VIII. Zorg voor Orde.
Kan men te ordelijk zijn? Ik weet 't niet. Het gevaar is in ieder geval niet groot. De peuterige, kleinzielige preciesheid, die men gaarne een bewijs van overdreven ordelijkheid noemt, is per slot van rekening iets geheel anders en wel een gemis van andere eigenschappen, dat nog meer in 't oog zou vallen als ook de zin van orde ontbrak. En 't is voor den zenuwlijder maar beter, dat hij al te precies is dan slordig, want orde maakt sterk en wanorde zwak.
Iemand, die zich geoefend heeft om ordelijk te zijn, heeft tevens geleerd hoe zijn zenuwen 't best te verzorgen. Hij weet, dat als hij 't punt bereikt heeft, waarop hij zijn schrift afraffelt, zich haast met aankleeden of met zijn werk, dat hij dan zijn zenuwkracht heeft uitgeput en dat 't tijd is om te rusten. Hij weet, dat de overtuiging dat alles op zijn plaats is, een rust voor de zenuwen is. Hij weet, dat alleen wat hij overzien kan en in orde houden en wat nuttig voor hem is, door de zenuwen in bezit genomen wordt. Wat om ons heen slingert, in 't stof ligt of zich onordelijk ophoopt, is corpora aliena in het bestaan, vreemd goed dat men meesleept. Men heeft alleen macht over wat men in orde houden kan; dat slechts is dienstig, al 't andere drukkend.
De zenuwsterke heeft zelden schatten genoeg, hij zamelt alles bij hoopen op, tot hij sterft en alles moet achterlaten. Maar hij kan dan ook op veel orde houden. De zenuwzwakke doet wel ook hierin kalm te rade te gaan, zijn eigendommen langzaam te vermeerderen, al 't onnoodige en onechte te vermijden, zijn bezittingen geheel te overzien en ze in orde te hebben.
Ook den tijd moet men regelen. Men doet wel die in te deelen. Het kost niet meer dan een oogenblik tijd vast te stellen hoe men bijvoorbeeld den dag zal indeelen, het geeft een gevoel van veiligheid en de tijd schijnt toereikender. En even te denken over den weg, dien men begaan zal is zeer aanbevelenswaardig. Men moet doen als de koerier, die vooruit alles regelt voor de reis van zijn meester.
Ook het verleden moet men niet in wanorde laten. De zenuwzwakke kan arbeidsvermogen genoeg hebben voor zijn werk, maar het gevoel van kracht missen dat een glans van licht spreidt over alles wat men doet, zoodat 't hem zelf in de oogen straalt. Hij is geneigd zijn werk te onderschatten, altijd het ongedane voor oogen houden. Daarom is het goed de tijd, die voorbij is, eens te overzien, ons alles voor den geest te roepen en de vooruitgang op te merken.
Ook zijn wenschen moet men regelen: men moet weten wat men wil. De toekomst kan verkeerd uitloopen, maar toch was het resultaat van hem, die wist wat hij wilde, beter, dan van hem die 't maar aan 't toeval overliet.
(Wordt vervolgd).