Een heer sprak er luide zijn ergernis over uit, dat de schare aan het verbouwen bezige arbeiders niet eenmaal beproefde de raderen uit den modder te trekken, door er planken onder te schuiven, en daardoor het paard de taak te verlichten. Met een heel timide stemmetje gaf alsnu het kleine agentje daartoe order. Maar het afgejakkerde dier kon eenvoudig niet, - bleef onbewegelijk.
En, daar ik bij den man der wet bleef aandringen op zijn tusschenkomst, liet hij zich nu ontvallen:
‘Ja, ziet u, eigenlijk mogen hier op den weg ook geen wagens met steenen staan.’
Mijn antwoord was natuurlijk:
‘Wat! Het mag niet, en U staat er naast, en U bekeurt die werklui niet eens? Hoe zit dat?’
Waarop hij zich haastte zijn onvoorzichtige woorden weer op te eten, door te zeggen, dat hij het ook eigenlijk niet zeker wist of het wel mocht of niet, dat hij dus geen ‘bevoegdheid’ had.
Nu wil ik gevraagd hebben:
1ste. Waartoe dient een agent, die niet weet hoe ver zijn bevoegdheid gaat, en wat hij mag verbieden, en wat niet.... en die dientengevolge niets zegt, als een paard, ten aanschouwe van iedereen, wordt afgebeuld?
2de. Is hier knoeierij in het spel, wordt hier, omdat het een rijkeluis-woning geldt, oogluikend toegestaan wat eigenlijk niet mag?
3de Mag dan van die knoeierij een armzalig afgebeuld paard het slachtoffer worden?
- Aan de eenstemmig aangenomen afkeurende houding van alle omstanders was het te danken, dat ditmaal het beest er genadig afkwam, en de arbeiders eindigen moesten met het uit te spannen, en zelf, ten getale van ongeveer 7 of 8, den wagen uit den modder te halen. Toen dit was geschied, haastte het paard zich, met de grootste gewilligheid, met zijn zwaren vracht naar den rijweg beneden.
Al dien tijd heb ik gelet op zijn schrandere, weemoedige, zachte oogen, waarmede hij ons aankeek, en waarin voor ieder, die weet te lezen in dieren-oogen, zoo onomstootelijkduidelijk te lezen was: Ik wil wel, maar ik kan niet.