De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als lot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kimnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Reinier. - Het spijt mij dat bericht van U te lezen, ofschoon het mij niet verwondert want ik geloof, op dat speciale gebied is het al heel moeilijk te slagen; ten eerste is het geknoei er nog veel grooter, en ten tweede moet men rekening houden met nog veel méér dan alleen met den smaak van het publiek. Juist wat gij schrijft is zoo wáár, dat velen geld geven om er te komen in plaats van zich te laten betalen. - Neen, ik geloof niet dat ik U raden zou den raad van dien bewusten meneer (gij begrijpt mij?) te volgen. Hij is volstrekt niet onpartijdig in dat speciale geval, en staat óók niet daarvoor bekend. Daarom zou ik met hem oppassen. - Heelemaal eens ben ik het met Uw uitdrukking ‘dat gij het leven niet der moeite waard vindt om je dagen er voor te verknoeien.’ Dat is precies mijn eigen levenservaring óók geworden van lieverlede. In het begin toch trek je je de dingen aan, en later denk je: wat kan het mij eigenlijk schelen, ik ben toch maar zóó'n nietig stipje in het heelal. - Ik ook hield niet van rekenen in der tijd. Mijn vader stelde mij voor, toen wij in Berlijn woonden, mij het dubbel boekhouden te laten leeren, maar ik had daartoe den rechten moed niet. Mijn gedachten dwalen altijd af als ik moet optellen of rekenen. - Hier in dit huis waar ik nu ben is een secretaresse (Zwitsersche), die alle brieven van de artsen beantwoordt, rekeningen uitschrijft, stenographeert, etc. Zij heeft dunkt mij een ideaal leven, maar zij zelve vindt dat zij het te druk heeft. Zij heeft als Zwitsersche natuurlijk voor, dat zij alle talen spreekt. - Jawel, het boek van Stead ken ik, en heeft ook mij zeer geinteresseerd. - Natuurlijk zie ik steeds het bericht omtrent het lot van Uw werk met oprechte belangstelling tegemoet.
Eunice. - Wat zijt gij ver in leuke briefkaarten! Hartelijk dank. - Neen, Uw stukje is niet weggeraakt, ik gaf het zelf al op aan de redactie ter plaatsing maar ik weet niet of er ruimte voor was deze keer. - Ja, dat lijkt mij ook wel, dat gij met Uw kinderen wezenlijk als gelijke om gaat, maar, hoe weinige ouders doen dat! - Net weer iets voor dat bewuste weekblad, om Uw stuk niet te plaatsen onder voorwendsel dat er te véél over is geschreven; dat is alleen omdat het dat onderwerp geldt, geloof dat maar gerust. Hartelijke hartelijke groeten. En dank voor de lieve kaart.Ga naar voetnoot*)
Mevr: A. de G. - W. - Gij zult U zelve wel herkennen? Uw gedachtenwisseling is reeds geplaatst. - Ja, ik word hier streng aangepakt, maar ik geloof dan ook het zeer goed getroffen te hebben, daar de professor dood-voorzichtig en, ondanks zijn overtalrijke praktijk, altijd grondig is. Het eigenlijk succes merk je pas - zegt iedereen - achterna. Ik voel me nu doodaf van de baden en de rest. Het Sanatorium is uitstekend, en mijn vriendin mag bij mij zijn; iedereen heeft zijn of haar familie bij zich. En overigens voor 't algemeen is er een pleegzuster in huis, bij plotselinge ernstige gevallen. Ik geloof ook dat ik het zonder haar, mijn vriendin, vreeselijk zou vinden; zij is zóó goed voor mij. - 't Speet me zoo dat ik niet aan Uw verzoek kon voldoen, want ik voel zoo veel voor het doel, maar het mag niet. - Wat benijd ik U toch om Uw jongens! Ik zeg altijd tegen mijn vriendin: ‘Dat is het eenige waarom ik de menschen kan benijden, om hun kinderen,’ maar dan troost ik er mij mee, dat ik onder hun groot worden te veel zou lijden. Van daag zagen wij voor een | |
[pagina 220]
| |
winkel nog weer staan: Erstling-Wäsche; ik zei tegen haar, ga maar gauw door, dat maakt mij maar akelig, juist omdat het zoo dodderig is. - O ja, mijn honden mis ik dag en nacht maar het is zulk een gróóte troost dat onze Marie er is want zij zijn dol op haar, en wij weten dat wij hen haar kunnen toevertrouwen als aan ons zelf. Anders zouden wij het ook eenvoudig niet doen kunnen hen alleen laten. Wij krijgen iederen dag van Marie een brief of briefkaart hoe zij 't maken, en dat is goddank altijd uitstekend. Ook zijn de meeste menschen heel lief voor hen, en geven hen koekjes en natuurlijk heb ik hier tallooze portretten van hen om mij heen. Hartelijk dank voor Uw goede wenschen en die van Uw man.
Mevr: van R. - Ik antwoord U maar even in de Lelie om U te danken voor Uw lieve kaart. Natuurlijk zal ik U dadelijk, als ik terug ben, laten weten of U eens kunt komen. Maar hoe naar dat U zelve die ongesteldheid hebt; ik ken haar niet uit ondervinding, maar heb altijd gehoord dat zij heel pijnlijk is en ook nog al lang duurt. Van harte beterschap.
Mevr. ten H. - U zult hoop ik zich zelve herkennen in dit pseudoniem. Het deed mij véél genoegen mijn artikel: Als ik dochters had in de Bredasche Courant te zien overgenomen. Het is verbazend zoo veel instemming als ik ondervond op dit punt. Voor de toezending van het exemplaar hartelijken dank. Uw woorden dienaangaande vind ik zóó waar dat ik ze hier letterlijk overneem. 't Kan zeker geen kwaad als ook vaders van dochters zoowel als a.s. echtgenooten zoo iets aanleeren. En waar ik in de gelegenheid ben, daar geef ik gaarne mijn opinie te kennen, dat ik het voor elk meisje, tenzij er een bijzondere aanleg voor iets anders bestaat, altijd het meest gewenscht en geschikt vind, als zij den haar aangemeten werkkring kiest voor.... huisvrouw en moeder. Al is dan ook het huwelijk niet haar toekomst, toch kan zij die roeping, ook al is die dan in iets anderen vorm, wel vervullen. En zou het dan voor menigen jongen man niet veel gemakkelijker worden tot het vestigen van eigen haard, als er meer huishoudelijk aangelegde meisjes waren, goed onderlegd, die op een eenvoudige manier zonder hooge eischen met het bescheiden inkomen van een man weten uit te komen. Ik kan het niet goed dulden dat laag neerzien op het ambt van huishoudster, eigenlijk is het om huismoeders een slag in het gezicht te geven. Zie, zoo denk ik er ook over. Mijn werkkring ligt nu eenmaal geheel en al elders, maar des te onpartijdiger ben ik wanneer ik zeg, dat ik voor een bekwame, haar huisvrouw-en-moedertaak goed vervullende vrouw de hoogst mogelijke achting heb. Het zit 'm toch maar niet in wat bestellen en dan uitgaan, neen, maar in de dingen zelf kunnen verrichten, strijken, koken, naaien huishouden doen. Ik was nog heel jong toen een heel rijk meisje onder mijn kennissen, die een zeer rijken man trouwde, werd gevraagd: ‘Ga je nu niet een paar maanden naar de kookschool.’ Waarop zij het onuitstaanbaar-domme antwoord gaf: ‘Neen, wij zijn rijk genoeg een heel goede keukenmeid te nemen, dus behoef ik niets te kennen.’ En zoo redeneeren nu nog de rijken, maar wat te zeggen van de minder-bemiddelde klasse waarin het precies zoo toegaat! Het is maar onzin, dat een als secretaresse, apothecaresse, of postbeambte opgegroeide jonge vrouw even zuinig kan omgaan met het huishoudgeld als een die léérde de dingen zelve doen. Gelijk echter gezegd, de schuld ligt m.i. bij de ouders, die, inplaats van de diensten der dochters te beloonen, haar afbeulen en als duivelstoejager gebruiken. Ik was nog geen vijftien jaar toen ik gewoonlijk, als mijn moeder ziek was, de salade aan tafel moest praepareeren. Dan had mijn oudste broer aanmerkingen te over, die hij na tafel bij mijn moeder maakte, en het viel noch haar, noch wie ook in, dat het toch onrechtvaardig was mij tusschen mijn schoolwerk door met huishoudelijke plichten, (ik moest dan ook theeschenken, haar verplegen, enz.), lastig te vallen, en nog bovendien door mijn eigen broer te laten beschimpen. In hoe vele huishoudens echter gaat het zoo toe, en erger? - Heelemaal eens ben ik het ook met U dat het veel verstandiger is, ook al is men vermogend, alles eenvoudig en praktisch en niet overdadig mooi in te richten. Ik haat ook zoo bijzonder de hollandsche gewoonte van ‘salons’, die alleen op feestdagen en ‘jours’ open gaan. Wat is er nu ongemoedelijker en onpraktischer dan zulk een niet-bewoonde met onnoodige fraaiigheden volgepropte kamer! O ja, ik ben het met U eens dat geen fooien geven een veel menschwaardiger instelling is; voor eenige jaren heeft de president van den anti-fooienbond daarover een artikel in de Lelie geschreven, maar, in de praktijk is het niet altijd uitvoerbaar omdat de menschen zoo veel méér doen voor een fooitje. Wij, als alleen reizende dames ondervinden dat zoo voortdurend, dat we maar liever groote fooien vooruit geven; dan worden we ten minste uitstekend bediend. In principe denk ik er net zoo over als U. Ik was echter eens in Lucerne, in het wereldberoemde Schweizerhof, waar ook geen fooien mogen worden gegeven; dat staat aangeplakt. Wel, nergens ben ik zóó slecht bediend. Na dien tijd ga ik steeds in Lucerne elders. En dan ook. Wie steekt ten slotte het voordeel in den zak? De hotelhouder? In een pension geloof ik wel dat zoo iets veel gemakkelijker is door te voeren dan in grootere omgeving. Vriendelijke groeten.
Hans. - Wat een idee nog excuses te maken! Dat mocht ik wel doen. Ik dacht nog al, dat gij boos zoudt zijn. Alvorens Uw brief te beantwoorden wil ik U franchement iets vragen. Gij schrijft over die kanarie-vogel-geschiedenis met Regina. Daaruit maak ik op, dat gij doet aan vogels. Nu heb ik zelve een papegaai gehad, en door den dood verloren; zoudt gij mij niet een nieuwen kunnen bezorgen.? Als ik er een koop ben ik bang te worden beetgenomen, daarom doe ik het liever door bemiddeling van een vogelkenner. Het liefst had ik een heel kleurigen, als hij ten minste kan leeren spreken; de mijne was groen, en is mij verkocht als heel goed te leeren spreken, maar zij deed niets anders dan wat zijzelve verkoos, speciaal huilen en lachen, en ook deed zij ons na met de honden: Dag Bennie, stoute Bennie, zoete Frits. Wat wij echter | |
[pagina 221]
| |
probeerden haar te leeren zeggen, dat deed zij niet. Natuurlijk wil ik er door Uw bemiddeling graag voor betalen, maar ik moet iemand weten die er verstand van heeft. Zoudt gij daar kans toe zien.? En nu Uw brief. Ik bewonder Uw talent van U zoo goed kunnen veranderen in het schrift, en ik heb gelachen om Uw beschrijving van die opmerkingen van andere menschen, die ten minste een bewijs zijn dat niet ik-alleen er moeite mee heb. Als 't U overigens troosten kan, dan hebt gij deze ‘beroemdheid’ gemeen met den grooten Abraham, die ook onléésbaar schrijft. Neen wat gij mij schrijft over die andere gedachtenwisseling wist ik eigenlijk niet, omdat ik in Amsterdamsche toestanden minder goed thuis ben, dan in Den Haag. - Onder samenhangend schrijven versta ik niets anders dan dat ik moet kunnen begrijpen wat iemand eigenlijk bedoelt. Wij vrouwen zijn juist bekend erom dat wij van den hak op den tak springen in onze brieven, dus dat bedoel ik niet. Ik vind de reden wáárom gij schrijft heel aardig, en antwoord daarom ook dadelijk; maar Uw goede wenschen voor mijn gezondheid zijn nog niet vervuld; het moet van de nakuur komen, zeggen ze. Die baden maken erg slap. - Wat nu de uitnoodiging aangaat U zoo ‘scherp’ mogelijk te beantwoorden, dat gaat toch moeilijk als men niet in een ‘scherpe’ stemming is. Gij schrijft mij altijd zoo aardig en vriendelijk, dan ben ik niet geneigd zonder eenige aanleiding ineens ‘scherp’ uit te vallen. Eigenlijk is mijn natuur dat heelemaal niet. Alleen de vele nare menschen maken mij scherp. - Veel dank ook voor de hartelijke kaart. En ik was nog al zoo bang dat gij het kwalijk hadt genomen. Ik ben benieuwd of gij raad weet op den papegaai. Na den dood van den onzen hebben wij altijd heimwee naar een nieuwen. Het was zoo'n in-leuk beest.
P.L. - Drukproef van Uw stukje krijgt gij. - Uw ander artikel heb ik ook nog steeds ter plaatsing. - Dank hartelijk voor Uw belangstelling in mijn hart. Ja, ik moest hier ineens een ernstige kuur ondergaan, en genezing is uitgesloten, maar wel wordt mij hoop gegeven op veel verbetering. - Daar gij schrijft, zelve op dat punt ook niet geheel in orde te zijn, zou ik U zeker raden er bijtijds werk van te maken. Want een hartkwaal is nu eenmaal geen kleinigheid, zelfs niet in het begin. - Heel veel genoegen deed mij Uw gunstig oordeel over de verbetering der Lelie sinds een paar jaar; zooals ik U reeds eens schreef, het was niet gemakkelijk haar te wijzigen in eens. Ik moest mijn voelhorens een beetje uitsteken, en overigens is het een groote hulp, dat de uitgever zoo vrij mij laat. - Ja, dat is zoo ècht, te zeggen: ‘een beest is toch maar een beest’. Dat heb ik-ook duizendmaal gehoord, en er mij altijd aan geërgerd, want een beest is heel dikwijls veel gevoeliger dan een mensch, en in elk geval van ons afhankelijk en in onze macht, wat reeds een groote verplichting oplegt. Ik heb, wat mij betreft, niet noodig gehad ‘de menschen te leeren haten om de dieren lief te krijgen’. Ik had de laatsten altijd lief, maar wel heb ik van lieverlede steeds meer gezien hoe veel trouwer dierenliefde is dan menschenliefde. O ja, ik kan haten, ik kan veel menschen haten, om allerlei redenen waar ik zelve geheel buiten sta. Enkelen heb ik heel lief. Ik verval in uitersten, verwijt men mij dan weleens. Ja, wat is daaraan te doen? - Zooals ik hierboven reeds schreef aan een andere correspondente, ja zeker, onze Frits en Benjamin missen ons zeer. Vooral het afscheid was zoo naar, want zij begrijpen zoo goed als wij gaan pakken, en zien dan ook dadelijk aan onze sombere gezichten, dat zij niet meegaan, zij doen dan zoo akelig zacht-verwijtend, dat wij beiden er om huilen; deze keer was ik toch al niet vroolijk gestemd, omdat ik heel erg tegen deze badkuur opzag. Ik had nog bovendien plan gehad met mijn vriendin een paar dagen naar Parijs te gaan, terwijl Marie met de honden vooruit zou gaan. Dus, alles kwam zoo heel anders, dat het een afschuwelijk somber heengaan was van Marie en de jongens, die toen alleen naar Holland moesten. Maar nu worden zij schandelijk bedorven, en zijn goddank goed gezond. Hartelijk gegroet. Ik vond het zoo aardig eens weer van U te hooren.
H. van D. te D. - Ik vind het heel aardig dat gij de Lelie graag leest, en daardoor behoefte hebt gekregen mij te schrijven. Doe het gerust. Gij kunt ervan overtuigd zijn dat ik U steeds graag antwoord. Ook niet-abonnés wil ik met alle genoegen inlichten of raden als zij de Lelie ter lezing weten te krijgen. In de eerste plaats vraagt gij of het mogelijk zou zijn aan huis schrijfwerk te vinden; om U de waarheid te zeggen geloof ik dat niet, tenzij die predikant, of iemand anders, die U genegen is, U zou kunnen aanbevelen. - Neen neen, gij verveelt mij niet met Uw levensgeschiedenis. Zij ontroert mij, zoo als zoo menige, die ik achter de schermen leer kennen, maar zij versterkt mij in de overtuiging dat schrijfwerk niet voor U het geschikste is. - Bij het leven dat gij hadt van zooveel zorg en verpleging, lijkt mij iets anders veel meer in Uw lijn. Gelijk gij ook zelve schrijft, het is een groote troost zoo van zijn ouders te kunnen spreken. Denk ook niet dat ik er niets van kan meevoelen, want, al ben ik een ‘freule’, ik-ook heb zorgen en ellende en moeilijkheden gekend; voor mij óók is het leven soms vreugdeloos en somber geweest. Juist daarom kan ik eenzame levens zoo heel goed navoelen. - Aan de socialisten heb ik een hekel. Dat minder gegoeden de rijkeren benijden, dat begrijp ik best. Maar wat geeft dat ophitsen? Men kan de toestanden niet veranderen, omdat altijd de een meer geld zal hebben dan de ander, door meer verstand, meer vlijt, etc. En daarom hitsen de socialisten alleen het volk op, om door hen in de Kamer te komen, en daar zelf ‘meneeren’ te worden. Ik ken verscheiden Kamerleden die mij dat zeiden, dat het zoo prettig is dat de socialisten nooit anders dan als ‘heeren’ optreden. Daaruit kunt gij precies zien waarom het die lui te doen is. - maar ik erken volmondig dat de minder bedeelden alle reden hebben tot jaloezie en verbittering. Zij staan er niet bij stil dat de zaak nu eenmaal niet is te veranderen. - Reizen is inderdaad een genot. Ik doe het voor mijn ge- | |
[pagina 222]
| |
zondheid en met groote offeringen, en heel velen mijner familieleden nemen het mij kwalijk, dat ik niet elken cent opspaar inplaats van te reizen, maar ik dank God dat ik zooveel van de wereld zag, al is het soms niet geweest op aangename wijze. - Al die plaatsen die gij mij noemt ken ik natuurlijk, en op Scheveningen woon ik, zoo als gij weet. En nú beantwoord ik nog eens zakelijk Uw vraag. Met Uw vrienden, den predikant, en dien anderen heer ben ik het volkomen eens, dat er in schrijf- en vertaal-werk geen verdienste zit; ik zie zelfs niet eens hoe gij het zoudt vinden. Als ik U was, legde ik mij ernstig toe op eenig handwerk. Een man heeft in dat opzicht zooveel meer gelegenheden dan een vrouw. Dat is de eenige raad dien ik U kan geven. Ik wil U graag verder van dienst zijn. Schrijf gerust.
Midi. - Dat vind ik aardig, dat gij door die correspondentie van mij aan B.W. van de K. zijt getroffen, waarin ik zeide, dat ik als damealleen geleerd heb, mij tegen zeker soort ploertige mannen te verdedigen, hoe dan ook, omdat zij er op rekenen dat een ‘dame’ toch niet durft. - De Telegraaf nam de eene helft van die correspondentie over, en liet de andere (die waar het op aan kwam, waar ik zeide ‘tegen zeker soort ploertige mannen schaf ik mijn manieren af’) - weg - wat ik niet heel netjes vond van genoemden medewerker. Zoo zijn onze manieren. - Uw broer zal natuurlijk Frankrijk goed kennen, ik voor mij kan niet anders zeggen, dan dat ik juist in Menton, speciaal aan het postkantoor, enkel beleefdheid ondervond, en liever te doen heb met de Mentonnais dan b.v. met de Wiesbadenaren. Een staaltje, dat de Telegraaf nu ook weer verdraaid kan overnemen, wil ik U vertellen. Het was terwijl ik met mijn vriendin op reis was, en wij in Cannes moesten uitstappen. Gij kent die doorloopende treinen natuurlijk. Wel bij den uitgang, (de trein had maar enkele minuten oponthoud) staat een zwaarlijvige dame te redeneeren tegen een fransche familie op het perron. Ik zeg heel beleefd: ‘Wilt U mij even doorlaten’, waarop zij brutaal weg antwoordde: ‘Als ik klaar ben.’ Toen werd ik woedend, zette haar vierkant op zij, en ging er uit met mijn valies, waarbij haar zware rouw-koralen-hals-ketting scheurde. Zulk schelden als toen volgde hadt gij moeten hooren. Eerst in het fransch; toen ik geen antwoord gaf, zag zij mij voor een Engelsche aan, en ging in die taal door. Een ander maal gebeurde het mij in Menton, dat wij met zijn drieën op een voor drie plaatsen bestemde bank zaten, toen een dikke, lange vrouw zich er tusschen drong. Ik zei haar dat zij daartoe geen recht had, en, toen ze volhield, zei ik: ‘haal dan een agent en laat die het uitmaken,’ waarop zij druipstaartend vertrok. Tegen fatsoenlijke menschen ben ik de beleefdheid-zelve, maar onhebbelijkheid kan ik niet uitstaan. - Ja, dat staaltje, dat gij mij uit Wiesbaden vertelde, is ook typisch, en dat is juist het ongeluk, dat de dames niet durven. Ik heb nu eenmaal geen heer die mij helpt, dus, dan is mijn principe, dat ik het liever zelve doe dan mij laat beleedigen. Van portiers, en ondergeschikten heb ik overigens op reis veel minder last dan van zoogenaamde ‘heeren’ en dito dames. - Gij vraagt zoo naar Frankrijk. Wel, ik heb altijd ondervonden dat de menschen daar gauw weer goed zijn. Ik mag Italianen overigens het liefst, ofschoon ik opreis van Verona naar Milaan in de eerste klasse reisde met den meest onbeschoften Italiaan dien ik ooit ontmoette. De man was kwaad, dat ik een hond bij mij had, en wou dien er uit hebben (in het buitenland echter neemt men hondenkaarten, en is dan geheel en al in zijn recht). Toen schold hij op de vuilste manier, waarop ik in Engelsch tegen mijn vriendin zei: ‘Die man is zeker dronken.’ Daarop begon het gescheld nog harder, maar verder zeiden wij niets meer. Hij deed al het mogelijke om mijn Benjamin te plagen, maar die was wijzer dan hij, en zat doodstil op mijn schoot. Ik erken, dat ik hem voor mijn oogen een ongeluk had kunnen zien krijgen, zoo kwaad was ik inwendig. - Ik ben natuurlijk blij dat gij-ook het eens zijt met mijn artikel over: Hoe ik doen zou als ik dochters had. Het is inderdaad net als gij schrijft, eerst hebben ze het volk opgeruid en nu zijn zij zelf verbaasd dat iedereen zich ‘dame’ voelt, en dienstmeisjes beneden zich acht. Marie kreeg ook eens bezoek van zoo'n dienstbodenvereenigster-dame, die haar kwam vragen, of zij ‘het wel goed had’, maar zij heeft haar in minder dan géén tijd de deur uit gezet. En er is nooit een tweede opgedaagd. - Ja, ik las ontzettend veel over de fransche revolutie, doch sta er steeds van versteld, hoe veel overeenkomst die tijd vóóraf heeft met den onzen. Zoo b.v. maakt men er nu Marie Antoinette een verwijt van dat zij eenvoudige japonnetjes droeg in tegenstelling van de dure statie-toiletten van Maria Leckinska, en bespot Lodewijk den zestienden om zijn eenvoud. Maar wat doen de tegenwoordige vorsten anders dan zich gelijk maken aan het volk? Hebt gij b.v. dat onoogelijke portret gezien van de duitsche kroonprinses in sportkostuum? Haar man ook wordt er in zoo'n borstrok afgebeeld. En allen kennen zij geen grooter genot dan zich als burgerlui aan te stellen. - Gij spreekt van een revolutie. Mij trof het, dat ik meer dan een keer in de dagen van prinses Juliana's geboorte hoorde zeggen: ‘Och ja, eigenlijk koningsgezind ben ik geen zier, maar het houdt toch in elk geval de revolutie tegen’. - Daarvoor zijn namelijk de menschen bang. - Weet gij wat ik ook zoo verkeerd vind van de Koningin, dat Zij en Hare moeder in het buitenland koopen in plaats van bij ons. Napoleon wou dat met recht niet hebben. Nog dezer dagen vertelde mij hier in Nauheim een winkelierster, hoe zij vijfhonderd meter kant had geleverd in Maart, bij gelegenheid van het uitzet. En dat moest toch ons volk verdienen. - O ja, ‘een heirleger moderne dominees heb ik tegen mij’, dat weet ik. - Ik geloof ook wel met U dat de dominees zelf inzien hoe zij een zoo groot ongeloof predikten, dat zij hun best moeten doen de menschen weer in de kerk terug te krijgen, maar dat is niet gemakkelijk. Daardoor, door de behoefte aan geloof is ook theosophie en Christian science een soort mode geworden; vooral het laatste. ‘Hoe ik rust heb met zoo velen tegen mij?’ Wel, ik trek er mij niets van aan. Ik zeg wat ik mijn plicht acht, en daarmee uit. Al de woede | |
[pagina 223]
| |
laat mij heel koud. - Neen, ‘in allen ernst’ bang ben ik nooit. In dat opzicht ben ik een fatalist. Ik denk, ik moet mijn plicht doen, en de rest overgeven. - Neen, met Soden ‘dweepen’ deed ik geenszins omdat ik het gehalte van het publiek er min vind, en ook omdat de lucht er mij te drukkend is. Maar wij hadden er een ideaal huisje, een heel goeden eigenaar en een prachtigen tuin. Ik denk dat het sinds Uw moeders tijd heel erg achteruitging; iedereen zegt dat het is achteruitgegaan. Ik werd zoo benauwd van mijn hart, dat mijn vriendin het consult bij dezen professor doorzette. Wij zullen nu zeker a.s. jaar terug moeten komen. - Nu moet gij geen oogenblik denken dat Uw brief te lang was; ik vind zulke brieven echt gezellig. Hartelijke groeten.
Henriette. - Welk een verrassing zulk een mooi portret! Dat was een lief idée van U. Ik dacht juist dezer dagen, in lang heb ik niets gehoord van haar! - Ja, het is opmerkelijk zoovelen als mij schrijven het te betreuren dat de Dagboekbladen uit zijn. Maar - - ten eerste hebt gij gelijk, dat er inderdaad een einde aan moest komen, en ten tweede, ik moest nog zooveel verzwijgen terwille van levenden; dat maakte het dikwijls moeilijk. Neen, dat kan mij niets schelen, dat de journalisten op mijn werk ‘aanvallen’ zooals gij het noemt, om te zien of zij mij ook kunnen bevitten. Wie het doel wil moet òòk de middelen willen. Toen ik eenmaal wist dat ik voor het publiek schrijven wilde, wist ik óók waaraan ik mij in dat speciale opzicht blootstelde. En ik heb dus van het begin af aan tot mij-zelve gezegd: Trek je daar niets van aan. Daar komt ook nog iets bij, wat het mij misschien gemakkelijk maakt. De journalisten, ten minste dat soort door U bedoeld, is in ons land zoo'n min zoodje, dat ik op hen neerzie, mij zelve te goed acht om mij iets te bekommeren om wat die zeggen of niet; ontwikkeld zijn zij ook niet. De meesten zijn zoo van de school, of van het onderwijs, bij de ‘krant’ gekomen, en schrijven er maar op los - om geld te verdienen. - En dan, gelijk gij-zelve zoo vriendelijk schrijft, ik word door zoovele Lelielezers wèl begrepen, wèl nagevoeld. Dat is een aangename gedachte, vooral ook, omdat ik daardoor zoo dikwijls troost kan geven, aan menigeen die mij intiem schrijft: dat heb ik juist zoo gevoeld of doorgemaakt als U. - Met U gaat dat nu toch ook weer zoo, en dat is mij werkelijk een heel groote voldoening. - Gij schrijft zoo hartelijk ook over de badkuur, en dat waardeer ik bijzonder. In zulke dagen doen liefdeblijken je zoo goed. Ik ben altijd zoo dankbaar dat mijn hoofd zoo goed is, en ik zittend kan doen wat ik wil, want het hart is een leelijk ding als het iemand zoo hindert. Maar dan vergelijk ik mij maar met al die menschen met andere kwalen, die ik veel vreeselijker nog zou vinden, zooals kanker of uitslag, en dan bedenk ik ook, hoe goed ik het toch heb met zooveel liefde van mijn vriendin, en ook nog van onze trouwe Marie. - Neen, ik vind Kleine Zielen ook geen boek om te herlezen, maar dan moet gij eens lezen: Aan den weg der vreugde, ook van hem. Dat is zulk een vod, dat ik niet begrijp hoe Couperus er zijn naam onder durfde zetten. - Die vraag die gij bang zijt dat ik U niet zal willen beantwoorden, neem ik U niets kwalijk. Neen, het was niet in de tropen, dat ik dat liefdeleed doormaakte. - De tropen maakten mij alleen zoo melancholiek, omdat het er nooit herfst wordt of winter. Ik herinner mij dat ik, er pas zijnde, altijd het gevoel had dat ik de bladen wel zou willen afrukken als zij daar zoo stil en rustig aan de boomen bleven zitten. - Dat boek van dr. Ulfers ken ik niet. - Ja, nietwaar, de natuur is mooi. Hier in Bad-Nauheim geniet ik er ook zeer van, van die prachtige eeuwenoude boomen in het Kurpark. Ik mag niet loopen, en wordt dus in een Fahrstuhl geschoven, maar nu zie ik ook alles daardoor, en het is goddelijk mooi, juist de herfst-tinten. - Ja, ik ook herinner mij als kind zulke opblijf-avonden nog steeds als een groot genot. Maar over mijn gansche jeugd wierp de ziekte mijner moeder een nooit meer te vergeten schaduw, juist voor mij, de eenige dochter. En, reeds als heel jong meisje, als kind, dacht ik dan altijd: O, ik wou zoo graag iemand die mij héél, héél liefhad. (Dat doet mij denken aan wat gij mij nu schrijft). En nu heb ik al sinds zoo vele jaren mijn vriendin, die als een engel voor mij is; dan denk ik dikwijls: het leven is toch wèl goed voor mij geweest. Het gaf mij precies wat ik wenschte, een gróóte liefde. Alleen van kleine kinderen kan ik wel eens weemoedig jaloersch worden. Misschien houd ik daarom ook wel zooveel van onze honden, omdat die altijd als kleine kinderen kunnen vertroeteld worden. - Ja, dat weet ik wel, dat men in de provincie nog veel doet aan ‘avondjes’. Ik vind dat ook vreeselijke instellingen. Maar in de groote steden gaat men naar de comedie of naar kleinere theaters, en dat vind ik even goed ongezellig. - Vervelen deed ik mij ook nooit. Ook niet, toen ik nog een rijkeluiskindje was; het ging mij net als U, ik heb ook altijd zooveel te lezen en te denken. Ik had toen een ‘vriendin’ (wat daarvoor dan door gaat bij jonge meisjes), en die kwam elk oogenblik en zei: ‘Ik verveel me weer zoo.’ Dat kon ik nooit begrijpen. Ik vind, dat gij die dame over mijn dagboekbladen heel juist hebt geantwoord. Zoo is het inderdaad juist. Soms denk ik: Er is niets. Maar, als ik dan weer naga hoeveel er in mijn leven is gebeurd, dan denk ik: ‘Ja, dat kan toch niet alles toeval zijn.’ Met Orthodoxie heeft dat mijns inziens niets te maken. Dat is de ‘leer’. En wat ik bedoel is een innerlijk voelen. - Hetgeen gij schrijft, dat ik een goede moeder zou zijn geworden, is mij heel dikwijls gezegd. Wie weet! Ik geloof wèl, dat ik mijn best zou hebben gedaan, gedachtig aan wat men aan mij te kort schoot. En dat doen zoo vele moeders niet. Zij leven maar voor zichzelven. Intusschen - ‘Es hat nicht sollen sein.’ Ik geloof dat een vrouw, die niet trouwt, haar eigenlijke bestemming mist. Maar dat is nu eenmaal zoo. En ik ben heel tevreden met mijn lot. - Zeker, menschen als die welke gij mij beschrijft, die zich zelf al ‘wijs genoeg’ vinden, die zijn eigenlijk het gelukkigst, dat geloof ik ook. Juist, omdat zij niet denken. En dat doet de groote meerderheid niet. En die is daarom ook zoo akelig pedant, en met eigen-ik inge- | |
[pagina 224]
| |
nomen. Als men zulke menschen op een of ander gebrek wijst, zijn zij woedend. Ik ben blij dat gij het met mij eens zijt over die hoed-questie-geschiedenis, die ik beschreef in mijn correspondentie aan B.W. van de K. - Ik heb daarover toen zoovèel te hooren gekregen, en ik vond het toch zoo heel natuurlijk, dat een jong meisje van achttien jaar er óók graag uitziet op haar best, zoo goed als een ander, een ‘dame. - Gij hebt ook groot gelijk, dat zoovele menschen akelig trotsch zijn tegen hunne dienstboden, zonder eenige noodzaak. Ik, die zooveel reis, merk dat ook zoo dikwijls op hoe de eene dame stuursch en hoogmoedig voorbij gaat aan het kamermeisje, terwijl een heel enkele slechts groet of een vriendelijk woord zegt. Zoo hindert mij het ook steeds zoo, dat dames met kameniers en gezelschaps-juffrouwen haar laten staan uit hoogmoed, terwijl zij zelve zitten, b.v. in een lift of op publieke plaatsen. Ik zelve moet nu hier gedurende de kuur steeds in fahrstuhl geduwd worden, en natuurlijk laat ik den man, als er gerust wordt, steeds zitten, maar in het begin kon ik hem daartoe niet eens krijgen zoo zijn zij het gewoon, dat de meneeren en mevrouwen hen hooghartig laten staan, en dat nog wel terwijl zij zelf ziek zijn. Hoe is het mogelijk! - Net als gij schrijft, de beschaving zit 'm toch juist in je gevoel in zulke dingen en niet in zulke aanstellerij. - Wat gij over godsdienst schrijft ben ik ook geheel eens met U dat hij moet invloed uitoefenen op ons doen en leven, en anders eenvoudig niets beteekent. Dat heb ik ook juist zoo tegen zekere orthodoxen, dat gescherm met woorden en met de leer, zonder dat zij er in de praktijk naar leven. En ik vind dat dit vooral met high-life-orthodoxie het geval is. Hetgeen gij aanhaalt uit de psalmen: ‘Hij weet wat maaksel wij zijn,’ vind ik heel-mooi. Net als gij zegt, Hij weet dan toch óók welke onze inwendige gedachten en strijd en moeilijkheden zijn! - Maar, ofschoon het hoofdstuk over de Liefde zonder twijfel prachtig mooi is, hebben de modernen het mij eenigzins bedorven, omdat zij er altijd mee schermen en het bij alle gelegenheden als hun hoofdstuk aanhalen. En wat aangaat Jezus, en de gevallen vrouw, dat vind ik ook mooi; dat ben ik weer heelemaal eens met U. - Ik voor mij vind altijd dat een ‘gevallen’ vrouw, om die geijkte term te gebruiken, te beklagen is, omdat zij in allerlei verzoekingen geraakt, terwijl toch de man niet alleen alle gelegenheid heeft wie ook te verleiden, maar bovenal niet de minste last heeft van de gevolgen. - En die juist zijn zoo moeilijk voor de vrouw. - Dat verhaal waarover gij het hebt, ken ik niet. Uit welk boek is dat.? - Ja, ik ook geloof met U, dat God, die harten en nieren proeft, om ook al weer met den bijbel te spreken, dan toch ook zeker wel weet, hoe wij inwendig zijn, en in dat vertrouwen heb ik al meer dan eenmaal den dood rustig onder de oogen gezien. Eigenlijk doe ik voor mij dat dagelijks, omdat het met een hart als het mijne, zoo ineens kan uit zijn, dat men b.v. niet meer wakker wordt. Maar wat mij daarbij weemoedig stemt, is de gedachte aan wat ik achter laat, vooral die heerlijke mooie natuur; hoe ouder ik word, hoe liever ik die krijg. En de gedachte: Eens zult gij dat alles niet meer zien, kan mij soms droevig stemmen. Alles wat gij mij over U zelve schrijft, interesseerde mij zeer; indien ik er niet nader op inga, is het om U niet te verraden. Maar dit wil ik U toch zeggen, dat gij m.i. gelijk hebt, vooral door die gelukkige verandering. - Ja, zeker. Ook van niet-abonnés neem ik gedachtenwisselingen op. Laat die dame het gerust zenden. - Ik ook geloof dat men, door de ouders zoo egoist in den steek te laten, een zekere verantwoording op zich laadt. Gij hebt misschien gelezen in de Lelie wat ik onlangs van die kennis van mij vertelde, die weg wilde, niettegenstaande haar ouders zooveel voor haar gedaan hadden, en haar in alles vrij lieten, en hoe onmiddelijk daarop sterfgeval volgde op sterfgeval, eerst een zuster, toen de moeder-zelve, die onder haar heengaan zoo bitter had geleden. Ik denk altijd: wat moet zij nu toch een zelfverwijt voelen! Zelve heb ik ook wel eens als jong meisje thuis bitter geleden onder de bevoorrechting mijner broers, maar ik weet zeker dat ik nooit den moed zou hebben gehad heen te gaan om ‘vrij’ te zijn, omdat ik wist hoe bitter dat mijn ouders, die toch veel van mij hielden, zou hebben gegriefd. - Ik kan moeilijk beoordeelen de gelijkenis van Uw portret omdat ik U niet ken, maar ik vind niet dat gij lacht, juist eerder dat gij ernstig kijkt. En het mooie opschrift waardeer ik zéér. Mijn portret komt in de Lelie. Het is mijn schuld dat het zoo lang wordt uitgesteld, omdat ik maar niet naar den photograaf ga. Denk nu maar niet dat Uw brieven mij ‘vervelen’. Ik vind ze juist zoo innig oprecht. Ik heb alles beantwoord naar volgorde. Nogmaals hartelijk dank. En veel groeten.
Mevr: R. - B. te L. - Uw stukje moeder-zijn nam ik aan.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Hartziekte. Eenigen tijd geleden vroeg mij een dame naar het adres van mijn dokter als hartspecialiteit, ten behoeve harer vriendin. Ik verzoek die dame dringend mij omgaand haar juist adres op te geven, daar ik meen haar nu goed te kunnen raden; maar vooral omgaand. Adres Terrassen 2, Bad-Nauheim. REDACTRICE. Sluiting red: ged: |