Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Carla. - Gij zult hoop ik U zelve wel herkennen? Ik koos het pseudoniem van Uw aangeboden werk. - Ik zond het U terug; ofschoon ik Uw stukjes volstrekt niet zonder eenigen aanleg vind, omdat zij getuigen van een goede opmerkingsgave, en een vlotten stijl hebben. Maar zij zijn nog niet anders dan onbeduidende schetsjes, zonder eenigen inhoud. Daarvoor is in de Lelie geen plaats meer, nu zij een blad is geworden van geheel andere beteekenis en richting, dan vroeger het geval was, en daardoor de lezerskring ook een geheel andere werd. -
Madelon (ik hoop, dat gij mijn woord van dank aan U in de vorige Lelie, hebt herkend). Ik herhaal het voor alle zekerheid nogmaals. Ik heb U namelijk daar geschreven, hoe gij mij een zoo vriendelijke kaart hebt gezonden wegens mijn ongesteldheid, dat ik U daarvoor in de allereerste plaats wilde dankzeggen, en dan later zou beantwoorden Uw brief en inzending. Dat doe ik dus nu. Uw versjes wil ik aannemen. Enkele regels zijn niet geheel in den haak. Gij zult dit hoop ik zelve in de drukproeven, die ik U dan zal doen toekomen, wel verbeteren; maar het geheel is goed. - Ik was recht blijde te zien uit Uw schrijven, dat mijn eerste afwijzing U niet heeft afgeschrikt, want gij hebt gelijk, zoo zijn er, die de waarheid niet willen hooren. De overige aanmoedigingen, die gij mocht ontvangen, door Uw elders aangenomen werk, deden mij óók veel genoegen voor U. Want natuurlijk is zoo iets toch een groote bemoediging, vooral wanneer men begint. - Hebt gij voor dien roman reeds een uitgever? Ik zal hem stellig met belangstelling lezen. Het onderwerp kan heel mooi zijn, maar alles hangt natuurlijk af van de uitwerking. - Gij zegt zoo onderworpen, dat misschien de ‘deskundigen’ er een afkeurend oordeel over zullen uitspreken. Wel, ik zeg U reeds vóóruit, dat woordje ‘deskundig’ moet gij niet te nauw nemen, want als gij eens wist wie er al zoo ‘beoordeelt’ en critiseert’ aan de couranten en tijdschriften, welke jochies, die nog niets presteerden, daarvoor anonym gebruikt worden, en ook hoe het gebeurt, óók door zoogenaamde menschen van naam, heusch dan zoudt gij U noch hun afkeuring aantrekken, noch van ‘deskundigen’ spreken. Hebt gij niet gelezen wat ik onlangs schreef aan Maria II, hoe een onzer grootste nu overleden literaire critici de stapels hem ter recensie aangeboden boeken onder zijn kinderen verdeelde, en hun beval hunne
opmerkingen erover voor hem op een lijstje te zetten; dan verwerkte hij hunne gegevens tot een onder zijn naam verschijnende literaire causerie, of zoo iets. Die man, dien ik natuurlijk niet openlijk kan noemen, werd beschouwd als een onzer gezaghebbenden, werd gevréésd ook, door alle jongeren. Nu, na zijn dood, kunt gij daaruit zien met hoeveel recht en reden hij zijn naam als criticus had verworven. En toch was hij nog eerlijk in elk geval, vergeleken bij die knoeierijen en naar de oogen kijkerijen, die tegenwoordig gebeuren. - Ik ben blij, dat gij U hebt geabonneerd op de Lelie, nu komt deze correspondentie dus dadelijk onder Uw oogen. En ik hoop, dat Uw belangstelling erin zal toenemen. Jammer, dat gij nu juist die drie weken ‘staking’ hebt getroffen mijnerzijds.
Van Uw pseudoniem nam ik goede nota gelijk gij ziet. Gij kunt het zoo dikwijls wisselen als gij zelve wilt, indien gij bang zijt voor erkenning.
Thelma. - Uw feuilleton is reeds, zooals gij intusschen zult hebben gezien, opgenomen. Dit nu toegezonden schetsje echter is niet meer geschikt voor de Lelie zooals zij nu is. De tegenwoordige Lelie-lezers willen iets anders dan zulke korte onbeduidende schetsjes. Ook is het Uwe te dor van toon, te weinig uitgewerkt. Vriendelijk dank voor Uw goede wenschen voor mijn gezondheid.
Louis. - De portretten zend ik U tegelijk met dezen terug. - Ik zou U reeds eerder hebben geantwoord, ware deze drie-weken vacantieperiode er niet tusschen gekomen. Om nu ineens een greep te doen midden uit Uw zoo hoogstinteressanten brief, hoe kunt gij ook maar één oogenblik denken, dat de inhoud daarvan mijn gevoelens ten Uwen opzichte zou wijzigen ten Uwen nadeele!? Immers, laat mij U nu den indruk in zijn geheel genomen, dien Uw vertrouwelijk schrijven op mij naliet, schetsen. Kort saamgevat is die een van gróóte blijdschap, dat er dus toch, tusschen al de vuilheid en oppervlakkigheid dóór van hedendaagsch jongeluileven, in de groote steden in de eerste plaats, (en gij woont in zoo eene), nog steeds diep-ernstig-over-het-leven nadenkende, en zich in de vraagstukken daarvan verdiepende jonge mannen zijn. Want zoo heel dikwijls denk ik, als ik al het onbeduidende om me heen zie, dat dit niet het geval is, en dat juist de jongeluiwereld allen zin voor iets hoogers en beters dan het meest materialistische bestaan heeft verloren. (Het quasi aan kunstdoen, en zich een geleerd air geven, van zeker soort kwasterige heertjes, heeft immers niets te maken met wezenlijk diep dóórdenken over het leven en zijn strijd; juist die heertjes zwelgen het gráágst in nachtkroeg-plezieren waardoor zij zich