De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 258]
| |
eerste is, en slechts een zwak verband houdt met het tweede der reeks, ‘les Parfums’ getiteld. Het is echter niet ter wille van den ganschen inhoud, dat ik dit boek noem. Ik wilde slechts wijzen op de uitkomst, waartoe de schrijver komt als hij, in het negende opstel, ‘l'Accident’ door zijn idealistisch dichtertalent in onderzoek neemt. Uitgaande van de wetenschap, dat de mensch tegenwoordig in de slechtste conditie is om 't leven te verliezen door 't een of ander onheil, komt hij er ten slotte toe om de stelling uit te spreken ‘que la nature semble avoir peur de l'homme. Elle évite réligieusement de toucher à ce corps si fragile; elle l'entoure d'une sorte de respect manifeste et inexplicable, et lorsque, par notre faute impérieuse, nous l'obligeons de nous blesser, elle nous fait le moins de mal possible.’ Zoo oppervlakkig geoordeeld zou men dit bombast kunnen noemen, en toch ligt er in deze theorie veel waarheid. De mensch is een denkend wezen; ik zal niet zeggen, dat het dier niet denkt, maar in elk geval is het denkvermogen van den mensch onderwezen, en daardoor ontwikkeld; de mensch redeneert. Een recent voorbeeld. Het was een Septemberdag; stortbuien en windstooten wisselden elkaar af, of werkten samen, om in vereende kracht onheilen te doen ontstaan. Ik moest noodwendig in het namiddaguur, toen God Pluvius en God Aeool hun grootste woord spraken, ter deure uit. Het Lange Voorhout trok ik door, en toen ik mijne boodschap had verricht en een paar huizen had geloopen hoorde ik achter mij een ratelend krakend geluid, alsof de bliksem insloeg. Ik keek om, en een der reuzen van het ‘Lindenrack’, zooals Huygens zegt, brak als riet op manshoogte van den grond af, en stortte neder, om door tak en blad, meters in de ronde, den grond te bedekken. Ik was voor verplettering bewaard gebleven, want de gedachte: ‘onder de huizen loopt men veiliger’, - hetzij, dat die gedachte van Hoogerhand geleid werd of niet; dat laat ik in 't midden, - had mij teruggehouden van het pad, dat mij brengen zou aan de overzijde, in welke richting mijn weg lag. Ik behoefde geen wiskundige of landmeter te zijn om met zekerheid te berekenen, dat het oversteken mij het leven had kunnen kosten. Dit voorbeeld bewijst voor de stelling van Maeterlinck, dat de mensch zich zelven helpt of geholpen wordt door de rede. Het is wel toevallig, dat ik dien eigen avond Maeterlinck's bundel ter hand nam, en aangetrokken door den titel l'Accident daarin moest lezen: ‘Or, dans un accident de la route, dans une inondation, un tremblement de terre, un orage, un incendie, dans la chute d'un arbreGa naar voetnoot1) ou d'une maison, l'animal sera presque toujours frappé de préférence à l'homme. Il est évident que la raison, l'expérience et l'inconscient mieux avisé de celuici le préservent dans une large mesure’. La raison. Dit is m.i. het eenige woord. De mensch redeneert bij alles; moet ten minste redeneeren; in elk geval hij kan het doen, en indien we noodlot of voorzienigheid buiten beschouwing laten is hij beter tegen een onheil toegerust dan het dier.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. |