Wie kent ze niet de mannen en vrouwen, die uiterlijk misdeeld zijn? Wie heeft onder zijne familieleden of kennissen niet een lamme of gebochelde? Wie niet een kreupel-, pokdalig-, een zeer leelijk mensch? Bovendien een elk kan zulke stakkers langs den weg zien; hoeveel misvormde wezens moeten nog de handen opheffen voor een gave, om niet van honger om te komen?
Ja, hun leven is hard. Onverstandige kinderen jouwen hen uit en volwassenen bejegenen hen harteloos; de eene mensch merkt hen niet op, omdat zijne belangstelling geheel in beslag wordt genomen door een schoone vrouw of een krachtig gebouwden man, en de ander sluit opzettelijk zijne oogen voor hen, omdat iemand, die leelijk is of misvormd, hem doet walgen.
Zij echter, hoe pijnlijk het hun ook moge zijn, moeten trachten de aandacht der voorbijgangers te trekken want zij lijden gebrek en kennen den honger.
Toch loopen de meeste menschen voort zonder naar hen te kijken, in ieder geval zonder verder te vragen. Ik geloof evenwel, dat zij, die zoo arm aan geld en arm aan uiterlijk schoon zijn, evengoed aanleg en talenten zullen bezitten als menigeen, die hen niet opmerkt of met afgrijzen op hen neerziet. Ik ben overtuigd, dat de beste hoedanigheden en deugden bij hen te vinden zullen zijn; maar wij letten slechts op hunne leelijkheid en onderzoeken niet verder.
De misdeelden onder onze kennissen schenken wij niet veel meer belangstelling. Wel kunnen wij hen niet altijd over het hoofd zien; wij zijn soms genoodzaakt met hen te spreken; maar wij blijven harteloos. Soms zelfs zijn wij wreed; want het komt voor, dat wij bij zoo'n ontmoeting gebruik maken van de gelegenheid en nauwkeurig gaan waarnemen in hoeverre de natuur te kort is geschoten; of wel, dat wij uit nieuwsgierigheid hoe men aan een gebrek is gekomen het gesprek er voorzichtig op brengen, veel omwegen makend, om niet te doen bemerken, dat men de conversatie opzettelijk naar dezen kant leidde.
Gebeurt het, dat wij per toeval hooren van hunne mooie daden en groote deugden, dan blijven wij stil staan, zoeken om zoo te zeggen de reseda's; nadat wij ze ontdekt hebben, geven wij onze verbazing te kennen, dat zij tot zoo iets groots in staat waren; en stellen ons zelf weer een paar treden boven de misdeelden. Het vindt zelfs plaats, dat bij het zien van den persoon in kwestie, de daad geheel wordt vergeten en dat de adhaesie, die wij hem wilden betuigen, omslaat in een enkel zinnetje (laat ons hopen onuitgesproken):
‘Wat een onoogelijk, leelijk mensch!’
Verder zijn er nog onze misdeelde familieleden. Zij dwingen ons de meeste belangstelling af. Wij zullen hun gezelschap niet zoeken, of hen vaak op visite vragen, maar we zijn dikwijls in de noodzakelijkheid hen te ontmoeten; wij moeten ze soms in onze naaste omgeving velen. Juist door deze omstandigheid eindigt het meerendeel van ons met ze lief te krijgen. Doordat wij veel met hen in aanraking komen, leeren wij hun karakter kennen en daar het bijschrift bij die bewuste bloemen waarlijk op de misdeelden van toepassing is - ik bedoel, dat hunne hoedanigheden verre hun bekoorlijkheid overtreffen - leeren wij hen waardeeren. Nu duurt het niet lang meer of wij gaan van hen houden en dan is het ons of wij hun gebrek of leelijkheid niet meer zien.
Laten wij daarom beginnen met de reseda's onder de menschen op te merken; laten wij verder trachten meer in hun innerlijk leven te dringen. O, het zal niet zoo gemakkelijk gaan! Zij zijn meestal gesloten naturen en durven zich niet spoedig geven, gewend als ze zijn om zelden begrepen te worden en nooit naar waarde geschat.
Door zacht en vriendelijk jegens hen te zijn, kunnen wij hun vertrouwen echter wel winnen en wie weet hoeveel schoons wij dan in hunne harten vinden.
De sterken onder hen zullen door hunne innerlijke kracht en goedheid ons opbeuren en steunen, terwijl wij de zwakken en vermoeiden zullen schragen en beschermen in het harde leven.
Wij moeten ons zelf niet boven hen verheven voelen; wij moeten ze beschouwen als gelijkwaardige medeschepselen, dien wij onze bewondering en onze belangstelling niet mogen toedienen met verbazing erover of medelijden. Slechts hij kent het ware meegevoel, die de misdeelden op één lijn met zich zelf stelt en in stilte het bittere van hun leven tracht te verzoeten.
Laten wij nu niet wachten, tot de wind ons toevallig den geur van de reseda's brengt, laten wij uitgaan en de onoogelijke bloemen zoeken en den armen misdeelden een plaats geven in ons hart!
ADA G. MULDER.