuwklokje of veld-viooltje, en het aan toch niemand iets misdaan hebbende zoogenaamde onkruid! In Suriname heb ik op een tochtje eens een boom gezien, die van onder tot boven was bedekt met afgrijselijke vinger-dikke roodachtige wormen, een soort ziekte natuurlijk in de vrucht ervan uitgebroken. Je wendde ontsteld je oogen af van zulk een aanblik! En in diezelfde natuur zie je de beeldigste vogeltjes, de aardigste kleine aapjes! - Ziedaar de onrechtvaardigheid overal. - En daarom vind ik het ook onzin te spreken van een natuur die ‘liefde predikt’. Met de Genestet zeg ik veeleer: ‘Zij predikt géén liefderijk God’.
Dat gij het eens zoudt zijn met mijn artikel: ‘Als ik dochters had’, geloofde ik wel reeds te durven aannemen, juist van U. Gij hebt gelijk dat een maatschappij, waarin man en vrouw elkaar verdringen om dezelfde positiën en dezelfde loonen, eenvoudig een onding is. Ik vind dat wij dat ook steeds meer en meer zien reeds om ons heen, en dat de kentering reeds begint te komen. Ook geloof ik met U, dat heel veel menschen er juist zoo over denken als ik, en dat ook dáárom de Lelie zooveel sympathie vindt, omdat ik durf zeggen, als zelve ongehuwde, voor haar brood werkende vrouw, wat menig ander óók zoo denkt en voelt maar niet durft uitspreken hard-op. Daarom is men blij in mij een steun te vinden, een iemand, die eindelijk den moed heeft tegen den stroom op te roeien. Want juist die moed hebben zoo heel weinigen. Vooral vrouwen en meisjes doen zoo gemakkelijk een ander na; laten zich leiden in een eenmaal gewezen voetspoor. In dit geval dat van Hilda van Suylenburg.
Over Ellen Key schreef ik reeds meermalen in de Lelie, en ik geloof, zooals ik het reeds zeide bij die gelegenheden, dat zij geheel en al te goeder trouw is, en het best meent, maar zichzelve verstrikt in allerlei mooie phrasen en geheel onmogelijke idealen.
Het boek van Förster is blijkbaar door U goed-begrepen, maar ik-voor-mij betreur het, dat dit soort literatuur in handen van leeken komt, die er over het algemeen slechts in snuffelen om er heel wat anders uit te halen dan de auteur bedoelde hun te leeren. Daarover meen ik reeds geschreven te hebben in mijn beoordeeling van die uitgave. -
- Ik ben het geheel met U eens, dat het socialisme het groote kwaad is, dat onze maatschappij zedelijk ondermijnt; en ik geloof dat, juist omdat de rijken in die dingen onnoozel meedoen uit modezucht, zij een onberekenbaar kwaad stichten, waarvan zij de gevolgen niet begrijpen. Gelijk ik reeds meermalen schreef, wanneer men leest hoe het toeging vóór de fransche revolutie uitbrak in de eerste jaren van Lodewijk den zestienden's regeering, en wanneer men die met allerlei lieve en nuttige volksopvoedingideeën coquetteerende aristocratie vergelijkt met onze hedendaagsche rijkelui, dan staat men verbaasd over de frappante overeen-