Spleentje. - Ik vind het heel aardig, dat gij door dat verjaardag-geschenk Lelie-abonnee werdt, en nu terstond voldoet aan Uw lust mij te schrijven. Hartelijk hoop ik, dat gij zult vinden in mijn antwoorden wat gij U ervan voorstelt; aan mijn goeden wil daartoe zal het niet ontbreken. - Ja, dat is een eigenaardige opvatting van vele familie-leden, ook mij niet onbekend en waarin ik U dus geheel en al kan navoelen, dat een ongetrouwde vrouw eigenlijk geen recht heeft over haar eigen gevoelen te beschikken waar het vriendschap geldt. In zake huwelijk en man zijn de meeste ouders, broeders, zusters etc. lichtzinnig in plaats van voorzichtig, en vinden het een wenschelijke oplossing de ongehuwde dochter of dito zuster langs dien weg bezorgd te zien, en, wel verre van heel grondige informaties te nemen dikwijls, doen zij veel liever voor menige zonde of gebrek een oogje dicht, uit vrees dat de verbintenis anders niet tot stand komt. Wee echter daarentegen het zelfstandige meisje, dat zich een andere vrouw tot levensgezellin en vriendin kiest; met háár voelt de geheele familie zich gerechtigd zich te blijven bemoeien, om haar telkens dit of dat in den weg te leggen, en te verwijten zelfs haar liefde voor ‘een vreemde.’ Het is maar het best ook in dit opzicht den eigen weg moedig te gaan, en in eigen geweten verzekerd te wezen; een zwager wordt nu eenmaal geheel anders beschouwd door de rest der familie dan een vriendin. Wat mij persoonlijk aangaat, men verwijt mij nu en dan, dat ik de vrouwen niet hoog genoeg stel; wel, ik zou zeggen als men 9 jaren lang zoovéél toewijdende liefde en vriendschap heeft overvonden als ik van mijn vriendin, met wie ik al die jaren reeds samenwoon, dan is, dat wel het beste bewijs hoe ik-zelve overtuigd moet zijn door eigen ondervinding, dat er onder vrouwen onderling een duurzame en innige band kan ontstaan, die haar volkomen gelukkig maakt. - - O ja, dat kan
ik ook zoo héél goed navoelen, dat nooit de deur uit durven gaan, zonder eerst verzoend te zijn, met die men lief heeft, als er om een of andere kleinigheid een oogenblikkelijk meeningverschil voorviel. - Mij gaat dat evenzoo. - - Natuurlijk moogt gij steeds een pseudoniem kiezen; zoo dikwijls ook het veranderen als gij zelf wilt. Dank voor Uw goede wenschen voor mijn gezondheid.
Gé. - - Dank voor Uw langen, hartelijken brief. Wij troffen het verleden winter zoo heel mooi op Scheveningen; wel veel koude, maar steeds droog vriezend weer. Dit najaar was het bijzonder regenachtig. Over de gevolgen van de kuur in Nauheim ben ik zeer tevreden, maar ik zal haar denkelijk wel moeten hèrhalen. - Ja, dat kan ik best begrijpen, dat gij Uw kleinen jongen niet kunt beletten bij U te komen, ook al zijt gij zwaar-verkouden; ik zou het ook voor U-zelf akelig vinden als hij in dat opzicht zich terstond ‘verstandig’ toonde, en niet verlangde bij U te zijn. - Een mij bekende Haagsche familie, die uitmuntte door al datgene, wat mij onsympathiek is, ging vóór een paar jaar op reis naar Zwitserland, waar weldra een der jongens, een ventje van 8 jaar, het roodvonk kreeg en, ter voorkoming van besmetting, in een ziekeninrichting daar in den vreemde werd gedaan; waar hij het weldra zóó ‘heerlijk’ vond, dat hij er niet meer uit wilde. Grooter bewijs tegen de rijke ouders, die met dat ventje en zijn broertje op reis waren voor aller plezier, kon, dunkt mij, het kind niet geven, dan door zich zoo gelukkig en opgewekt te voelen in een ziekenhuis, - zonder iemand der zijnen.
Nu moet ik U antwoorden op Uw zaken-vraag. - Zie eens, de uitgever, die U dat terugzond, is m.i. iemand, die van uitgeven véél verstand heeft; zijn oordeel vind ik daarom in veel opzichten ‘massgebend’. De mogelijkheid bestaat intusschen, dat gij in dit bijzonder geval moet wezen bij iemand, die speciaal van zulke uitgaven, op dat àparte gebied, zijn werk maakt. Echter, wanneer die bewuste schrijfster U ried het te bewaren tot uitgave, waarom belast zij zich dan niet zelve ermee U in dezen aan een daartoe bereiden uitgever te verwijzen. Mij dunkt, waar zij een zekere verantwoording op zich nam door U het schrijven van dat alles aan te raden, is het aan háár U nu ook verder den weg te wijzen; aan relatieën in die uitgevers-wereld ontbreekt het haar niet. Op Uwe tot mij gerichte vragen kan ik U geen ander antwoord geven dan: bij dezen en genen blijven probeeren, evenals gij reeds deedt. Het is niet mogelijk voor mij te beoordeelen, of deze of die U zal helpen eerder dan gene, want alles hangt er van af, wat zoo iemand zelf ziet in de zaak, óók of hij reeds veel andere copie aannam. - Als ik er U mee genoegen kan doen, ben ik overigens geheel en al bereid het werkje door te lezen, en U mijne meening te zeggen. - Ja, die illusie, die gij er aan vastknoopt, begrijp ik best; en, als ik U er dus in helpen kàn, dan doe ik het gaarne.
Over de katten ben ik nu heelemaal getroost na dezen brief, en Uw oudste is mij heel lief geworden om wat hij voor hen doet. Dat belooft een flinke man later, die nu reeds toont in zich te hebben die goddelijke, en zoo weinig voorkomende eigenschap: medelijden. -
Ja-zeker, mijn honden zijn met ons; wij laten hen niet achter zonder Marie; en die is óók mee. Inderdaad zou ik geen rust of duur hebben als ik hen niet bij mij had. Zij zijn ook zoo trouw en aanhalig; niemand, die dat niet kent uit eigen ervaring, kan zich de aanhankelijke toewijding van een hond ook maar vóórstellen.
C.Z.S. - Niemand kan het meer dan ik met U eens zijn, dat Frits Reuters' Gedroogde Kruiden een hoogst sympathiek boek is, en dat het type Hawermann, daarin voorkomend, behoort tot de zeer sympathieke menschen. Echter schijnt gij niet te weten, of niet te begrijpen, dat de tijd en de menschen, die daarin worden beschreven, helaas tot het verleden behooren. Wat in Frits Reuter's dagen werkelijk voorkwam, een karakter als van den hoogst-sympathieken eenvoudigen Bräsig, of van Hawermann, of van den dominee, dat is nu niet meer in dergelijke kringen te vinden, óók niet in Duitschland. En óók Frits Reuter heeft niet vergeten de leelijke en gemeene karakters een beurt te geven, en héél levenswaar uit te teekenen, in b.v. Pomuchelskopp en zijn ‘kippetje’; daarom is het zeer