De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus met verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mej. M.A.M. - Ik hoop, dat deze regels onder Uwe oogen zullen komen; want, reeds uit den aanhef van Uw schrijven, heb ik begrepen, dat gij niet véél afweet van de Lelie, indien gij niet weet tot wien gij U met bijdragen hebt te wenden, - tot mij of tot den uitgever. - - Ik begrijp heel goed, dat gij U niet alles kunt aanschaffen waarin gij lust hebt, maar, als gij mij in één adem meedeelt, dat gij U zoo juist een ‘duur werk van Anna Besant aanschafte’ echter geen geld en lust hebt U op de Lelie te abonneeren, dan zult gij mij ten goede houden, dat ik geen reden zie, waarom gij wèl lust gevoelt mij Uw versjes te zenden. Waarom die dan óók niet naar theosofische tijdschriften? Ik kan ze niet aannemen. Wat Uw levensgeschiedenis aangaat, indien gij gaarne met mij wilt correspondeeren, wil ik, als gij kans ziet de Lelie geregeld te lezen op de een of andere wijze, met genoegen antwoorden, (want met niet-abonne's correspondeer ik òòk, als mijn plaats en mijn tijd dat toelaten, maar de abonné's komen natuurlijk het eerst aan de beurt). Van mijn hartelijke belangstelling in het lot van elkeen, die haar of zijn hart bij mij uitstort, kunt gij overtuigd zijn.
Marah Lotus. - Ik begrijp heel goed, dat men niet altijd in de rechte stemming is tot correspondeeren, en neem dus Uw langstilzwijgen niets kwalijk; het spreekt van-zelf, dat er allerlei redenen te over kunnen zijn, tot zulk een tijdelijk stilzwijgen, en gij behoeft heusch niet zooveel excuses te maken; zoo kwalijknemend ben ik niet. Gij hebt groot gelijk, dat het tijd wordt Uw bijdrage te plaatsen, en ik kan U troosten, dat ik haar reeds ter drukkerij had gezonden, toen ik Uw schrijven ontving, zoodat zij reeds in drukproef is. Natuurlijk wil ik van Uw reis heel gaarne een nieuwen brief ontvangen, en zal dien dan hoop ik wat spoediger een beurt kunnen geven. - Uw brief deed mij zooveel genoegen, omdat ik U nu zoo goed ken ineens; door alles wat gij mij van U-zelve vertelt. Trouwens, ik-ook heb hier in Holland in den laatsten tijd weleens over U gesproken met die U kenden. Wilt gij mij Uw portret niet eens zenden? - Dat zou ik gáárne zien. Op alles wat gij mij vertelt, zal ik natuurlijk niet nader ingaan op deze plaats; gelijk ge terecht zegt, ik heb genoeg ondervinding van de wereld en van haar oordeel, om wat mij-zelve betreft mij niet gauw te storen aan wat ‘men’ vertelt, noch over anderen, noch over mij-zelve. Gij hebt in elk geval, ondanks de ziekte Uwer moeder, een gelukkige jeugd gehad, te oordeelen naar alles wat gij zoo poëtisch beschrijft daaromtrent. 't Speet mij zoo, dàt ik aan het eind van Uw brief las, hoe gij ‘wegens ziekte’ naar elders gingt. Maar ik hoop, dat dit slechts van voorbijgaanden aard zal zijn, en gij dezen dus hersteld ontvangt. En nu, ten slotte, schrijf mij | |
[pagina 399]
| |
zooveel en zoo dikwijls gij wilt, maar óók, wees niet bang, dat ik U Uw stilzwijgen kwalijk neem. Vrijheid, blijheid in dezen. Hartelijk gegroet.
Caracas. - Dus zijt gij nu in Holland! Wel, U ‘verdedigen’ op Uw lang stilzwijgen behoeft gij geenszins; ik denk er níet aan U dat kwalijk te nemen. Wees daarop heel gerust. - Trouwens, gelijk gij nader uitlegt, in dit bijzondere geval was het voor U zelfs ondoenlijk mij spoediger iets van U te laten hooren. - Dat Uw leeftijd een bezwaar is voor Uw doel, begrijp ik volkomen. Ik zou zelfs zeggen, ook al stapt men daarover heen hier of daar, dan nog moogt gij U wel zeer bedenken of zulk een werkkring, waarin véél wordt geëischt, U niet al héél gauw te zwaar zal worden. - Veel liever zocht ik het in Uw geval langs anderen weg, b.v., op kantoor of in de huishouding. Hebt gij aanbevelingen? Mij dunkt, als gij die bezit, of kunt verkrijgen, van families uit Uw eigen land, dan zoudt gij daardoor in die kringen-zelven hier te lande misschien iets vinden. Vele handelskantoren b.v. en stoombootmaatschappijen, staan met dat land in verbinding en hebben met de familieën daar relatieën. Zoudt gij U niet tot zulk een chef kunnen wenden, met aanbevelingen van met hem bevriende firma's ginds? - Zeker, ik wil U heel graag helpen en raden, en ik sta steeds tot Uw dienst. -
Han. - Nu moet ik U eerst eens heel van harte feliciteeren met zulk een mooie betrekking! Ziet gij wel, gij waart een tijdlang zoo moedeloos, en ik heb U toen gewezen op het vele dat gij nog zoudt kunnen verwachten; en nu is reeds ineens alles, dunkt mij, zoo mooi als gij het maar kunt wenschen. Maar nu zal ik U eens heel eerlijk iets zeggen. Toen ik dien zin las in Uw brief: ‘Ik moet heel, heel hard werken’, toen dacht ik terstond: Dat kan ik merken aan de laatste inzendingen die gij mij aanboodt. Want die getuigen van overhaasting. En, geloof mij, dat is zoo heel natuurlijk. Juist bij zulk werk als dat wat gij hebt, en dat U geheel vreemd is, worden Uw hersenen ingespannen den heelen langen dag. En dan zijt gij 's avonds niet meer in staat tot letterkundigen arbeid; al hebt gij ook nog zoo vele gedachten in U, gij zijt niet meer in staat die in behoorlijken vorm te verwerken. - Zoo komt het dat ik dat vroeger-gezonden St. Nicolaas-schetsje, en ook uw versjes, niet kan aannemen; het eerste is te onbeduidend; en in de versjes komen wel hier en daar goede gevoelige gedeelten voor, maar als geheel genomen zijn zij nog niets voor den druk. - Dat gij die teleurstelling hebt gehad in dat andere opzicht, beschouwt gij-zelve gelukkig heel verstandig; daarover behoef ik U dus niets te zeggen. - Neen, ik geloof niet dat ik in de Holl. Lelie het zou kunnen aannemen; misschien op den duur als feuilleton, maar in elk geval moet ik het eerst lezen, en, vóór gij het mij ter inzage zendt, moet gij mij eerst de lengte ongeveer opgeven, opdat ik kan beoordeelen of het niet àl te uitvoerig is. - Zulke vragen neem ik nooit ‘kwalijk’. Elke abonné of lezer mag mij in redelijkheid vragen wat hij wil, en ik beantwoord hem naar mijn eerlijke overtuiging, en zooals het mijn plicht is als redactrice, maar van kinderachtige kwalijknemerijen is geen sprake; wees daarin geheel gerust. - Het doet mij zooveel genoegen, dat gij gaarne met mij correspondeert, zoodat het mij zelf leed doet U in zake deze bijdragen te moeten teleurstellen, maar ik hoop en vertrouw, dat gij zoo verstandig zult zijn in te zien, hoe juist mijn eerlijke belangstelling in U mij verplicht U niet op te vleien, maar in Uw eigen belang te raden en te zeggen wat ik van Uw werk denk. Laat het U nu niet afschrikken mij, als gij iets hebt, het ter beoordeeling te zenden; want dat blijf ik steeds met de meeste bereidwilligheid doen.Ga naar voetnoot*)
Lelie. - A. - Hartelijk dank voor Uw schrijven op mijn particulier briefje. De verandering zal ik aanbrengen. - Neen, het zou ondankbaar zijn, indien ik zeide, dat het leven mij onrecht aandeed. Er zijn menschen, die mij groot onrecht hebben aangedaan en nog aandoen, van wien ik mij dikwijls verwonder, hoe zij daarbij rustig kunnen voortleven, maar neen, het leven deed mij geen onrecht; want het gaf mij juist zulk een gelukkig huiselijk leven van liefde als ik steeds heb gewenscht te mogen bezitten; het schonk mij bovendien de gaven om door de wereld te komen, en, zoo ik daarbij een slechte gezondheid heb, ik mag ook daarover niet klagen, waar er zoo vele kwalen zijn, die ik veel erger zou vinden om mij in te schikken dan een hart-lijden. - Wat gij over den dood schrijft kan ik geheel navoelen. - Mij ook stemt de gedachte aan heengaan, aan uit al den aardschen rommel uit zijn, dikwijls vredig en blijmoedig, als eene van rust, en toch erken ook-ik, dat ik met vele gedachten nog aan de aarde hang. - B. v., als ik op een heerlijken zomer-dag rondom mij de natuur zoo bloeiend zie, de zon zoo helder, de lucht zoo blauw, de bloemen zoo frisch, dan kan ik rillen bij de gedachte: dat alles zal ik over eenigen tijd nooit meer kunnen aanschouwen; ik zal dan onder die mooie aarde liggen, terwijl daarboven alles net zoo bloeiend en zoo lachend is als vandaag. - Voor eenige jaren was ik in Interlaken, toen iemand stierf, wier lang ziekbed ik had bijgewoond, slechts een twaalf jaren ongeveer ouder was zij dan ik; ik moest onophoudelijk toen, in die onvergelijkelijk-prachtige Zwitsersche natuur, denken aan haar, met een groot medelijden, dat zij nu dat alles nooit meer zou zien, nooit meer zou genieten van een zomerdag. - - Uw klacht dat wij niets weten van het Hierna, en dat dit U in opstand brengt, is ook mij niet vreemd; maar dikwijls denk ik tegenwoordig: Misschien is het beter zoo, misschien zou het weten ons geheel ongeschikt maken den strijd en de nooden van het aardsche leven door te maken, en is dus die onzekerheid nog een negatieve zegen. - Ja, hoe minder je nadenkt, hoe negatief-gelukkiger je bent; maar het is toch óók een geluk zonder houvast, want, komt de ellende | |
[pagina 400]
| |
en de tegenspoed, dan hebben zulke gedachteloozen niets om zich aan vast te houden, omdat ze alleen van oppervlakkigheden leefden. - Ik dank U nogmaals zeer voor Uwen brief.
Dorna. - Hartelijk dank voor Uw schrijven naar aanleiding van de hervatting mijner werkzaamheden. Met de drukproeven is het dus nu in orde? - Vriendelijk gegroet.
Regina. - Als gij in Uw artikelen later wijzigingen aanbrengt, wilt gij die dan ter drukkerij zenden, en niet aan mij, anders komt er verwarring. Van al Uw artikelen kunt gij steeds zelve proeven krijgen als gij wilt.
Hans. - Uw dikken, in Scheveningen nog ontvangen brief deed mij zeer veel genoegen. Dat de tegenwoordige wereld geld alles vindt, ben ik met U eens van heeler harte. Daarom juist is zij zoo intens-terugstootend. - Van de twee mannen, die gij mij uit het werkelijke leven beschrijft, koos ik ook met U den laatsten, al heeft hij minder geld dan de eerste. Neen, Uw stijl vind ik niet onduidelijk, wèl vroeger Uw schrift; nu niet meer; het is nu buitengewoon mooi. Ik behoor tot de uitzonderingen onder de hollanders, die een kwinkslag kunnen vatten, en niet elk woord letterlijk opnemen, dus begrijp ik heel goed, dat velen U niet verstaan, want de durchschnitt-hollander mist allen zin voor iets anders dan hoogen ernst en continueele diepzinnigheid in spreken en schrijven, en neemt elk aardigheidje op als een doodzonde. Het verhaal van de oude dame en Uw ‘harteloosheid’ deed mij dan ook schaterlachen. Herinnert gij U nog wat gij mij hebt verteld dienaangaande in Uw brief? Die andere, die zich er aan ergert, dat ik in de Lelie zooveel over mijn honden schrijf, moet gij namens mij aanraden de Lelie niet te lezen voortaan, dan ergert zij zich ook niet. Er zijn er genoeg, die mij wèl daarin návoelen, dus waarom zou het mensch zichzelve ergeren verder? Ik zal zoo vrij zijn voort te gaan met schrijven zooals ik 't gewoon ben. Ik vind dames, (zoowel als mannen,) die ‘dieren niet kunnen uitstaan’ zelven onuitstaanbaar. - - - Hoe wilt gij met iemand kennis maken persoonlijk, zonder dat hij 't weet? Dat is mij nog steeds een raadsel. - Heel toepasselijk is voor zulke gevallen Uw aanhaling van Patti. Ik heb dat namelijk heel dikwijls, als iemand mij wil leeren kennen, dat gevoel: Nu heb ik juist niets te zeggen, nu hij of zij er zoo bepaaldelijk voor komt, om mij te bekijken, uiten in-wendig. - - Als ik een papagaai rijk word, dan verklaar ik U bij dezen plechtig, dat ik hem voor en boven alles zal leeren zeggen: Zoete Hans. - - - Dien goeden raad (begrijpt gij mij?) waardeer ik zeer; maak daarover geen excuses; ik vind openhartigheid een heerlijk iets, en verzeker U, dat gij mij juist genoegen doet daarmee. - Het slot van Uw brief durf ik niet goed te beantwoorden, omdat het Uw eigen leven betreft, maar ik vind, dat gij daarin een bijzonder mooie opvatting hebt, omdat het hier een derde geldt, die er niets aan kan doen wat anderen verkeerd deden. Begrijpt gij mij(?) Ik vond het zulk een aardig ‘rapport.’ Hoe komt zij te A? - Nu heb ik nog van U een aardige briefkaart ontvangen, hier te Nice, en een brief. Voor de eerste veel dank; leuk bedacht; de post op Scheveningen zal zich met die uitgeknipte advertentie stellig vermaakt hebben. Ik zag in de handteekening een papagaai; mijn vriendin niet. Wie heeft gelijk? Uw brief bewees mij, dat gij, tusschen de regels eener Lelie-correspondentie dóór, uitstekend hadt gelezen wáárop die woorden doelden. En Uw vriendschappelijke handdruk, naar aanleiding daarvan, deed mij bepaald goed. Want gij hebt dat alles zéér juist gelezen, en het fijn gevoeld dat ik daardoor Uw hartelijke woorden dubbel zou waardeeren. Ik hoop dat Uw toekomstplannen gelukken, maar, wat de rest betreft, pas op. Kijk uit Uw oogen. Eer het te laat is! Gij begrijpt mij (?) In Uw geval zou 't mij voor U spijten, als gij U-zelven ongelukkig gingt maken; en ik zou denken, dat gij niet iemand zijt, die met het gewone alledaagsche soort tevreden zal zijn. Ik heb nog van U een stuk, dat misschien kan worden omgewerkt. De idee is uitstekend, maar de vorm te gehaast. Zal ik het U zenden tot dat doel? Zooeven Uw laatsten brief ontvangen; moet ik nog beantwoorden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: |