heel weinig beteekenende, maar voor den betrokkene-zelf o zoo grievende ‘kleinigheden’. Ik stel het daarom juist op hoogen prijs, dat zoovelen mij achter de schermen laten zien in hun leven en lijden, en dat ruime ervaring en zelf-veel-kunnen-begrijpen en kunnen-navoelen mij in staat stellen hen soms te troosten, al is het maar door het negatieve iets dat bestaat in den ander verstaan in zijn leed. -
Uw sympathie voor Marie Antoinette deel ik. Hoe meer ik van en over haar las, hoe meer zij mij zoo oneindig te beklagen toeschijnt in haar tragisch lot; dat zij zoo werkelijk als een ‘koningin’ in den besten zin van het woord wist te dragen. Wat let het, dat zij, als heel jong meisje, te midden van zóóveel verleiding, als haar toen werd geboden, niet vast-stond in hare schoenen altijd, en zich wel eens schuldig maakte aan 'n lichtzinnig woord, 'n spotlach, 'n onvoorzichtigheid. Wie onzer is volmaakt? Maar in het leed, in den nood, dan openbaren de edelen onder ons zich naar den waren aard. Welnu, deze vrouw heeft zich in al de verschrikkingen van die dagen getoond als een heldin, èn als een christin. En ik zou wel eens willen weten, hoevelen dergenen, die nu met geleerde betoogen aantoonen, dat zij toch wel schuld had aan haar ongeluk, haar dat zouden nadoen, indien zij in hetzelfde geval verkeerden, die koninklijke hooghartigheid, gepaard aan die echt-vrome onderwerping aan Gods wil, dat voorbeeldeloos zwijgend dulden in de gevangenis, en dat nobel sterven onder de guillotine - zonder een klacht, of een vervloeking - met haar oogen op het kruis van Christus als haar éénige troost. - - Onder al die zoogenaamd groote mannen en vrouwen, die de fransche revolutie hebben gemaakt, is er m.i. niet een zóó waarlijk gróót geweest als Marie Antoinette, hun slachtoffer.
De prinses de Lamballe, die haar trouw bleef, toen ieder ander haar verliet, en dat heeft geboet met den afschuwelijken dood van in de handen van het gepeupel te vallen, ook zij is mij altijd een uiterst sympathieke figuur uit die dagen. - Daarentegen moet ik bekennen, dat ik voor eene Anna Boleijn nooit buitengewoon veel heb gevoeld. -
- - Hoe heerlijk schrijft gij over Uw moeder en Uw thuis! Gij zijt wèl te benijden. -
1813. - Mijne vriendin beweert dat gij, terwijl ik hier aan U zit te schrijven, juist, met Uw familielid, dat hier ter stede woont, voorbij mijn raam zijt gegaan, en dat zij die laatste dame hoorde zeggen: O, dus woont fr. Lohman hier? - Gij ziet, dat gij zijt ontdekt. - Gij hebt het hier op Scheveningen dezen zomer niet getroffen met het weer. Wij hebben hier sinds ik terug ben enkel regen en wind en storm. - Ik ben blij dat mijn roman in de Lelie U boeit. Het is een schaduwzijde daarvan, waarover velen klagen, dat zij telkens een week moeten wachten, maar eene die niet is te verhelpen natuurlijk, en in elk geval voor mij het aangename bewustzijn oplevert, dat men daardoor den Woensdag waarop de Lelie uitkomt graag ziet komen. - Ja, schrijf mij maar steeds waarmede gij instemt en waarmede niet, want dat hoor ik steeds graag. - Uw groeten bracht ik over aan mijn huisgenooten. Veel hartelijks van ons allen.
P.L. - Ik heb nog steeds een artikel van U, dat gij mij reeds lang geleden toezondt. Dáárop zag dus mijn vorige correspondentie aan U. - Ja, dat verbaast velen, dat ik mijn werk zoo goed volhoud, ondanks mijn slechte gezondheid, maar gelukkig is mijn hoofd zeer sterk en werk ik gemakkelijk. Als ik mij niet veel lichamelijk vermoei, dan kan ik op één dag thuis, voor mijn schrijftafel gezeten, heel wat af. De boeken van mij die gij hebt aangekondigd gezien zijn: de levensherinneringen (bij van Kampen), hier vroeger verschenen, en een geheel nieuwe roman: Wat nooit sterft (bij Veen).
Uw beschrijving van Uw hond, toen gij uit de stad zoudt gaan, deed mij denken aan het bedroefde doen van Benjamin en Frits in zulke gevallen. Wie zoo iets nooit bijwoonde, die begrijpt het niet. Onlangs had ik hier weer zoo'n koudbloedige, die onnoozel zei: ‘Och, zouden ze dat nu heusch merken als je inpakt?’ - Ik zwijg dan maar, en láát zoo iemand leuteren. 't Is me heusch te veel om er op te antwoorden. - Hoe 't weerzien tusschen Frits en Benjamin en mij was zult gij nu reeds hebben gelezen... dolletjes. - Ik kan niet laten Uw woorden over te nemen dienaangaande:
Vele menschen mochten wel eens bij de dieren in de leer gaan, om erkentelijkheid te toonen; ze zouden er zelf bij winnen, aan hen zien dat dankbaarheid gelukkig maakt, zoo voor wien ze betoont als wien ze ontvangt.
Over 't algemeen geloof ik dat de meeste menschen er in alle opzichten bij winnen zouden als ze wat meer overnamen van de dieren. -
L.P. - In de vorige Lelie hebt gij reeds een antwoord ontvangen. Nu moet ik Uw laatsten brief nog beantwoorden, dien met Uw boekjetoezending. Ik heb nog geen gelegenheid gehad het te lezen, want gij hebt geen voorstelling waarschijnlijk van al de dingen, die hier op, Scheveningen, op mij wachtende waren; en juist voor zoo iets heeft men een kalm uurtje van stemming noodig, nietwaar? Ik hoop echter weldra de gelegenheid te hebben tot een nadere kennismaking. - De schaduwzijde van drie weken vacantie is, dat er daarna dubbel véél te doen komt; en het is deze keer bovendien bijzonder volhandig geweest met allerlei bijkomende omstandigheden. - Vriendelijk gegroet.
C.G. - Van Uw laatste bezending nam ik alleen het artikel over 't Onderwijs aan, omdat ik de twee andere bijdragen niet belangrijk genoeg vind voor de Lelie, zooals zij nu van lieverlede wordt. - Hetgeen gij mij schrijft over Uw ervaringen met dien ex-redacteur verwondert mij niet, en ik vrees ook wel, dat gij Uw geld zult kunnen nazien. Ik kan U al de bijzonderheden, die mij recht geven dit vermoeden uit te spreken, niet in het openbaar mededeelen, maar ik verwonder er mij volstrekt niet over, dat gij Uw briefkaart aan hem als onbestelbaar hebt terug ontvangen. - Als ik U was, zou ik aan den tegenwoordigen hoofdredacteur van het tijdschrift schrijven erover. - Ja, de correspondentierubriek in de Lelie wordt ontzettend veel gelezen; zij is mijzelve, door de velen die ik erdoor leer kennen, inderdaad heel lief geworden. Ik zend U dan het niet-aangenomene weleens terug...