De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
seminarium te Tromsö gezonden werd; de jongen had een goed hoofd en zijn vader wilde hem een goede opvoeding geven. Daar leerde hij voor 't eerst Noorsch. Op het seminarium maakte hij zulke goede vorderingen, dat zijn ouders hem - hoewel met tegenzin - de toestemming gaven om in Christiania zijn studie voort te zetten. Hij was 24 jaar toen hij aan de Universiteit aldaar zijn studie in de rechten begon. Maar hij had een zwaren strijd te strijden, vooral omdat hij geen geld had. Zijn ouders konden hem niet helpen. Er waren nog andere broers, die ook vooruit moesten in de wereld, al voelden die ook niet den minsten lust hun geboortestreek en hun vrije leven daar vaarwel te zeggen. Matti Aikio gaf lessen om aan het allernoodigste geld te komen. Maar voor het koopen van boeken schoot er zoo weinig over, dat hij 's avonds na 8 of 9 uur de boeken van zijn kameraden leende, als die ze niet meer noodig hadden. In de vacanties was hij geregeld huisleeraar bij familie's buiten. Zoo sukkelde hij door tot hij zijn candidaats examen deed. Verder heeft hij 't met de studie in de rechten niet gebracht. De moeilijkheden, waarmee hij te kampen had, werden steeds grooter. - Toen heeft hij jarenlang rondgezworven - dan zes maanden huisleeraar hier, dan een jaar aan een gemeenteschool, dan weer eenige maanden bij een familie daar - enz. Hij kon zich moeilijk aan een geregeld leven wennen en zich slecht schikken naar de zeden van de menschen in ‘'t Zuiden.’ (= 't Zuiden van Noorwegen.) Onderwijl schreef hij reeds: kleine vertellingen, gedichten, kritieken enz., terwijl er in hem de hoop ontwaakt was eens als schrijver te kunnen optreden en naam te maken. Zijn eerste letterkundige voortbrengselen vielen wel in den smaak, maar de vorm liet veel te wenschen over. De Noorsche taal was zijn groote struikelblok. Zijn eerste roman ‘Kong Achab’ kwam te Kopenhagen uit, maar maakte weinig opgang, niettegenstaande er uitstekende karakterteekeningen en eigenaardige natuurbeschrijvingen in voorkomen. Zijn tweede roman maakte hem plotseling bekend. Zijn naam ging over ieders lippen. Een ieder wilde dien Lap leeren kennen, die uit de groote eenzaamheid in 't Noorden weggetrokken was en zulk een groot eigenaardig schrijverstalent bleek te bezitten. Dezen roman geven we onze lezers en lezeressen van dit blad hier te lezen. De schrijver trekt nog steeds onrustig rond van 't eene plaatsje van zijn heerlijk land naar het andere. Maar de ster van zijn hoop glinstert met meer kracht - hij heeft zich een naam verworven en tracht nu ernstig en geregeld aan 't werk te blijven, zoodat wij mogen hopen op nieuwe voortbrengselen van zijn hoogst eigenaardig dichter-talent. | |
‘Onder de Rendieren.’
| |
[pagina 240]
| |
richt. 't Was of hij in de verste verte niet vermoedde, dat men hem een strik wilde spannen. Vast overtuigd dat de kleeren den man maken, had hij zijn beste plunje aangedaan. De leeren gordel om de heupen was dicht bezet met vierkante ‘söljer’ (een soort broche) en de ronde metalen hangertjes schitterden bij de minste beweging in de zon. Hij had een vuurrooden zijden das om zijn hals, waarvan de franjes op zijn breede borst neervielen. Zwarte, kortharige ‘bellinger’, (broekspijpen) omsloten zijn rechte, sterke beenen. Zijn geheele krachtige gestalte bewees dat er rijkelijk Lappenbloed in zijn aderen vloeide en wel van de beste soort. Elle, Biettar Oula's welgedane echtgenoote, wier blauwe oogen zeker wel op de een of andere manier in 't ras binnen gesmokkeld waren, had in de pauze, terwijl de rechter schreef, de slimme antwoorden vergeten, die Biettar Oula haar 's morgens haastig had voorgezegd. Zij was geheel verdiept in de beschouwing van dien jongen, blonden, mooien rechter. Wat had hij een mooi blond, ovaal gezicht, zulke kleine, dikke handen.... en dan al dat goud gallon op zijn uniform. Hij was voor haar een soort openbaring, iemand die vijfduizend kronen 's jaars verdiende en zoo mooi was als onze Lieve Heer in eigen persoon. Maar, het was niet alleen de eerbiedige, half vreesachtige aanbidding, die een Lap gewoonlijk koestert voor een ambtenaar van het Koninklijk Noorsche gouvernement - het binnengesmokkelde Germaansche bloed begon ook te spreken en warm te worden. De kuiltjes in haar dikke wangen en haar roode lippen gingen over in een pikanten glimlach, terwijl haar neusvleugels begeerig trilden. Zij werd uit haar droom gewekt door kleine Andi, die voortdurend ‘Tsjidsji, Tsjidsji,’ riep en aan haar rokken trok. Elle ging op den grond zitten, opende haar blouse en legde Andi aan haar borst. Haar boezem was bizonder ontwikkeld en kleine Andi begroef er zijn tien kleine vingers in, terwijl zijn lippen gulzig de moedermelk opzogen. Hoewel hij reeds twee en een half jaar oud was, had hij zijn zuigelingen gewoonte nog niet kunnen afleeren. Iederen keer dat de deur open ging stroomde er een koude windvlaag over den grond en over het platform, draalde even om de beenen van den kalen, pokdaligen advocaat en gleed weer weg. Maar in den vorm van droppels viel hij weer van het plafond op den grond. Eén groote droppel viel juist in den mond van kleine Andi, die zijn verontwaardiging daarover misschien wel een beetje hartiger uitdrukte dan hij oorspronkelijk van plan was. Hij zeide: ‘Baelgabab’, hij kon nog niet zeggen ‘Baergalak’ wat zooveel beteekent als ‘duivel’. Door de warmte van de kachel kwamen er langzamerhand kleine openingetjes in de dik bevroren ramen. De straatjongens vochten buiten op de straat om een plaatsje op het venster om door een der openingetjes naar binnen te kunnen kijken. Ze waren niet allen zoo gelukkig geweest als Jussa, de zoon van Jongo, den voornaamsten Lap van het heele district. Jussa had nl. den agent van politie weten over te halen door allerlei mooie beloften van sleetoeren en de hemel weet wat al meer. En voor alle zekerheid had hij er een duren eed op gezworen dat hij over de vijftien was. Tot dusver had Jussa zich achteraf gehouden, maar toen Andi begon met zijn ‘Tsjidsji,’ sloop hij moedig en haastig naar voren. Hij kon zijn oogen niet van Elle's boezem afhouden (Wordt vervolgd). Sluiting red: ged: |
|