De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Het Socialistisch gevaar. (Een bijdrage tot de kennis der besmettelijke zielsziekten) door Dr. van Dieren, arts te Amsterdam (uitgeversmaatschappij ‘Vivat’ Amsterdam.) Een boek, dat indruischt tegen den geest des tijds, dat de opinie van de minderheid durft handhaven, en theorieën durft verkondigen, welke lijnrecht ingaan tegen de mode-principes, verdient - of men het er mee eens is of niet - reeds dáàrom belangstelling, omdat het in elk geval bewijst den moed eener eigen overtuiging, iets wat maar heel weinig menschen bezitten. Uit dit bijzondere oogpunt heb ik dan ook mij aangetrokken gevoeld tot een meer uitvoerige bespreking van dit werk, van de hand van iemand, die reeds meermalen blijk gaf, zijn eigen meening te durven verkondigen, zonder zich te laten beinvloeden door wat de heerschende begrippen toejuichen, en als de nieuwste leer huldigen. In het bijzonder denk ik daarbij aan het door Dr. Van Dieren elders, ten opzichte van jonge-meisjesopvoeding, ingenomen standpunt, waar hij nadrukkelijk er op wijst, hoe de meesten harer lichamelijk hare beste krachten der jeugd verspillen in een voor hare latere roeping van moeder bepaald schadelijke overspanning van te zware studie; waarvan dan zwakke, zenuwachtige kinderen en dito mama's het gevolg zijn; als het nog niet veel erger afloopt. Misschien zal zijn prediking op dit speciale gebied, waarop hij als arts een gezaghebbende is, meer uitwerking hebben, dan op dat waarop zich zijn hierboven aangekondigde uitgave beweegt. Immers, de ernst der tijden laat zich niet tegenhouden door een boek. En, als men vergelijkt de toestanden vóór de Fransche revolutie, de zelfverblindheid, waarmede zij, die er later zelven het slachtoffer van werden, toen al het mogelijke hebben gedaan om hun eigen ondergang te bewerkstelligen door het toejuichen en aanmoedigen van revolutionnaire theorieën, en algemeene menschenliefde verkondigende stellingen, met het in onze dagen steeds toenemende gespeel in àlle kringen met socialisme, en met al de schoone beloften en phrasen daarmede gepaard gaande, dan staat men eenvoudig versteld van de overeenkomst tusschen toen en nu; en, evenals toen, van achteren bezien, het vanzelf sprak, dat alles zoo komen moest als het gekomen is, het zoo vanzelf spreekt, dat men telkens denkt, als men de geschiedenis leest: hoe is het mogelijk, dat die mannen en vrouwen zelven dat alles niet vóóruit inzagen, evenzeer ligt het thans in den loop der dingen, dat iedereen, als het ware, blind is voor wat hij zou moeten doen om het naderende gevaar te vermijden, zoodat hij, onbewust, steeds helpt steenen aandragen, om er straks zichzelf mee te laten doodgooien. Zie b.v. maar naar Frankrijk, waar de reclamezucht, door middel van couranten, uitgebreider vormen aanneemt dan ergens elders in Europa, en waar dientengevolge elke staking en elke meeting van de socialisten, hoe onbeduidend soms, en elke handeling van den groeten burger Pataud, wordt gekiekt, en met groot lawaai in elk blad afgedrukt, als ware het den redacteurs van de couranten vóór alles te doen om propaganda te maken voor het socialisme, en die zaak uit alle macht te bevorderen. Maar, dat is geenszins het geval! Al die couranten, bron van inkomsten voor de kapitalisten, zijn voor niets zoo bang, dan voor het verstoren van de goede orde, voor een post-staking, b.v., die handel en bedrijf en beurs-speculaties een genadeslag zou toebrengen, of voor het uitdooven van het electrisch licht, op hoog beveel van Pataud, waardoor reeds éénmaal al hun avondgenoegens en opera's en theaters werden te niet gedaan, en die, duurde zulk een toestand langer, natuurlijk zou leiden tot de meest onberekenbare schade op elk gebied. En toch zien deze heeren niet in, dat zij geen grooter hulp kunnen verleenen aan dergelijke oproermakers, dan wanneer zij èlk hunner daden en élk hunner woorden publiceeren, als gold het de meest-interessante persoonlijkheden ter wereld! IJdelheid en zucht tot nadoen zijn twee menschelijke ondeugden, den meesten onzer voor en boven allen ingeschapen; welnu, wat is er verleidelijker voor de ijdelheid der massa, dan zich aldus plotseling, uit het onbekende van een gewoon arbeiders-leven van hard-werken, te zien overgeplaatst in de kolommen van door de heele wereld gelezen dagbladen; levensgroot portret, naam, dien gisteren nog niemand kende, er voluit onder, | |
[pagina 164]
| |
beschrijving er nog bij soms van levenswijze en gewoonten, van 't meest-onbeteekenende onderhoud vooral met dezen of genen journalist, door wien meneer zich bereidwillig liet ‘interviewen’! - Ik herinner mij, hoe ik eens in ditzelfde blad beschreef den onnoozelen inhoud van Johanna Steketee's ‘Mimosa’ (ook een slachtoffer trouwens van haar tijd, deze het heel-wel-meenende idealiste.) Wel, in haar boek komt ergens een tooneeltje voor, als een voor een uitgeverszaak reizende juffer Mimosa komt overhalen, wat van haar te koopen, en haar dan prikkelt, door haar te laten zien eenige blaadjes met haar, Mimosa's, portret er in, als ‘auteur’. Dan denkt deze, in idiote zelfaanbidding: ‘Dus, zoo bekend ben ik al, dat men mijn portret afdrukt;’ en die gedachte vindt ze zóó zalig, dat ze van nu af allen lust verliest zich met man en kind bezig te houden, en pardoes besluit een ‘groot werk’ te gaan schrijven, dat haar ‘beroemd’ zal maken! Juist het feit dat Johanna Steketee dit héél natuurlijk vindt, inplaats van in te zien hoe belachelijk zulk een hoogmoedige ijdelheid aandoet, bewijst, hoe zij hier onbewust schildert de menschelijke natuur, zooals die nu eenmaal is, - in hare behoefte aan reclame en bekendheid. - En dáárom dan ook vinden 99 van de 100 navolgers van Pataud vooral dáárom hem zoo benijdbaar, omdat èlk van zijn woorden, en van zijn daden, in de courant staat, zóó tot in het overdrevene toe, dat men hem, zelfs als hij-zelf zich wil verbergen achter een paraplu, dan maar met die bedekking vóór zich afbeeldt, met het lawaaierige onderschrift: ‘Pataud, zich voor de photographen verbergend’ en dat niet in een met hem geestverwant blad, maar in het deftige, bourgeois-achtige Journal! Om van de zucht tot nadoen niet eens te spreken! Wie is minder oorspronkelijk, minder zich zelf, dan de Durchschnitt-mensch! Wat meneer A en meneer B doen, dat doet morgen meneer C ook, en overmorgen weet juffrouw D niet eens meer dat ze er vroeger lijnrecht anders over dacht, en beeldt zich te goeder trouw in altijd een ijveraarster te zijn geweest voor die zaak, die meneer C dient, en ná-overmorgen doet mevrouw E weer enthousiast mee op haar beurt, omdat hare vriendin, mejuffrouw D, er nu eenmaal zoo over denkt; en, als meneer A en mevrouw E maar eens den toon aangeven in iets, dan spreekt het voor freule F steeds vanzelf, dat zij ook juist zoo denkt als die twee. Enz. enz.! Zoo is het nu op eenmaal op èlk gebied. Zoo heb ik b.v. dames met een goed figuur en veel smaak zich, in de dagen der reform-mode, zien toetakelen als vogelverschrikkers, alleen omdat het een oogenblik scheen, alsof die kleeding als mode zou gaan overheerschen bij de meerderheid, zoo heb ik menschen, die een of ander bekend boek in het geheel gelezen hadden, noch er iets van af wisten, plechtig hooren verklaren, dat het een zondig of een onzedelijk boek was, alleen omdat hun courant of hun dominee of hun kliekje dat zoo had uitgemaakt, zoo heb ik weer anderen, die nimmer over godsdienst of over 't Hiernamaals dachten, zich met geestdrift zien beijveren voor de theosofie, of voor Christian-Science, van wege het in de mode komen van belangstelling in ‘geestelijke dingen’ van dien aard! En zoo gaat het óók met het socialisme! De een praat den ander na, in de arbeiderswereld, zonder eenig begrijpen heel dikwijls van de leer, die zij heeten aan te hangen, en ondertusschen kruipen op hunne schouders de leiders naar boven, en verkondigen in de Kamer heel wat makker dingen, dan op de socialistische partijdagen. Maar zij, die aan de uitbreiding van het socialisme als zoodanig het mééste schuld hebben, zijn de heeren en dames, de zoogenaamde salon-menschenliefdeverkondigers, voor wien socialisme een modesport is, en niets anders; evenals het der aristocratie ging in de dagen vóór de Fransche revolutie; en, evenals in die dagen, zullen zij ook het eerste de wrange vruchten plukken van hun gevaarlijk tijdverdrijf! Omdat dit alles nu eenmaal zoo is, geloof ik, dat het tot de vrome wenschen zal blijven behooren, wanneer dr. Van Dieren zich naïef voorstelt, dat hij met zijn boek ‘een dam zal helpen opwerpen’ tegen een zóó machtigen tijdstroom! Het is dáárenboven geen boek, dat tegenstanders zal overtuigen, of zal terugbrengen van hun waan, hoe ook met aanhalingen en feiten van allerlei aard opgevuld; iets wat trouwens den samenhang soms wel eens wat vreemd maakt, zoo springt de schrijver, van wien men telkens bemerkt, dat hij met hart en ziel er in is, juist dáárdoor van den hak op den tak, en verwart zich dan wel eens in de véélheid zijner eigen argumenten, en in den rijkdom van citaten en van herinneringen, waaruit hij put. Wie echter in dien rijkdom met aandacht zoekt, die ontmoet telkens aanhalingen uit socialis- | |
[pagina 165]
| |
tische blaadjes, en verslagen, en oproerige opruiïngen en partijdagen, welke hem in zijn gewone dagelijksche courantenlectuur allicht niet onder de oogen komen, en die een heel eigenaardig licht werpen dikwijls op het wáárom, waarom het dezen heeren in den grond te doen is, namelijk alléén om geld, en nog eens geld, zoo goed als welke ‘bourgeois’ ook! Zoo b.v. vind ik in hoofdstuk VI het onderstaand citaat, ontleend aan de brochure, die de sociaal-democratische onderwijzersvereeniging richtte aan de Nederlandache arbeiders: ‘De bourgeosie weet wel, dat de onderwijzer, zal zijn onderwijs werkelijk vruchten afwerpen, veel rust en veel ontspanning hebben moet, en dat hij door geen financieele zorgen gedrukt mag worden, maar zij geeft hem geen behoorlijk bestaan. Hij komt voort uit, en behoort tot de groote massa der proletariërs; hij is proletariersvee, wat zullen ze hem bourgeois-brood geven.’ Zeer terecht wijst dan dr. Van Dieren er op, hoe deze, door hem gespatieerde woorden, bewijzen wáárom het den heeren te doen is, niet om het belang van het arbeiders-kind, maar wèl om zelf ‘geen financieele zorgen’ en ‘veel rust en veel ontspanning’ te hebben; m.a.w. om op staatskosten te genieten van het leven, terwijl rondom hen tienduizenden en tienduizenden der gesmaalde ‘bourgeois’ dag in en dag uit zonder éénige vacantie ploeteren, en, wat den gewonen ‘beschaafden’ stand aangaat, dominees, ambtenaren, enz. enz., het heusch evenmin financieel zoo breed hebben, als de proletariers dat gelieven voor te stellen, maar het nog daarenboven doen moeten zonder de voor deze laatsten door den Staat uitgedachte hulpmiddelen van kostelooze geneeskundige hulp, huishuurvergoeding, enz.. Leerzaam is ook de socialistische strijdliteratuur, waaruit dr. Van Dieren de volgende staaltjes aanhaalt. ‘Wij moeten exerceeren als
kuikens zonder kop.’
‘De opgepronkte apen,
Bevelen dan niet meer.’
‘Hard werken, weinig eten,
Dan zijn wij vroeg versleten.’
Maar, wat mij het meest trof, als een bevestiging van mijn eigen overtuiging, hoe ten slotte niets en niets dan het Christendom, het orthodoxe bijbelgeloof, kan zijn een beproefde tegenweer, zelfs in de oogen der socialisten, tegen hunne verlokkende en schijnbaar-zoo-mooie menschen-gelijkheid-leer, dat is de onderstaande, ik meen aan Henriette Roland - Holst, ontleende, zeker in dien mond onverdachte verklaring! ‘Wij sociaal-democraten weten, hoe verbazend moeilijk het is de jonge arbeiders, die eenmaal behoor en tot PatrimoniumGa naar voetnoot*) of tot katholieke vakbonden, daar te bereiken. Enkelen komen wel tot ons, maar het blijven witte raven. De meesten, die eenmaal als volwassen mannen in die christelijke beweging zitten, gaan daar hun leven lang in door’. Zelden heb ik korter en krachtiger erkend gezien de wáárheid, hoe alléén het vast geloof, dat God alles nu eenmaal zóó, en niet anders, heeft gewild, en van ons eischt onderwerping daaraan en getrouw zijn, ieder op zijn of haar eigen plaats in de wereld, kan behoeden voor de socialistische lokstem, die belooft, in zoo schoone en vele woorden, een heilstaat op aarde. Er is zooveel onrechtvaardigheid, juist ook in het bezit; in den klassenstrijd, is zooveel natuurlijks, en, alles wat de socialisten in theorie zeggen, is daardoor zoo overwegendwáár in den schijn, voor wie niet dóórdringt in het wezen der onmogelijkheid eener vervulling hunner beloften, dat het wel niet anders kan, of alleen de onwrikbare overtuiging: ‘Een hoogere macht wil het nu eenmaal zoo, die schijnbare onrechtvaardigheid,’ kan ons helpen ons daarin te schikken, en ook het bescheidenste lot voor lief te nemen, inplaats van in opstand te geraken en te streven naar verbetering, des noods door geweld. Het eene volgt logisch uit het andere! Ook in de dagen vóór de Fransche revolutie werd er aan gearbeid, jaar in jaar uit, om het volk, zoowel als de aristocratie, ongeloovig te maken, priesters en bisschoppen werkten er zelf toe mede, den menschen te leeren verwarren God en Geloof met dat geheel andere aardsche iets: De Kerk! En heden ten dage zien wij, zoowel in Protestantsche als in Roomsche landen, precies denzelfden ijver om het béétje geloof, dat de menschen nog hebben, persé hun te ontrooven, en hun ervoor in de plaats te geven niets dan wrevel, opstand, verbittering, over het eigen onvolkomen lot! Zal straks het eindelijk gevolg ook niet hetzelfde zijn als toen? Ik voor mij geloof niet, dat een boek als dat van dr. Van Dieren, hoe warm ook geschreven, kan tegenhouden wat komen moet. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|