| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Uitgestootene. - Het spijt mij dat gij zoo ziek zijt geweest. Ik-zelve weet te goed wat ziek zijn is, om niet daarvoor in bijzondere mate te kunnen meevoelen. - Neen, ik ben niet wegens ongesteldheid naar Nice gegaan, maar alleen om een beter klimaat te zoeken dan het onze. - Neen, gij moet niet denken dat gij mij ‘verveelt’ met die beschrijving van Uw ziekte; integendeel ik heb er innig mede te doen, juist omdat de doktoren inderdaad aan zooiets zoo weinig kunnen verbeteren. Acute ongesteldheden, als typhus, longontsteking, roodvonk, etc., ja, die zijn door hen te genezen, en ook op chirurgisch gebied vermag hun wetenschap veel, maar, als het geldt chronische kwalen, dan moeten zij zelf toegeven, dat een beetje verzachten het eenige is wat dikwijls in hun macht staat - en als zij dat dan nog maar kunnen! - Als echter Uw hart zoo zwak is, dan raad ik U toch met allen nadruk aan eens een specialiteit te consulteeren, liefst in Bad-Nauheim-zelf, of in Bad-Orb, dat goedkooper is, geloof ik, want, juist jonge menschen zijn in dat opzicht nog heel dikwijls te redden, door de baden, en door een voorzichtige levenswijze. - Gelijk vanzelf spreekt krijgen de doktoren op zulke badplaatsen duizenden en duizenden gevallen onder hunne oogen, en hebben er daardoor meer verstand van hoe die te behandelen, dan een gewone huisdokter. Bovendien heerscht er ook op dat punt alweer zooveel ongelukkige naijver tusschen de heeren doktoren, die het niet velen kunnen dikwijls, als een patient uit eigen beweging zegt: ik ga naar dezen of dien, naar gene badplaats of dien specialiteit. Maar, daar Uw eigen gezondheid U het naast is, zou ik, als ik U ware, mij niets daaraan storen. - Alles wat gij omtrent die bewuste vereeniging, en juist ook in die bewuste plaats, schrijft, zal inderdaad precies zoo zijn als gij het U voorstelt. Daaraan twijfel ik niet, want juist deze vereeniging gaat
uit van dezulken als gij beschrijft, en ik wéét ook, dat er veel onderscheid wordt gemaakt om redenen als door U mij reeds opgenoemd. - Ik ken
| |
| |
inderdaad de door U beschreven stad, en weet dat het daar juist zóó toegaat, als gij 't heel waar beschrijft. - Ik verzeker U echter, dat het in den Haag precies zóó is juist opdat punt. - Heb ik U nooit verteld van die meid (pardon dienstmeisje moet men zeggen heden ten dage), die mij diepbedroefd kwam klagen: ‘Ik dacht dat ik bij een freule diende - en nu is 't een juffrouw.’ - Zij had namelijk mij, - ik was toen in pension, waar zij tijdelijk diende, - een dame van gelijkluidenden naam, die inderdaad een freule was, aldus hooren betitelen, en, afgaande op dat heerlijk woord, had zij zich verhuurd bij een familie, die wel evenzoo heette, maar geen recht kon doen gelden op den adelijken titel. Niettegenstaande zij er zeer tevreden was bedierf die teleurstelling voor haar alles, en is zij ook weer heengegaan. - Ja, daaraan hebt gij groot gelijk, dat de meeste menschen graag van hun zoogenaamde vriendschap profiteeren, en zelf niets over hebben voor den ander. Ik heb juist dezer dagen iemand, die zich voorstelde op die wijze dagelijks van mijn gezelschap te zullen profiteeren, daar hij, opgescheept met een onmogelijke vrouw, zich dood verveelt, de deur gewezen. Zoo moet men dezulken op hun plaats zetten. - - Dat idee van U van die ‘brieven’ vind ik zoo kwaad niet. Maar ik kan U niets beloven vóór ik ze eerst ter inzage heb ontvangen. - Met U ben ik het volkomen eens, wat ik reeds herhaaldelijk heb gezegd, dat ik vrije-liefde houd voor een verslechtering van het lot der vrouw, niet voor een verbetering. Men behoeft maar te zien op Frankrijk, waar daadwerkelijk de meeste jonge mannen op die wijze leven met modistetjes, winkeljuffrouwen, enz. enz., in een vrije verbintenis, om te zien hoe bijna zonder uitzondering zij de bedrogen partij wordt.
Want hij laat haar, als 't hem gelieft, dikwijls na vele jaren eerst, in den steek, met de zorg soms voor kinderen ook nog, om een rijke vrouw te huwen, en zij, die dan verouderd en alleen achterblijft, moet maar zien wat er te maken valt van haar mislukt bestaan. Overigens geloof ik, dat heusch de hedendaagsche opvoeding der jonge meisjes de hoofdschuld draagt aan het niet meer huwen der jonge mannen; waarbij nog komt, dat de finantieele eischen bij trouwplannen hoe langer hoe hooger worden.
- Ja, inderdaad, dat geloof ik zeker dat er over 100 jaar slechts ongeloovigen zullen zijn, of geloovige Roomsch-Katholieken, en dat het modernisme zieltoogt. Nooit heeft de jongere menschheid zulk een behoefte getoond aan een steun dóór het geloof als juist tegenwoordig.
Hartelijk dank voor Uw goede wenschen voor mijn gezondheid, en zeer oprecht hetzelfde toegewenscht.
C.G. Wilt gij Uw juisten naam óók op de drukkerij opgeven.? Het stukje nam ik aan. Neen, ik vrees ook, dat gij Uw geld kwijt zijt. Die man heeft dat zaakje vreemd laten liggen. Ik ook weet niet wie de tegenwoordige uitgever is.
Intieme vraag. - Ik kan en uit tijdgebrek en uit principe niet voldoen aan Uw verzoek in Uw schrijven van 22/12 '09 en U particulier mijn meening zeggen over het door U gestelde geval. Gij-zelf zult inzien dat ik mij niet met geheel-onbekenden op die wijze particulier kan in betrekking stellen. Daarvoor juist dient de Lelie-correspondentie. Wilt gij dus, dat ik U daarin antwoord, dan zal ik dat gaarne doen; meldt mij dat nog even; tot zoolang bewaar ik Uw briefje. Ik hoop dat gij U hierin herkent.
P.J.B. - Ik had Uw brief de vorige week laten overblijven ter beantwoording, juist toen ik daarop Uw kaart ontving. Uw stuk wil ik in vervolgen gaarne plaatsen. - Ik begon er juist aan te twijfelen, of ik nog ooit iets van U zou hooren daaromtrent, toen ik het ontving. Het is een door mij reeds meermalen in de Lelie verteld feit, dat ik dikwijls heelplotseling denk, zonder eenige aanleiding hoegenaamd, ‘Hé, van dezen of genen hoor ik nooit meer iets,’ en dan onmiddelijk daarop den volgenden dag ineens een levensteeken ontvang. ‘Toeval,’ zegt de een, ‘Bovennatuurlijke zielsverbinding,’ de ander. Hoe het zij, in elk geval is het mij met Uw briefen stuk weer zoo gegaan. - Voor Uw gelukwenschen in zake mijn verbeterde gezondheid door Bad-Nauheim, dank ik U zeer; evenals voor Uw vriendelijke woorden aangaande mijn redactrice-schap. - Hetgeen gij daaromtrent schrijft, is zoo héél waar, namelijk dat men een onafhankelijk, eerlijk zijn eigen oordeel zeggend voor het publiek schrijvend persoon met een lantaarntje moet zoeken. ‘Het schijnt’ - schrijft gij - ‘dat een zelfstandig oordeel zoek is; ieder praat er maar wat op los, doch altijd 't voetspoor volgend van dezen of genen, zonder zelf eens nagedacht te hebben.’ - Inderdaad, niet-nadenken, en elkaar napraten, dat doen de meerderheid der zoogenaamde beschaafde, ontwikkelde menschen voortdurend. Een van mijn naaste familieleden, die een hooge betrekking bekleedt, gestudeerd man, zie ik in dat opzicht elke drie maanden met de opinie van het kringetje waartoe hij behoort meedraaien, - zonder zelf maar één oogenblik zelfs te bemerken, hoe hij daardoor zijn eigen meeningen van drie maanden vroeger verloochent, en in het aangezicht slaat. Want, daar hij nog al eens wordt overgeplaatst, is dat kringetje niet steeds hetzelfde; - en het is daardoor vermakelijk hem en zijn dito vrouw, van daag te hooren
opvijzelen wat ze gisteren uitlachten, heden te zien nadoen, wat ze gisteren voor heel-dwaas verklaarden. Op het punt literatuur, kunst, schilderijen, politiek, wat ook dat tot de onderwerpen van den dag behoort, wijzigt zich aldoor hun meening voortdurend naar die van de voor hen op dat oogenblik den toon aangevende menschen of couranten. Toch gaan zij door voor gewoon-ontwikkelde menschen, volstrekt niet dommer dan anderen. Ik ben overtuigd dat ik tot de uitzonderingen behoor, die hun onnoozel-napraten opmerk; de groote meerderheid doet zelf immers niet anders. Om nog eens op het durven behouden eener eigen onafhankelijke meening, als men voor het publiek schrijft, terug te komen, gij hebt denkelijk geen voorstelling hoe moeilijk het zoo iemand achter de schermen wordt gemaakt in dat opzicht; zoo moeilijk, dat het heusch niet te verwonderen is, indien de meesten bezwijken ten slotte, uit menschenvrees of uit finantieelen nood. In mijn Dag- | |
| |
boekbladen en Herinneringen heb ik een paar staaltjes meegedeeld van de pressie, die er langs allerlei wegen in zulke opzichten op iemand wordt uitgeoefend; zoo herinner ik mij ook nog, dat ik op zekeren dag door een schrijfster, die, gelijk ik weet, daar zij-zelve mij tot dat doel eens bezocht, hóógst gevoelig is aan de op haar uitgeoefende critiek, werd aangezocht te willen meewerken aan een door haar opgericht tijdschrift - ik deed het - het ging kort daarna weer ter ziele - en, tot belooning waarschijnlijk, werd ik nog in dezelfde maand hoogelijk opgehemeld in een door haar man sterk beïnfluenceerd Blad; eenigzins tot verbazing zelfs van diens ultra-moderne kunstbroeders, wier richting niet de mijne is. Ik mijnerzijds echter toonde mij ondankbaar (of onafhankelijk?) genoeg om, ondanks dien toegezwaaiden lof, noch die bewuste schrijfster, noch haar echtgenoot te sparen waar het hunne kunstgewrochten
gold. Gevolg, - dat ik nu voortdurend, in bijna scheldtaal, in datzelfde tijdschrift van haar man word afgetakeld. - Een ander voorbeeld: - Men kan de ‘critici’ in twee soorten van eigenbelangzuchtigen verdeelen; de eene en grootste helft schrijft zelf óók romans, en critiseert gunstig al naar gelang de door hen ‘beoordeelde’ kunstbroeder zelf criticus is, en dus zich kan wreken door op zijn beurt des eersten criticus werk af te breken in zijn blad; alle bijna onze couranten en tijdschriften hebben op die wijze anonyme, maar in de literaire-wereld-zelf van name wèlbekende critici, die elkaar naar de oogen moeten zien, omdat A., wanneer hij B. afkeurt in courant X., weet dat B. zich daarover zal wreken door A. op zijn beurt er van langs te geven in courant Y. - Maar dan is er nog een andere helft ook van zelf-niet-schrijvende maar met de ‘ter recensie’ present gezonden dure uitgeversexemplaren overgelukkige menschen, voor wien het op die manier een kosteloos lees-genot is alle nieuw-uitkomende romans terstond te ontvangen voor niets, en te kunnen uitleenen ook nog aan vrienden en kennissen. Zulke critici durven eenvoudig niet anders dan de aldus present-ontvangen exemplaren aanprijzen, uit vrees, dat de uitgever anders een volgende maal niet meer zendt zijn nieuwe uitgaven; - een straf die heel dikwijls wordt toegepast ook, en bijna altijd helpt. - Zooals gij-zelf dan ook zegt: De mensch is bijna nooit zichzelf, wordt gedwongen in het gareel mede te loopen. De een omdat hij niet durft, de ander omdat hij finantieel afhankelijk is, de derde omdat hij-zelf niet ziet hoe hij zich láát beïnfluenceeren door de omstandigheden etc., etc. - Ik voor mij ben een uitgesproken eenling, iemand die niet in staat ben mij te plooien of te schikken naar lafheid en halfheid. En van daar dan ook, dat ik niet anders kan dan de Lelie zóó
redigeeren als gij het zoo aangenaam vindt, namelijk in volkomen onafhankelijken zin, en zoo vrij mogelijk iedereen aan het woord latende. Ik wil er geen partijblad van maken, omdat ik het aanhangen aan een of andere partij dom en eenzijdig vind. Zooals gij partijbladen beschrijft, zoo zijn zij inderdaad allen, op politiek, op godsdienstig, op kunst of literair gebied, alle zijn zij, zoodra zij deze of die ‘richting’ zijn toegedaan, oneerlijk tegenover de anderen door die af te breken, en oneerlijk óók waar het geldt de eigen aanhangers door dik en door dun te verdedigen.
Inderdaad, het was Poot, die de door U aangehaalde dichtregels schreef. Ook de Genestet heeft het lot van een heereboer in denzelfden geest bezongen in zijn: ‘Benijdenswaard, beminnenswaard, Uw werk, Uw weg, Uw deel.’ - Maar ik ben het met U eens, dat het niet zoo rooskleurig is in de werkelijkheid; ook geloof ik, dat er sinds deze heeren leefden veel anders en, niet beter is geworden, wat dit alles betreft.
- In het algemeen genomen geloof ik niet in den zegen van het uitgebreider onderwijs en van de algemeene ontwikkeling, die wij den liberalen danken. Ik voor mij geloof dat iemand die tot zijn of haar twaalfde jaar school gaat en dan een vak leert grondig leert, veel gelukkiger, óók veel wezenlijk-ontwikkelder is, dan de hedendaagsche met halve geleerdheid van allerlei aard volgepropte jongelui, die voor het meerendeel dat alles volstrekt niet vermogen te verwerken, (want de meeste menschen leeren niet vlug maar langzaam), die daardoor voor het verdienen van hun dagelijksch brood ongeschikt worden, ontevreden zich blind staren op degenen die in luxe kunnen leven, en zich zelf te gronde richten in het najagen van allerlei onbereikbare idealen van steeds ‘hooger op’ willen komen. - De avondlessen voor dif of voor dat, in fransch, engelsch, teekenen, wat niet al, vind ik alleen voor die jongens en meisjes nuttig, die wezenlijk iets hebben er aan later, omdat zij zich voor een bepaald beroep voorbereiden en daartoe de vermogens bezitten. Maar het zoo maar in het algemeen, zonder uitzondering, den kinderen volproppen met allerlei onbegrepen en voor hunne hersenen absoluut-ongeschikte wijsheden op allerlei gebied, acht ik een der vele kolossale dwaasheden waarvan onze tijd overstroomt. - Het leidt geenzins tot wezenlijke ontwikkeling maar eenvoudig tot bleekneuzige, bloedarmoedige, pedante, jaloersche, luie mannetjes en vrouwtjes, die niets wezenlijks verstaan, van niets grondige kennis hebben, maar zich zelf aanzien voor op de plaats, die zij in de maatschappij innemen, miskende genieën; van daar dat de tegenwoordige opvoeding op de gewone school dan ook de directe kweekplaats is, waar het armere kinderen geldt, voor socialisme en erger. -
Ik heb hartelijk gelachen om dat gezondverstand-oordeel van Uw vrouw, (gij begrijpt mij, ik kan hier niet duidelijker zijn), want ik ben het geheel met haar eens. Maar zulke heeren zijn m.i. altijd een beetje pedant, en ik schrijf het bedoelde gezegde daaraan voornamelijk toe. - - Weet gij ‘uit de wereld’ gaan dat kan niemand; tenzij hij schatrijk is. Anders heeft hij altijd met zijn naasten te maken. Ikvoor-mij geloof dat juist daarom de kloosters zulk een verstandige instelling zijn geweest, omdat zij de mannen en vrouwen die daaraan, aan dat zich van alles terugtrekken, behoefte gevoelen een geestelijke toevlucht van dien aard bieden, die het protestantisme niet kent, en, die, als men kolonieën van gelijkgestemde menschen wil stichten, steeds jammerlijk mislukt, omdat de leiding, het beginsel, bij de Roomsch-Katholieken zoo verstandig, daar niet deugt. - Ik
| |
| |
geloof niet dat gij van mij een gunstige beoordeeling zult hebben gelezen van dat door U mij genoemde boek? Kunt gij U niet vergissen; ik weet namelijk uit een vroeger schrijven van U dat gij ‘De Nederlander’ leest, en ik weet óók, dat het bewuste boek juist in die kringen wordt aanbevolen; - daarom vermoed ik dat Uw geheugen U parten speelde. Het interesseert mij dat nog eens van U te hooren bij gelegenheid wáár ik die aanbeveling zou hebben geschreven? - Neen, zéér beslist, handelt die bewuste schrijfster niet naar die ideeën; dat is een feit, waaraan gij niet behoeft te twijfelen. Zij is rijk, elegant-gekleed, heeft een mooie villa, leeft in een woord zéér Engelsch-high-life-achtig.
- Ten slotte wil ik U nog met nadruk zeggen, hoeveel genoegen het mij deed dat gij Uw brief niet in ‘den prullemand’ hebt gegooid, maar integendeel mij onveranderd zond. Dat ik hem zoo uitvoerig beantwoordde, is wel het beste bewijs voor U-zelf, hoeveel gedachten ik er in vond, maar bovendien, ik voor mij hecht veel meer waarde aan zoo uit de eerste stemming neergeschreven brieven, dan aan wel-overlegde epistels van: ik wil een interessanten brief schrijven. Mijne correspondenten moeten het gevoel hebben, dat zij aan mij schrijven als aan iemand die hun een vertrouwde is, een soort dagboek, dat is het liefste, en ik vraag geen oogenblik bij de lezing van hun brieven: wáárom schrijven ze zus of zoo, of denk: wat is dat onbelangrijk; neen, ik voel dat ze op dat oogenblik in deze of die zielsstemming waren, en waardeer het dat ze in mij een confidente vinden. - Daarom, waar gij schrijft, dat gij U gaarne eens ‘uitpraat’, doe dat steeds gerust, zonder terughouding, zonder de gedachte dat gij mij daardoor zoudt ‘vervelen’. Ik begrijp die behoefte heel goed, en hoe meer gij U uit, hoe beter ik U leer kennen. - Het portret van Uw kleinen jongen wil ik gáárne ontvangen. - De drukproeven zal ik U zoodra mogelijk doen toekomen. Nogmaals dank voor Uw belangstelling in mijn gezondheid. -
Dirk ten Haeghe. - Ik kan niet nalaten Uw woorden van instemming met mijn artikel over Rechtvaardigheid woordelijk over te nemen, omdat zij mij zoo bijzonder veel genoegen deden, wijl er uit blijkt, dat gij behoort tot hen, die het geforceerde van de Ferrer-beweging als zoodanig hebben ingezien, inplaats van, gelijk de groote meerderheid deedt, blindelings mee te jammeren en mee te protesteeren; óók wijl er uit blijkt hoe gij voor de onrechtvaardigheden des dagelijkschen levens voelt; want dat doen zoo weinigen.
Uw artikel zóó lezenswaard, over ‘Rechtvaardigheid’ deed mij glimlachen.
Toen ik al die herrie in de couranten over Ferrer las, dacht ik ook: Hoe kán men nu toch zooveel bombast maken van één geval (misschien onrechtvaardig) terwijl immers dag aan dag, uur aan uur, dezelfde onrechtvaardigheden, zij het ook in anderen vorm, over heel de wereld gebeuren zonder dat de pers protesteert.
Toen ik heel jong was, kon ik altijd gloeien van verontwaardiging als ik iets onrecht vond, en ontzag niets of niemand om dat gevoel te uiten.
Gewoonlijk echter helpt dat alles niet, tenzij in engen kring. Langzamerhand leerde ik zien dat de onrechtvaardigheden geen zeldzaamheid, maar dagelijks brood zijn in de wereld, en toen zij mij overstelpten met hunne hoeveelheid, en ik zag dat protesteeren nutteloos bleek, trok ik mij, zij het dan ook onder hevig leed, stilletjes terug in mijn hoekje van geluk.
Mij-ook ging het evenzoo als U. In mijn jeugd kon ik-ook mij zoo wanhopig-woedend maken over onrechtvaardigheden om mij heen. Ik herinner mij nog zoo goed hoeveel plezier mijn goede vader daarin had, in die karakter-trek van mij. Wat mij nu nog altijd het meest het bloed in beroering brengt, dat zijn de stille dagelijks gebeurende onrechtvaardigheden waarover niemand spreekt, en die niemand zelfs de moeite waard vindt om over te spreken, omdat zij begaan worden aan de zwakkeren, de weerloozen, degenen die zich zelf niet kunnen verdedigen, de dierenwereld in de eerste plaats. - Ik denk dat gij U over dat alles minder warm maakt dan ik, omdat, gelijk gij schrijft, gij U in Uw eigen hoekje van geluk hebt teruggetrokken, terwijl ik mij beweeg midden in het leven, en veel krijg te hooren, te zien, te lezen, en op te merken. Ik geloof niet dat ik zijn zou die ik ben, indien ik koud kon zijn voor onrechtvaardigheden. Zij doen mij altijd nog ontbranden van eerlijke verontwaardiging.
Recht heerlijk vind ik te lezen van Uw toekomstplannen met Uw kinderen. Uit wat ik hierboven aan P.J.B. schreef zult gij reeds kunnen zien, dat ik niet veel voel voor dat per-se een kind willen volproppen met geleerdheid enz. Als ik op Scheveningen heen en terug tram van den Haag, zit ik zoo dikwijls met zulke kleine, met zware schooltasschen vol studieboeken beladen ukjes, die, in plaats van te spelen in hun vrijen tijd, dien nog moeten gebruiken voor extra lessen, (dikwijls reeds omdat zij niet mee kunnen al), en die dientengevolge op 8- of 10-jarigen leeftijd, bebrild en bleekneuzig, met oude mannetjes en oude vrouwtjes gezichtjes suffen over hunne nog niet er in geprente lessen en elkaar gewichtig hun zorgen over 't huiswerk toevertrouwen. -
- - - Om te zien hoe een gehuurde dienstbode ‘zorgt’ voor het haar toevertrouwde kind, moet men, zooals ik, veel zitten aan wandelpromenades, hier of elders. Zij kijkt naar alles behalve naar de kinderen, rukt ze mede als ze lastig zijn, praat en wandelt met hare collega's en snauwt het kind af, als het verlangt te worden beziggehouden, etc., etc. In den Haag kende ik vroeger een rijke familie, waarvan een der meiden eens tot mij zeide: Wilt U wel gelooven dat wij armeluis-kinderen 't veel beter hebben dan die van de rijken, want wij waren ten minste bij onze ouders, en deze zijn altijd overgeleverd aan ons dienstboden. En inderdaad, als ik hier of in andere modeplaatsen, den Haag incluis, al dergelijke luxekindertjes aanzie, dan vind ik hen beklagenswaardig; bovenal in zedelijken zin, want wat kan er, bij zulk een opvoeding, zulk een zielsverwaarloozing, met mogelijkheid van terecht komen? - Ik voor mij ben van meening dat een huisvrouw en moeder, die hare taak waarachtig, ernstig, en met liefdevolle toewijding opneemt, zeker evenveel, ja veel meer te doen heeft dan
| |
| |
haar man met de meest veel-omvattende en hooge staats-zorgen het druk kan hebben, en dat zeker hare verantwoording niet minder groot is dan de zijne. En daarbij denk ik geenzins alleen aan de finantieel niet-bevoorrechte, die veel zelf moet mee-arbeiden uit meiden-gebrek, maar ook aan de welgestelde, omdat ik niet bedoel ‘veel te doen hebben’ in den zin van huiswerk of koken, of zelfs lichamelijke verzorging, maar van de opvoeding leiden, bij ziekten zelf-verplegen, een gezellig opgewekt middelpunt zijn voor 't gezin, enz., enz.
- Het gezegde van Uw man over de denkkracht van de vrouw des huizes deed mij denken aan een dergelijk gezegde mijner moeder, die tot antwoord placht te geven aan haar, door haar uitstekend gedrild, dienstbodenpersoneel, waar zij zich verontschuldigden met een: ‘Ja maar ik dacht’ - ‘Jij hebt niet te denken, dat zal ik wel doen als jij het maar uitvoert’. -
Het schijnt mij altijd een van de meest-ontbrekende dingen in de hedendaagsche meisjesopvoeding, dat er geen moeite wordt gedaan haar haar eigen toilet te leeren vervaardigen. - Wanneer men bedenkt, hoe groote sommen daardoor zouden worden uitgespaard, en hoe wezenlijk smaakvol iemand die zichzelf kan benaaien er kan uitzien met weinig geld, dan begrijp ik niet, dat niet alle ouders hunne dochters hiertoe aanzetten. - Ik ben ook heel blij dat mijn idee, de dochters te betalen voor hare hulp, bij U en Uw man weerklank vond, want ik ben zeker dat gij U in dat opzicht niet zult beklagen mijn raad te volgen. Immers, juist als gij van rechtvaardigheid spreekt kan ik U uit eigen ervaring verzekeren, dat er voor een jong levenslustig meisje iets hatelijks-onrechtvaardigs is in het gevoel: mijne broers amuseeren zich en worden voor een duur studievak opgeleid, en ondertusschen moet ik doen wat mij min of meer willekeurig wordt besteld van allerlei huishoudelijke plichtjes, moet hunne op- en aanmerkingen aanhooren, en mag het toekijken hebben wanneer zij zich op hunne wijze het leven inrichten zooals zij het willen. Niet het geld als zoodanig, maar het gevoel: ik word voor wat ik doe op billijke wijze beloond, geeft m.i. de rechte aanmoediging in zoo'n geval, óók doordat het betreffende jonge meisje dan kan doen met haar eigen geld waaraan zij lust heeft (en zeker zou ik-voor-mij haar daarin ook héél vrij laten, in de wijze waarop zij haar geld zou willen besteden). - Waarom echter zou het voor ongefortuneerde ouders bezwaarlijk zijn? Mij dunkt, ten eerste sparen zij zich de heden ten dage zéér dure gehuurde hulp uit van wasschen, strijken, koken, naaien, etc., maar bovendien, ongefortuneerde ouders geven toch immers, juist óm die reden, aan hunne dochters een tot eigen brood verdienen in staat stellende opvoeding,
en die is veel duurder (door de dure lessen en den wachttijd) dan zelfs een hóóg loon gelijkstaande met wat een dienstbode zou verdienen.
Ja, dat ben ik heelemaal met U eens, en ik vind het een zeer mooie uitdrukking ervoor ‘dat een huisvrouw het aan hare kinderen verplicht is hare krachten niet te versnipperen’. Dat woord moest in gulden letters staan, als een waarschuwing, boven alle lokalen waar nuttige, vergaderende, en redekavelende, en stemmende huisvrouwen en moeders optreden in het openbaar ‘om de maatschappij te dienen’.
Maar het is voor dezulken parelen voor de zwijnen geworpen, aangezien het haar geenzins te doen is om de maatschappij, maar alleen om de ijdelheid van het eigen kleinzielige ik. - Hartelijk gegroet.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|