De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 594]
| |
eerstgeborenen der Egyptenaren, en de straffende Engel ging daarbij de woningen der Israëlieten voorbij, die op Gods bevel de boven- en zijposten hunner deuren hadden bestreken met het bloed van 't Pascha-lam, opdat die huizen kenbaar waren en de Engel er niet binnentrad. Deze voorbijgang, Hebr. Phase of Pesa(c)h en de herdenking is het Israëlietische Paschen. Zij zullen het Paaschlam nemen op den tienden Nisan en elk in zijn gezin het bewaren tot den 14den Nisan en 't slachten in den avond. Van 't bloed zullen zij strijken aan de beide zijposten en den bovendrempel van de deuren der huizen voor den nacht, want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan van de menschen tot de beesten toe, en dat bloed zal een teeken zijn aan de huizen waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik Ulieden voorbijgaan en er zal geen plaag onder Ulieden ten verderve zijn. 't Lam moet aan 't vuur worden gebraden en gegeten met ongezuiverde brooden, omdat de tijd ontbreken zal 't deeg te laten doortrekken met zuurdeesem. Aldus zullen zij het Pascha-lam eten: de lendenen omgord, de schoenen aan de voeten, den staf in de hand, haastiglijk, het is des Heeren pascha. Van den 14 tot den 21 Nisan zult gij (n.l. de Israëlieten) ongezuiverde brooden eten (vandaar de benaming: 't feest der ongezuiverde brooden, Paaschbrooden) ter herinnering aan den uittocht, gij zult dit feest houden als een eeuwige inzetting. (Zie hiervoor 't Oude Testament, Exodus XII). Exodus XII, vs. 26 en 27: ‘En 't zal geschieden, wanneer uwe kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor eenen dienst? Zoo zult gij zeggen: Dit is den Heere een paaschoffer’ (d.i. een dankoffer voor het pesa(c)h, voorbijgaan), ‘die voor de huizen der kinderen Israëls voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg en onze huizen bevrijdde.’ 't Ongedeesemde brood is zoo bij Israël geworden 't symbool van zijn Goddelijke wording en bestemming. Trouw wordt dit hooge, heilige feest den Heere ter eere gevierd. Al het tafel- en keukengereedschap wordt in de 7 Paaschdagen overeenkomstig dit voorstel ingericht. ‘Zeldzaam plechtig en stichtelijk is de huiselijke viering van Israëls nationale wording op de beide eerste avonden van 't feest wanneer alles in stille, godsdienstige verblijding vereend is en onder gewijde traditioneele voordracht en 't gebruik der oude feestsymbolen, als: ongezuurd brood, bittere kruiden (hysop, zie Ex. XI), enz. het oude aan het jonge geslacht verhaalt van Gods wonderen in vroegere, maar ook in latere tijden. Deze avonden vormen het glanspunt van het Joodsche familieleven.’ | |
2. Het Christelijk Paaschfeest.In den tegenwoordigen tijd is 't Paschen bij de Christenen algemeen 't feest van Christus' opstanding. 't Is een van de oudste Christelijke feesten en werd waarschijnlijk reeds gevierd door de Apostelen, in elk geval zeker reeds in de eerste eeuw na Christus' geboorte. Op den eersten dag volgen nog 7 dagen (een octaaf); al dien tijd woonden de nieuwgedoopten of neophyten de godsdienstoefeningen bij in witte kleederen en met brandende lichten. In de eerste Eeuw n. C. werd Paschen niet overal op dezelfde dagen van 't jaar gevierd en ontstond twist, de bekende strijd over 't Paaschfeest. De Aziatische Christenen vierden op Paschen de verlossing door den dood van Christus en letten daarom enkel op den dag (datum) der maand, d.i. den 14den Nisan (dat is bij de Joden de zevende maand van het burgerlijke en de eerste, volgens Gods bevel bij de instelling van hun eerste Pascha, van 't feestjaar - zie Ex. XII - zij valt in Maart en April), daarom heetten deze Christenen Quartodecimani (veertien = quartodeci); zij vierden de verrijzenis van Christus twee dagen later; de Westersche Christenen daarentegen vierden met Paschen de opstanding van Christus en letten dus alleen op den dag der week, daarom vierden zij 't Paaschfeest op den eersten Zondag na 14 Nisan. Later verhoogde nog tweeërlei tijdrekening in 't Oosten Oude Stijl of Juliaansche, in 't Westen Nieuwe Stijl of Gregoriaansche tijdrekening, dit verschil. In den tijd van Christus' omwandeling in Palestina vierden de Joden hun Paaschfeest steeds na de lente dag- en nachtevening; doch na de verwoesting van Jeruzalem gaven zij minder acht op den astronomischen datum en vierden hun Paschen soms wel vóór 't lente-aequinoctium. De Quartodecimani en ook sommige Westersche Christenen volgden hen hierin na; men noemde deze paaschvierders Protopaschieten. PolycarpusGa naar voetnoot(1) en | |
[pagina 595]
| |
de pausen Anicetus en Victor trachtten eenheid te brengen in de Paaschviering; de laatste dreigde zelfs de Quartodecimani in den kerkban te zullen doen, de heilige IrenaeusGa naar voetnoot(1) wist evenwel een breuk te voorkomen, en eindelijk kwam de bepaling van den tijd der Paaschviering in orde op de Kerkvergadering te Nicea, 325. Men besloot: 1. Paschen zal op Zondag gevierd worden; 2. Wanneer 14 Nisan op een Zondag valt, zullen de Christenen de viering van 't Paaschfeest een week uitstellen; 3. In één jaar mogen geen twee Paaschfeesten zijn; dit beteekende bij de toen heerschende tijdrekening: Paschen moet steeds na aequinoctium vallen; 4. De Alexandrijnsche Kerk zal een paaschtafel (= tabel, berekening, lijst) berekenen en die zenden aan de Romeinsche en deze aan de overige kerken. Toch verdween 't verschil nog niet; want de Alexandrijnsche Kerk nam aan en volgde een 19-jarigen cyclus met 21 Maart als aequinoctium; doch de Romeinsche keurde die niet goed, nam hem niet over en stelde vast een 84-jarigen cyclus met 18 Maart als aequincotium. Eindelijk tegen het einde der achtste eeuw leverde Paus Dionysius Exiguus op den grondslag van een 19-jarigen cyclus (5 × 19 = 95-jarigen) een tafel, die samenviel met de Alexandrijnsche, zoodat sedert dien tijd de geheele Christenheid gelijktijdig Paschen viert en dit feest nu steeds valt tusschen 22 Maart en 25 April en het enkel dient als herdenking van Christus' verrijzenis: Een schoon en heerlijk feest voor den waren geloovige. | |
3. Paaschgebruiken.In de Germaansche landen viel dus 't Paaschfeest in 't begin der lente en daardoor ongeveer op denzelfden tijd als 't groote lentefeest ter eere van de godin OstaraGa naar voetnoot*), 't Osterfeest, zoodat het dit moest vervangen en zelfs de naam op 't nieuwe Christelijke feest is overgegaan (Hoogduitsch: Ostern = Paschen). Allerlei gebruiken tegen en op Paschen herinneren nog aan den Heidenschen oorsprong. In 't Oosten van ons land ziet men op den eersten, maar vooral op den tweeden Paaschavond nog Paaschvuren branden als weleer ter eere van Ostara. Eenige dagen vooraf zamelt de jeugd de brandstof zingende langs de huizen in met een rijmpje als b.v.: Heb ie ook 'n olde mande?
Anders wil ons Paaschvuur niet brande(n);
Heb ie ook 'n bossien riet?
Anders brandt ons Poaschvuur niet.
Daar allen wat geven, is er weldra een groote massa brandstof, die ergens op een wei of een heuvel tot een hoogen brandstapel wordt opgehoopt en dan op Zondagof Maandagavond van Paschen met groot gejuich wordt ontstoken. Soms slaan de vlammen gevaarlijk ver omhoog, de meisjes en knapen dansen er vroolijk zingend in een kring om heen en keeren na afloop van de pret in optocht naar 't dorp terug, weinig denkende dat zij een Heidensche traditie trouw een Heidensch feest vierden. Want dit vuur was 't lentevuur ter eere van Ostara, men sprong om en door de vlammen, die reinigende kracht hadden; men tuurde in spanning naar den rook, want als die opsteeg tusschen de takken der vruchtboomen, voorspelde dit een overvloedig ooftjaar. Zooals in de weiden en op de dijken in 't Westen van ons land sedert lang geen Paaschvuren meer worden ontstoken, zoo zullen ook na eenige tientallen jaren geen vlammen ter eere van Ostara meer opstijgen in 't Oosten. In mijn jeugd kwamen tegen Paschen in Groningerland kinderen bedelen om een cent of een ei met den rommelpot, in Holland meer pooverpot geheeten, onder 't zingen van: Ons Poaske, ons Poaske, en dei (= die) komt aan,
Wie (= wij) hupp'len en springen er vroolijk op aan,
Geef mie (= mij) 'n centje, geef mie 'n aai (= ei)
Dan goan ik gauw joen (= uw) huis veurbaai (= voorbij).
In Zuid-Holland hoort men den pooverpot (= rommelpot) nog wel tegen Nieuwjaar en vooral op Oudejaarsdag. Eigenaardig voor onzen volksgeest is 't, dat de wijsjes daarbij haast altijd plat zijn, als: Geef mij 'n trosje druiven.
Dan heb ik wat te kluiven,
Geef mij 'n appel of een peer,
'k Kom van 't heele jaar niet weer;
'k Ben er een van Hille(n),
De broek zakt van mijn b....;
'k Ben er een van Steven Kros,
'k Moet gaan poov'ren voor de kos(t);
| |
[pagina 596]
| |
Vrouw, geef me dit, vrouw, geef me dat,
Geef m' een stukje van 't varken z'n...
't Varken had z'n... verbrand
Achter aan zijn staartje;
'k Wensch je al wat wenschelijk is,
Veel zegen in 't Nieuwejaartje. (Fragment)
Van de Heidensche gewoonten op 't Osterfeest is op Paschen in 't Oosten en Noorden van ons land nog overgebleven het eiereneten en spelen met eieren. 't Ei is een zinnebeeld van kracht, een symbool van hernieuwend, ontwakend leven als de lente zelve. Maandagmiddags van Paschen worden tegenwoordig nog in de meeste, niet arme gezinnen op 't platteland van de provincie Groningen niet anders gegeten voor middagkost dan eieren, zooveel elk wil, en verbazingwekkend is 't aantal - meest hardgekookte - eieren, dat een stevige boerenarbeider dan verorberen kan. Toch moet hij ook nog op zijn minst een bord rijstenbrij verschalken en mag ook de krentenstoet (krentenbrood) niet onaangeroerd laten. Na 't eten van deze drie gerechten (= 't middagmaal) vereenigen zich talrijke groepen jongens en meisjes om hier of daar, liefst op een deel (= leemen dorschvloer) noten te ‘schieten’ of ‘dik en dun’ te spelen. De noten worden op een lange rij achter elkaar gezet. Op eenigen afstand recht er voor, en loodrecht op de richting van de notenrij wordt een streep getrokken (met krijt b.v.) en van hieraf mag ieder op zijn beurt met een grooten stuiter, ook wel eens een groote ronde looden kogel, op de noten ‘schieten’, d.w.z. er op mikken om ze van de streep te werpen. Raakt men nu de achterste noten, dus die 't verst van den stuiterwerper af zijn, dan heet het dun, en mag men de van de streep geworpen noten houden; raakt men echter andere noten, niet de achterste, dan heet het dik en moet men ze er weer op dezelfde plaats zetten en even zooveel er bij opzetten, als er afgeworpen zijn. Zoo'n spelletje kan natuurlijk lang duren en er kan - voor kinderen - veel bij gewonnen of verloren worden. In Drente, Overijsel en Gelderland vermaakt men zich, vooral op Paaschmaandag, op de Paaschweiden of Paaschbergen; n.l. te Dwingeloo, Steenwijk, Zwolle, Deventer, Ootmarsum, Lochem, Winterswijk, Arnhem, Tiel en enkele plaatsen meer. Vooral de Paaschweide te Arnhem, telt elk jaar duizenden, ja tienduizenden bezoekers. Ook de Worp bij Deventer is zeer druk bezocht en vertoont, mits het weer 't maar even toelaat een recht gezellig Paaschmaandagfeest. De Worp is een uitgestrekte grasvlakte tusschen den rivierdijk en den linker IJseloever, tegenover Deventer, dus een deel van de uiterwaarden, en beplant met zwaar en verschillend geboomte: forsche eiken, mooie, gladde beuken, sierlijke, feestelijke dennen, breede linden, statige olmen, kastanjes met de eerste lentevlaggen ontplooid. Lanen en wandelpaden loopen er in allerlei richtingen doorheen of slingeren rondom uitgestrekte grasperken. Dit mooie wandelpark is dan het tooneel van een opgewekt lentefeest, waaraan in de eerste plaats de jeugd deelneemt. Allerlei kramen lokken het oog, stalletjes met Deventerkoek, noten en sinaasappelen, waarmee de kinderen hun wit en blauw gekleurde netjes vullen; doch wat men 't meest ziet is eieren, witte, maar meest gekleurde, rood, geel, bruin of paars, al naar dat ze getint zijn door 't kooken in een aftreksel van uien, chicorei of een andere kleurstof; links en rechts bergen van eieren, netjes op den grond gevlijd als kogelstapels of keurig gereid in groote, witte hengselmanden. Hier en daar ziet men ook als in Groningerland notenschieten, maar 't drukst van alle spelen is hier 't eierentikken. Hoor, daar klinkt het: ‘Spits! Spits! Dit is een uitdaging aan een bezitter van een ander ei om met den roeper spits tegen spits te tikken; wiens ei gedeukt wordt, heeft het verloren en geeft een cent. En is de spits van 't wapen afgestooten of gedeukt, welnu, een ei heeft twee punten, éen spitse, maar ook éen stompe, en uitnoodigend klinkt het weer: ‘Stomp! Wie heeft er stomp?’ En is ook de stompe punt verbrijzeld, de bezitter zet het heele ei op 't spel, hij wil een laatste kans wagen en roept: ‘Zied! veur 't ei!’ d.w.z.: Zij tegen zij om 't ei. Maar dat eierentikken is 't eiereneten niet. Hoog boven 't kinderlijk geroep van Spits! Stomp,: Zied! klinkt het uit mannelijke keel: ‘Wie heeft er getikte eieren te koop?’ En de bezitter van zoo'n getikt ei is wat blij, dat hij 't verkoopen kan voor den vasten prijs van éen cent. Want wat heeft hij nu aan een getikt ei? Er zijn echter ook practische menschen onder de feestelingen, die zich gaarne bij de stalletjes vergasten aan een getikt eitje voor anderhalven cent. Zoo vindt er elk zijn gading. C. GROUSTRA. |
|