De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. | |
[pagina 575]
| |
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Bernarda. - Zooals gij ziet heb ik Uw stukje terstond geplaatst. Wrijving van gedachten, vooral in zulk een geval als dit, kan niet anders dan goed zijn. - Ik voor mij vind ‘verwende’ kinderen onuitstaanbaar, geloof ook dat men hun-zelven een groot onrecht aandoet dóór dat verwennen, omdat zij er voor hun later leven ongelukkige menschen door worden. De vraag is echter maar: wat is verwennen, liever-gezegd, hoe wordt een kind verwend? Ik heb dikwijls hedendaagsche moeders hooren zeggen: laat een baby maar gerust schreeuwen als gij hem hebt heengelegd tot slapen. Wanneer het geen ondeugendheid is hoor je het wel aan de wijze van schreeuwen, en, is het dat wel, dan is het beter voor het kind het te laten huilen tot het van-zelf bedaart. Niettegenstaande deze moeders mij verzekerden zeer opvoedkundig en op medisch advies te handelen, vind ik voor mij dat barbaarsch. Want een kind, nog te jong om te praten, kan m.i. niet zeggen wat het verlangt, en is dus aangewezen op moeders gedurig nazien wat hem kan hinderen. Ik-voor-mij zou dan ook als ik zoo'n klein kind had het nooit laten schreeuwen, n'en déplaise alle theorieën. Dan ook geloof ik, dat vele moeders zich inbeelden hare kinderen niet te verwennen, omdat zij op vele punten heel streng zijn terwijl zij toch op andere grootelijks zondigen, juist dóór bederven. Een voorbeeld daarvan, dat ik als jong-meisje bijwoonde in eigen kring, wil ik U verhalen. De jonge moeder die ik bedoel was door en door een verstandsmensch; men mocht haar jongetje niets ‘wijsmaken’ van sprookjes; het kind wist U uit te leggen op zijn zesde jaar wat een microbe is; het werd ook zéér streng opgevoed in zake naar bed gaan, want, boven in ons zeer groote huis, sliep het gehéél alleen, zonder dat iemand, ook zelfs geen meid, naar hem ging kijken. Vooral dit feit, zijn flinkweg in donker alleen-slapen zoo geheel van ons allen afgezonderd, was voor de moeder een oorzaak van grooten trots op haar opvoedings-methode. Mij, niettegenstaande ik toen nog zeer jong was, maakte de gedachte, dat niemand hem kon hooren roepen als hij b.v. ziek werd of van iets schrikte, omdat de moeder uit principe van af 8-11 uur niet naar hem wilde gaan kijken, altijd wat bezorgd. - Maar nu komt de keerzijde. Deze zelfde in zulke dingen, ook van eten en drinken b.v., zoo over-verstandige moeder, zag niet in hoe zij haar kind geestelijk bedierf door in zijn tegenwoordigheid al zijn deugden en goede eigenschappen op te noemen niet alleen, maar, wat nog veel erger was, te ontkennen zijn ondeugden. - Wat voor kwaads hij ook uitvoerde, zij sprak hardnekkig tegen dat hij het gedaan had. Het kind begreep natuurlijk zeer goed hare verblindheid vóór hem, en werd met den dag onverdragelijker van pedanterie en inbeelding. En toch verbeeldde deze moeder zich héél ernstig, dat zij een buitengewoon knappe en up to date opvoedster was. - Met dat betoog wil ik dus zeggen, dat het m.i. moeilijk is uit te maken vóór men elkander kent naar den uitslag van de verschillende aanbevolen systemen van opvoeden, wie harer het bij het rechte eind heeft, te meer daar het karakter van elk kind individueel er ook veel toe af en toe doet natuurlijk. - Wat spijt het mij voor Uw hond! Een eenvoudig middel, dat ik weet dat goede diensten bewijst, is hem in te wrijven met zoete-olie, dan die een dag laten zitten, dan nog eens inwrijven, dan met zuivere zeep uitwasschen. Probeert U dat eens. Over het slot van Uw brief moet ik, dunkt mij, niet schrijven. Daarvoor is het te intiem. Alleen wil ik U heel, heel hartelijk danken voor Uw vertrouwen. Ik denk dat ik er U eigenlijk óók een beetje mee moet gelukwenschen toch, dat alles zoo kwam, nietwaar!Ga naar voetnoot*)
Norma. - Lees s.v.p. mijn correspondentie hierboven aan Bernarda In hoofdzaak toch is mijn antwoord aan U hetzelfde als aan haar. Gij vergist U echter, gelijk ik reeds zeide in mijn noot onder aan Uw stukje, dat mijn vader mij ‘in slaap zong’. Hij las mij die aardige Gouverneur-versjes voor, waaruit mij nog steeds in de ooren klinkt het zangerige Canaria - een eiland, heel ver, ver hier van daan. Daar heeft in oude tijden mijn bakermat gestaan. Ik geloof niet dat hij dat deed, omdat ik niet wilde of niet kon slapen, maar uit een van die lieve vertrouwelijkheden, die tusschen hem en mij in mijn kinderdagen bestonden. Ik kan niet zeggen dat we, tot hiertoe hier ‘lekker weer’ hadden, - tenzij gij stroomenden regen aldus betitelt. Nu echter is het sinds gisteren beter. - Van harte hoop ik dat Uw kleine jongen spoedig zal hersteld zijn. Ja, het bedankje dat de zetter, niettegenstaande ik het tweemaal had veranderd, wilde brengen, schijnt het, onder de correspondentie van Marie Petrowna, was inderdaad voor U bestemd. Ik heb er mij mee getroost toen ik 's mans volhoudendheid constateerde, dat gij wel zoudt begrijpen hoe hier een zeiters-vergissing in het spel was. Bedank u-man s.v.p. voor zijn vriendelijke groeten, en beantwoord ze namens mij met een wedergroet. Uw tweeden ‘brief’, voor de Lelie bestemd, ontving ik.
F.G. - Ik vind het aardig te lezen dat gij nog steeds ‘veel belang stelt in de Lelie,’ zooals ik nu ook zag uit uw gedachtenwisseling. Over uw flink uw naam noemen maak ik U mijn compliment. Ook voor U geldt wat ik aan Bernarda schreef: het lijkt mij zoo héél gevaarlijk en moeilijk om algemééne regels te stellen, waar het opvoedings-questies geldt. Ik zou zeggen, wat het eene kind baat, schaadt het andere. Juist daarom lijkt het mij zulk een eerste en nooit genoeg in het oog te houden plicht der moeder elk harer kinderen afzonderlijk gade te slaan en te bestudeeren om te zien wat het behoeft of noodig heeft, zoowel geestelijk als lichamelijk. Waar gij alle drie moeders zijt, en ik een ongehuwde ben, wil ik mij liever niet te beslist mengen in het geschil. Alleen zou ik U eerlijk willen bekennen: ik geloof, als ik kinderen had, zou ik hen, zoolang | |
[pagina 576]
| |
zij te klein waren om te praten, liever te veel toegeven dan te weinig, vooral waar het hen opnemen, liefkozen, enz., geldt. Ik geloof niet dat het daarna, dus als een kind hóógstens twee jaar oud is, zóó moeilijk zal zijn het verstandig op te voeden zonder verwennen verder, indien men daartoe maar den waarachtigen goeden, ernstigen wil heeft. Maar het spreekt van zelf, dat die er moet zijn, en dat dit insluit véél zelfopoffering van zich-zelve, uitgaan en genoegens ontzeggen inplaats van die waar te nemen en het kind aan een gehuurde hulp over te laten. Naar mijne meening is niets zóó gevaarlijk voor een kind, als een opvoeding door vreemden, zonder de tegenwoordigheid der ouders; of het nu geschiedt door de meid, of door een juffrouw, of op de Fröbelschool, het doet er niet toe, het kind is daardoor in de handen eener het om geld, om het brood te verdienen doende persoonlijkheid, en de moeder weet niet wat het leert of aanleert. Terwijl zelfs in het beste geval, wanneer zoo iemand heel veel houdt van het haar toevertrouwde wezentje, daaruit volgt, dat het van de moeder des te meer vervreemdt, zich voor háár toesluit. Vriendelijk gegroet en veel dank voor het vriendelijk schrijven aan mij.
H.M. te Leiden. - Indien gij abonné zijt dan wil ik Uw werk beoordeelen; zoo niet dan zend ik het liever terug (indien gij mij postzegels inzendt daartoe) omdat ik reeds zeer vele bijdragen heb van dien aard.
A. de R. te Amsterdam. - Voor U geldt hetzelfde wat ik hierboven schrijf aan H.M. te Leiden. Ik stel het abonné-zijn geenzins absoluut verplichtend voor onbekende inzenders. Maar aan den anderen kant kan ik, bij de zeer vele mij ter plaatsing aangeboden goede-copie, niet steeds klaar staan om elk schetsje of versje van niet-abonne's te beoordeelen. - Postzegels voor terugzending zijn in elk geval vereischte indien gij terugzending verlangt. | |
Nagekomen Correspondentie.Daboda. Als gij de stukjes alleen onder pseudoniem inzondt, vrees ik zéér dat ik ze vernietigde; want, gelijk gij telkens opnieuw in de Lelie kunt lezen, wordt ongeteekende copie nooit door mij beoordeeld. Intusschen zal ik terstond de copie, onder mijn berusting, nazien, en u dan nader bericht geven. - Ik herinner mij nu Uw vroegere brieven heel goed; gij hebt ook eens een gedichtje in de Lelie geplaatst gehad; lang geleden. Dank voor Uw vriendelijk schrijven, en ook voor Uw mislukt bezoek in Nice. Jammer dat ik juist was vertrokken.
S. van G. Natuurlijk neem ik mijne woorden geheel terug, nu gij U alsnog bekend maakt, en begrijp ik zeer goed, dat het een toevallig verzwijgen is geweest. Bij het afdrukken Uwer copie echter zag ik, dat Uw stukje, aan het adres van een Uwer tegenstanders, een persoonlijkscherpen toon had. Daarom achtte ik, waar hij zijn naam noemde, het Uwerzijds plicht dat ook te doen. Vriendelijk gegroet.
Excelsior (II). Gij zijt reeds beantwoord, zult dat toch wel hebben gezien intusschen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |