De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 605]
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Abonnee (pension in het buitenland). - Ik antwoord U omgaand, maar uw vragen zijn te vaag om ze te kunnen beantwoorden. Ten eerste namelijk: wat verstáát gij onder een ‘zéér bescheiden beurs?’ Ten tweede: wat verstáát gij onder ‘iets zuidelijker dan Lucerne’. Ik-zelve ken in Lucerne alleen groote maar dure hôtels, bv. hotel National, hotel du Lac (goedkooper); maar ik kan U wel voorspellen dat het niet gemakkelijk zal zijn in het dure Lucerne een wezenlijk ‘goed’ pension te vinden voor een zeer ‘billijken’ prijs. (In Engelsche tijdschriften wordt veelal aanbevolen pension Feldberg, omstreeks 8-10 francs), als een der goedkoopere en toch goede gelegenheden tot pension in Lucerne. Indien Uw bekende een familie zoekt waar zij in huis wordt opgenomen als huisgenoote zal dit misschien nog goedkooper komen dan een pension-leven. Daarvoor is adverteeren het beste, maar zéér aan te raden is dan, dat zij vooraf nauwkeurig informeert waar en bij wien zij terecht komt. - Zoolang gij mij in het duister laat wal gij verstaat onder iets ‘zuidelijker’ dan Lucerne kan ik op Uw tweede vraag in het geheel niet antwoorden. Goedkooper dan 5 francs zal Uw bekende wel nergens ‘goed’ terecht komen, maar dat in géén geval in luxe-plaatsen als Lucerne. Dan moet zij onbekende landelijke plaatsjes kiezen - (die evengoed mooi en aantrekkelijk zijn in Zwitserland als de seizoen-plaatsen, maar natuurlijk de comfort daarvan missen.)
Lelie A. - (Was dit niet Uw láátst-gekozen pseudoniem; gij geeft er nu géén op). Ik dank U voor Uw ophelderend briefje; ik durf er niet nader op ingaan, omdat ik U daardoor zou verraden. Gij ziet dat de gedachtenwisseling over spiritisme de aandacht trok. Daarom is het goed dat dit onderwerp is aangeroerd. Hartelijke groeten.
K. d. R. - (Het zilveren boekhouderschap). Ik veronderstel dat gij geen abonnee zijt; om die reden kan ik er niet in treden Uw schetsje zelfs ook maar te lezen, want wegens de vele copie is er vooreerst absoluut geen plaats voor zoo iets.
Minerva. - Wanneer gij er geen bezwaar tegen hebt, dat Uw vertaling een jaar of langer minstens blijft wachten op plaatsing, dan wil ik haar aannemen om den inhoud. U uitzicht geven op plaatsing binnen een bepaalden tijd kan ik in geen geval. Antwoordt mij dus nog.
Abonnee sinds haar 14de jaar. - Natuurlijk herinner ik mij onze vroegere correspondentie héél goed; ik ben blij dat gij U zoo interesseert voor het spiritualisme, en ik twijfel er niet aan dat mevr. van Rees - van Nauta Lemke U zal beantwoorden en inlichtenGa naar voetnoot*). Er is niet de minste verplichting, waar het zulke zakelijke, volstrekt niet vijandelijk-bedoelde gedachtenwisselingen geldt, daaronder den eigen naam te plaatsen; dat verlang ik alleen wanneer de schrijver of schrijfster elkander aanvallen of bepaalde feiten beweren etc., waarvoor zij dan ook door het noemen van hun naam de eigen verantwoording moeten dragen. - - Het gaat mij wat de theosophie betreft als U, ik vind die leer ‘koud en dor en onbevredigend’. Veel grooter troost vind ik-voor-mij in de leer van het spiritisme Ik wil daarover nu niet veel uitwijden, omdat ik een anderen correspondent beloofde dien aangaande, wat mijn eigen inzichten en ervaringen betreft, een hoofdartikel Amor de Lelie te zullen maken. Maar zeker is het, zooals gij schrijft, dat heel velen onder de spiritualisten het hóógst ernstig meenen, en dat niets weerzinwekkender is daarom, dan het flauwe spot-gedoe van sommige couranten over ‘spoken’-geloof en al die flauwe praatjes meer. - De duur betaalde mediums, die Europa rondreizen, en gewoonlijk te eeniger tijd ‘ontmaskerd’ worden, acht ik daarom een betreurenswaardige fout van de hen voor zulke séances engageerende, te goeder-trouw spiritisten, waarmee zij m.i. hun eigen zaak in discrediet brengen. - - - Ja, met mijn gezondheid gaat het nog al goed; ik moet de kuur in Nauheim herhalen, maar ik vrees dat er wel niet van zal komen toch. - Inderdaad, het helpt véél, wanneer men zich getrouw houdt aan de gegeven voorschriften, maar dat is wèl een heel ding soms in het gewone dagelijksche leven. Juist van die benauwdheden heb ik na de kuur in Nauheim veel minder last. -
A.N. - Ik denk in Uw geest te handelen door Uw lieven uitvoerigen brief niet uitvoerig te beantwoorden, daar hij van zoo vertrouwelijken aard is. Ik heb diep, diep medelijden met Uw verlies, gelijk ik U reeds schreef, en de meegedeelde bijzonderheden maken het geval nog vreeselijker. Welk een waarschuwing om bij ziektegevallen toch steeds nauwkeurig te onderzoeken wáárover de patiënt klaagt! - - Hetgeen gij mij over het door Uw zuster, bij gelegenheid van spiritistische seances, ondervondene schrijft, vind ik eigenlijk wèl der moeite waard voor openbaarmaking. Zoudt ge dat niet eens doen? Gij hebt gezien uit de vragen tot | |
[pagina 606]
| |
mevrouw van Rees gericht in het voorgaande nommer door een andere abonnée, hoezeer die zaak de belangstelling wekt, en ik vind haar te ernstig, om niet het voor en tegen beide te bekijken. Het gevaar voor de gezondheid heb ik veelal hooren aan voeren, maar dat lijkt mij zulk een individueel iets. Wat de een zenuwachtig maakt, zal de ander (juist op zulk een geloofs-gebied) kalmeeren. Bovendien, mag men uit vrees van zijne gezondheid te zullen benadeelen (ik spreek natuurlijk van normale menschen) zich afwenden van het zoeken naar de waarheid? - Is dat niet te aardsch gedacht, bij de toch immers niet te verhinderen vergankelijkheid van ons lichaam? - Hoe vriendelijk van U mij dat portret te zenden. Hartelijk dank. Schrijf mij toch eens of gij een goed thuis vindt voor Uw hond en katten. Wij hebben op dit oogenblik een vijfden hond in huis, een stumperdje dat wij redden uit de handen van de kwajongens, die het wilden verdrinken.
Dirk ten Haghe. - Hartelijk dank voor dat snoezige portret. Wat zijt gij rijk! Is Uw brief zoekgeraakt, of hebt gij niet geschreven? Ik ontving alléén het portret.
J.E. - Uw beleedigend stukje aan het adres van mevrouw Frowein - Gratama hebt gij niet enderteekend met Uw naam voluit. Vindt gij niet dat gij daarmede U-zelve verachtelijk maakt? Zij zegt hare eerlijke opinie met haren naam; gij zegt hatelijkheden aan haar adres zonder den Uwen te noemen. Voor dit soort van ‘critiek’ uitoefenen leenen zich in ons vaderland meer dan genoeg groote bladen en tijdschriften. De Lelie staat daarvoor te hoog. Als gij over die questie iets te zeggen hebt op zoo persoonlijke wijze, dan verlang ik dat gij voor en boven alles Uw naam noemt. Dit geschrijf verdween in de papiermand.
Daboda. - Ik had gelukkig Uw stukjes nog niet vernietigd, en heb ze nu dadelijk gelezen. Dagboekbladen is geheel ongeschikt; het zijn namelijk inderdaad niet méér dan eigen opgeschreven gedachten, die voor het publiek geen waarde hebben door nieuwe gezichtspunten of openbaringen. - En ook Het Leven - ofschoon het niet kwaad is gedacht - kan ik niet opnemen, omdat die sprookjes-voorstellingen niet veel belangstelling plegen te wekken. Gij moet bedenken dat de tegenwoordige Lelie een zoo geheel andere lezerskring heeft dan de vroegere; als ik er U intusschen groot genoegen mee kan doen, dan wil ik Het Leven op den langen duur wel plaatsen maar gij zult veel geduld moeten hebben. Schrijf mij dat dan nog eens, en vergeet voortaan niet dadelijk Uw naam te zetten onder Uw werk, want het is een gelukkig toeval, dat het, aldus, anonym-toegezonden, niet terstond werd vernietigd. -
Asmodee. - Er bestaat geen reden een gedachtenwisseling, ook al is die wat scherp, te weigeren, wanneer de schrijver, den moed toont zijner overtuiging, door er zijn eigen naam onder te zetten. - - Van U heb ik nog onder mijn niet nageziene copie een proza-stukje, dat ik wel wil aannemen, doch onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat het met de plaatsing lang kan duren wegens de vele copie. Gij schreeft mij kort na elkander twee brieven. - Gij begint den eenen met een ontboezeming die ik niet goed begrijp. Over ‘hooggeacht’ herinnert gij U dat nog? - Wien ik met Uw vriend bedoelde hebt gij dus begrepen uit de Lelie. - Gij vraagt welke der twee gedichtjes, die gij mij aanboodt, ik het best vind geslaagd. Ik meen dat het was Op een graf, maar weet dat niet meer uit het hoofd. Zouden heusch ‘laffe onbeduidende flauwe menschen’ alleen in Uw vak voorkomen? Zijn zij niet overal in alle rangen en standen der maatschappij de meerderheid? - Ik kan best begrijpen, dat gij ‘wild’ wordt, als gij aan het genot van vreemde landen zien denkt. Dat heb ik van kind-af ook net zoo gehad als gij, toen ik als klein-meisje, op een eigengebouwde villa mijner ouders, geen andere toekomst mij durfde denken dan dáár groot en oud worden. En nu nog, al heb ik aardig wat gezien van de wereld, kan ik nooit denken aan streken heel-ver, die ik wèl nooit zal bereiken, of een machtig verlangen grijpt mij aan. Daarom vind ik de rijke hollanders, die maar steeds jaar in jaar uit in een zelfde omgeving in ons kleine landje blijven vegeteeren, tevreden met mooie meubels of een mooi huis, zoo in-laag-bij-den-grond. Natuurlijk hebt gij gelijk, dat gij U voor den loopbaan, dien gij wilt kiezen, zooveel mogelijk ontwikkelt; er zijn er zoovelen bij, die, met minder ontwikkeling dan gij, er in kwamen, dat gij m.i. stellig wel op dat speciale gebied zult slagen. De kunst is maar om den voet in den stijgbeugel te zetten. Hebt gij geen vriend of kennis die U kan aanbevelen? Schrijf mij s.v.p. niet stenografisch, maar gewoon. Ik ben het volkomen met U eens dat men dieren met zachtheid moet behandelen; wat de menschen betreft lijkt mij die stelling al te algemeen. Er zijn een heele boel menschen die wel degelijk noodig hebben, dat men hen eens flink aanpakt. - - Om aan Uw wensch te voldoen zocht ik naar het door mij over Coenen's: Een Zwakke indertijd geschreven artikel, doch ik vind het niet meer. Wel heb ik nog een gevonden over een ander boek van hem: Burgermenschen, dat ik, om U genoegen te doen, wel wil opnemen in dit blad. Gij zult het er echter wel niet mee eens zijn, denk ik. - Al wordt men ook door godsdienst-waanzin (in heel enkele gevallen toch ook slechts) wel eens ongeschikt voor het leven, wat heeft dat te maken met den drankduivel van den jenever? Van wezenlijk-godsdienstige menschen, van alle gelooven en richtingen, gaat een heel opvoedende kracht uit, een zegen dikwijls van zelfopoffering en zelfverloochening; - maar wáár kunt gij mij één voorbeeld opnoemen van de goede uitwerking van jenever? - - Het is eigenlijk een te ongerijmde beschuldiging om U véél daarop te antwoorden.
- - Uw laatste brief is een begeleid-woordje bij Uw bijdrage; ik herhaal, dat ik in Uw stijl beslist iets goeds zie, zoodat het mij niets ver- | |
[pagina 607]
| |
wondert dat Uw novelle is aangenomen in dat andere tijdschrift; - waarmede gefeliciteerd. - Maar, gelijk gij-zelf ook wel inziet, gij moet niet rekenen op heel-spoedige plaatsing.
H.v.H. - Ik begrijp uit Uw schrijven dat gij die gedachtenw. wenscht geplaatst; ik zend hem daarom nogmaals naar de drukkerij, met verzoek dat eerst bij U-zelf te informeeren. - - Neen, ik nam U Uw kaarten niets ‘kwalijk’, vond ze integendeel heel aardig; alleen dat burgemeesters-portret hadt gij wel mogen houden; dat is mijn genre niet. Dat behoeft gij mij niet te zeggen, hoe hard het is voor ouders hunne kinderen te straffen, want, als gij wist hoe moeilijk het mij valt mijn honden, als ze het al te bont maken, tot rede te brengen. Ik sla nóóit, maar een streng woord kost me al een soort zelfopoffering. Met dat al geloof ik, dat heel veel ouders het niets geen moeite kost, omdat zij veel te veel verstandsmenschen zijn en een heel harde natuur hebben juist waar het hunne eigen kinderen geldt. - - Om die bakergeschiedenis, met het present-exemplaar van de Camera Obscura, heb ik geschaterd. Waarom mocht dat niet in de Lelie? Dat andere verhaal van die dame was óók niet kwaad, maar is inderdaad niet tot publiceeren geschikt. Dan ging ze nog met U duelleeren. - Uit Uw begeleidschrijven leid ik af, dat Uwe instemming met mevrouw ten H. niet in de Lelie mocht; wat ik ook alweer jammer vind. Maar, als ik de bedoeling van den auteur niet zeker weet, dan vind ik het veiliger zoo iets niet op te nemen. - Wat Uw welkomstgroet-brief op Scheveningen aangaat, daarvoor veel dank. Ik moet op de onder het hoofdartikel van H. van Holk Overdrijving door mij geplaatste noot nog nader terug komen. Alles wat gij schrijft over die h.h. journalisten, is mij een bewijs, dat gij mij nog niet kent. Ik ben op dat punt niet gauw de dupe van dergelijke streekjes. Wees daarop dus gerust. - Om Uw slot-raad in dienzelfden brief heb ik hartelijk gelachen. Hoe komt gij op dat idee! - - Gij hebt goed geraden, wat betreft die stemming van mij een maand of zes geleden, waarover gij op Uw briefkaart schrijft. Het verwondert mij, dat gij die zoo in de Lelie hebt doorvoeld dadelijk. Ingevolge Uw wensch heb ik die stukjes Echtscheiding en Zelfkennis vernietigd. Tenslotte nog veel dank voor de mij gezonden kaart van het postkantoor, waaruit bleek, dat gij Uw St. Nicolaas-grapje als onbestelbaar hebt teruggekregen, maar waaruit niet blijkt wat het was, en dat interesseerde mij nu juist. - Veel dank voor alle brieven en kaarten.
Senda. - Om met Uw laatsten brief te beginnen, ik dank U voor Uw vriendelijken groet aan mijn huisgenooten en honden. - Inderdaad, het weer, dat wij uit Nice meebrachten, is voor Holland niet slecht, ofschoon het op het oogenblik, waarop ik dit schrijf, stortregent en sneeuwt. - Ik schreef U reeds per briefkaart, dat ik Uw eersten brief met de portretten wel degelijk nog in Nice heb ontvangen. En dat ik mij schuldbewust ben U niet eerder te hebben gedankt. Ik vind het portret in politiek bijzonder goed; - ik zou zeggen, dat het andere geen goed licht had toen het is genomen. - Ik ben héél blij, dat gij houdt van bloemen, ondanks Uw betrekking. Trouwens, ik vind niet, dat die betrekking past bij Uw geheele levensbeschouwing en wijze van schrijven - gelukkig. Ik houd niet van Uw betrekking, gelijk gij uit onze vroegere correspondentie nu reeds zult kunnen begrijpen. Een tuintje heb ik hier niet, tot mijn grooten spijt, maar wij hebben toch gedaan wat wij konden, door onze achterkamer met bloeiende hyacinthen, en ons soort warandetje met klimroos en clematis te verrijken; want het gaat mij als U, bloemen maken voor mij de eenvoudigste en banaalste woning mooi en vriendelijk, en, wanneer ik bij rijke menschen kom, denk ik zoo dikwijls, hunne overvolle salons met kunstschatten aanziende: als ik zooveel geld had, wilde ik hier een weelde van mooie planten en bloemen om mij heen genieten inplaats van al die kostbare meubelen in ‘stijl’. - - Gij zult mij toegeven dat het oorlogvoeren niets te maken heeft met het verdedigen van ‘zijn eigen plekje grond’, dat gij vastknoopt aan Uw beschrijving van Uw huiselijk geluk. - Indien men werkelijk elkander om zulk een reden beoorloogde, dan liet ik de zaak daar. Maar het is de diplomatie, de politiek, die om een of andere reden van geheel-geheimzinnigen aard een oorlog schept. Hebt gij weleens de memoires van Busch gelezen over den oorlog van '70, hoe hij daarin vertelt, dat het bekende telegram uit Ems, van den keizer, door von Moltke, von Roon en von Bismarck met de grootste spanning tegemoet gezien, in werkelijkheid er een is geweest dat den vrede bevestigde, zoodat von Moltke - volgens de eigen woorden van Bismarck aan Busch - als een oude man in elkaar zakte van teleurstelling. - Bismarck stond toen op, wijzigde het telegram zoo, dat het daardoor een geheel andere beteekenis kreeg, een waardoor de oorlog onvermijdelijk werd, liet die vervalsching in de avondbladen publiceeren, en zeide tot von Moltke: Ziezoo nu hebt gij Uw oorlog. - En als men dan bedenkt dat die man, von Moltke, toen reeds een oud man was, als men bedenkt, welke duizenden en duizenden om zulk een schandelijke vervalsching zijn gesneuveld, verminkt, ongelukkig gemaakt, zie, ik voor mij vind, dan kan men niet anders dan zijn een verachter van alle oorlog-voeren en alle gezwets met zoogenaamde vaderlandsliefde. - - Daarom ben ik het dan ook met Uw schoone theorieën over de weldaden die wij de Indische veroverde koloniën bewijzen, door hen in te palmen, absoluut oneens. Dat is een drogreden - ook van Uw eigen standpunt bezien, dat het zoo heerlijk is ‘zijn eigen plekje grond’ te bezitten. Want wat hebben wij er te maken op dat grondgebied van anderen! Waarom anders palmen wij hen in dan om er zelf voordeel van te hebben; en wat brengen wij hen anders dan onze ‘beschaving’, die zij heusch niet begeeren, een die bestaat in jenever en in wreedheden. - Voor mij is het veroveren van koloniën een absoluut onverdedigbaar misbruiken van de macht van den sterkere over den zwakkere, en nog daarenboven onder schoonschijnende mooie phrasen. | |
[pagina 608]
| |
Ik kan dat nu eenmaal niet met U ééns zijn, dat gij zoo eenzijdig de schuld geeft van alle geloofsvervolging (en van nog veel meer) aan de Roomsch-Katholieken, en over het hoofd wilt zien het magnifique zelfopofferende voorbeeld dat zij der wereld gaven. In het stuk over Ferrer heb ik dezelfde besliste overtuiging bij U opgemerkt; daartegen valt niet te redeneeren m.i. Indien iemand zóó beslist zoo denkt, blijft er niets anders over dan er het zwijgen toe te doen. Inderdaad, sympathie is een questie van smaak. Mij gaat het juist omgekeerd als U, wat franschman en duitscher aangaat. Ik vind den eersten blufferig, vuil in zijn gewoonten, oppervlakkig, ingebeeld; den laatsten naar het uitwendige soms wat vulgair, wat te veel protz, maar naar het innerlijke een degelijk, warm-voelend, goed ontwikkeld mensch. Wat de taal betreft, Italiaansch vind ik veel zoetvloeiender nog dan fransch, dat mij altijd wat geaffecteerd aandoet, en duitsch, in liederen, klinkt mij héél liefelijk. Ook heeft de duitsche taal enkele woorden, als b.v. ‘Heimat’, die gij nergens anders zóó vindt. - Om U de waarheid te zeggen, geloof ik, in aanmerking genomen het slot van Uw brief, dat gij, zoowel wat Uw voorliefde voor de franschen betreft, als aangaande Uw tegenzin tegen al wat roomsch is, wordt geleid door een zeer persoonlijke herinnering (gij herinnert U toch wat gij mij hebt geschreven?) Zoo iets persoonlijks influenceert zoo dikwijls voor goed op onze geheele beschouwing, gelooft gij-zelf ook niet? Gij-ziet dat ik terstond aan Uw verzoek, in zake de Ferrer-questie, onpartijdig voldeed. - - Wat Uw bezorgdheid aangaat omtrent de komeet, och in die dingen ben ik héél fatalistisch. Wat komen moet, komt toch, geloof ik, of ik nu hier zit of nog in Nice. En de omstandigheden dwongen mij van daar zoo spoedig reeds terug te komen. Veel excuses nogmaals voor mijn lang stilzwijgen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.H. van H. - Ik ontving juist, na afdruk van mijn corr: aan U, Uw langen brief, en zal dien den volgenden keer beantwoorden. Gé. - Hartelijk dank voor briefkaart. Han. - Gij moet nog één week wachten. Ik zond U het gevraagde intusschen. |
|