De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren. 1813. Dus, dit jaar komt gij niet in Scheveningen.? Nu, in de maand Juni hebt gij niets gemist; wij hadden voortdurend koud en guur weer, of regen. - Ja, die quaestie van misdaad of krankzinnigheid vind ik steeds in den tegenwoordigen tijd veel te gemakkelijk opgelost met het eeuwige ‘ontoerekenbaar’. Heb een gewone jeugd-ziekte gehad, wil niet werken, wees onhebbelijk jegens iedereen, - en sla dan ten slotte iemand op 'n in-gemeene manier dood, - - gut, dan ben je eigenlijk diep te beklagen, niet het door je vermoord slachtoffer is dat, o neen, maar jij-zelf, arme, ‘zieke’, ‘ontoerekenbare’ broeder; gauw, gauw, we willen je op staatskosten verplegen en vertroetelen.! Straffen - - wel, hoe komt men bij zóó'n barbaarschheid! - Maar wees 'n heel oppassend man of vrouw, en doe dan in drift een noodlottige misdaad, dan kom je met de wet in aanraking, en, nog veel strenger oordeelt die, als je steelt een brood uit een winkel, of zoo iets. Dat zijn me misdrijven! - De eene rechter praat den anderen na, uit modezucht, met dat gedoe van ‘ontoerekenbaar’, en de ‘deskundigen’ willen er hunne groote geleerdheid mede luchten. Slachtoffer is intusschen het publiek, dat onbeveiligd rondloopt. Ik ben zoo blij dat ook bij U mijn artikel van 5 Mei voor Henriette instemming vond; - zooals ik ook schreef aan Bernarda, zoo is het, die ongelukkige vrouwen zijn de slachtoffers, en de mannen worden intusschen ‘Stützen der Gesellschafft’ als zij hebben uitgeraasd; en bovendien, dóór welke verleiding of dóór welke opvoeding of omstandigheden kwamen die vrouwen er toe zoo te worden.? Als men het onderzoekt is het hoogst zelden eigen schuld! - - Ik vind het uitkomen voor een eigen-opinie in gesprekken altijd het flinkste en oprechtste wat men kan doen, maar alles hangt af van de wijze waarop het wordt gedaan. Ik ken wel menschen, vooral vrouwen, die het zóó onaardig doen, zoo scherp en zuur, dat er dadelijk een pijnlijke, koude pauze ontstaat, zelfs al geldt het maar een onbeduidendheid; maar indien gij er nooit kwade vrienden door maakt, dan zult gij wel behooren tot de gelukkigen, die het kunnen doen op een lieve en handige manier. Ik stel mij U ook juist zóó voor, naar wat ik nu van U weet; een gezellige en leuke, maar niet booze of hatelijke ‘flapuit.’ Is dat niet zoo? Bij gelegenheid hoor ik er nog wel eens van, hoe het met Uw patiente is afgeloopen, na dat tweede consult?
‘Uitgestootene’. - Heel toepasselijk is Uw pseudoniem niet bepaald, waar gij zóóveel geluk hebt, in het bezit van iemand, die U zóó nastaat, èn zoo lief is, en dat nog wel, waar men zulk een heerlijke verhouding zoo zelden ziet ook nog, juist in onze dagen. Ik kom U zooals gij ziet heel spoedig berichten, dat gij mij voor een praatje steeds recht welkom zijt, omdat ik U terstond van mijn belangstelling in Uw brief wil overtuigen. Gij zoudt dus willen, dat ik ‘de Lelie vulde met vele artikelen van mijn hand over diezelfde onderwerpen waarover ik het zoo vaak heb in de correspondentie, over godsdienst, politiek, onrechtvaardigheid, en vragen van den dag.’ Ik vind het natuurlijk aangenaam te vernemen, dat mijn correspondenten juist mijn opinie en mijn werk zoo graag lezen, en ik beloof U, dat ik met den door U uitgedrukten wensch zal rekening houden. Ook dat mijn Dagboekbladen U zoo interesseerden, zoodat het eindigen ervan U leed deed, is mij natuurlijk een recht groote voldoening; velen inderdaad schreven mij in dien geest daarover, en ik kan niet anders zeggen, dan dat die vriendelijke woorden, telkens opnieuw, mij een belooning zijn voor de pijn, die het inderdaad doet nu en dan, zich zelve te geven in het openbaar, naar het | |
[pagina 46]
| |
particulier verleden; dat ik dit deed is omdat ik geloof daardoor nog meer te kunnen zijn voor velen Uwer, die nog te veel in mij zagen tot hiertoe de rijke freule, de aristocrate, opgevoed zonder zorgen, en daardoor staande buiten levensernst van finantieelen aard. Gij hebt nu kunnen zien, dat ik veelzijdiger geleefd heb dan de meeste vrouwen, juist omdat ik eerst rijk was, en toen mijn fortuin verloor, en daardoor geslingerd werd van den eenen levenskring in den anderen. Want daardoor doet men een veel grootere ervaring op, dan wanneer men, of altijd moest werken voor het dagelijksch brood van jongs af, zonder begrip van het bestaan van ledig-loopende rijkelui-menschen, of integendeel behoort tot die laatste klasse, zooals met menigeen onzer hedendaagsche feministen het geval is, en daardoor van de wezenlijke nóóden en ellenden van de beschááfde werkende vrouw geen 't minste begrip heeft, en arbeid aanziet voor spelerij - - Er is niets dat zóó veelzijdig ontwikkelt dan geworpen te worden in den maalstroom van het leven-zelf; dat heb ik U allen willen laten zien door mijn eigen zoo verschillende ondervindingen en zoo wisselenden levensloop. En nu kan ik mij best voorstellen, dat gij mij in zekeren zin dit voorrecht van geleefd te hebben benijd, waar het lot U doemt tot thuiszitten met een zwakke gezondheid. Eens, toen ik in A. nog een backfischje was, dacht ik juist als gij, ik kon mij geen droever lot voorstellen dan aldus oud te zullen worden, daar op datzelfde plekje en in diezelfde omgeving, zonder iets van de wereld te hebben leeren kennen. En hoe anders is alles met mij gekomen dan ik toen dacht, en hoe menigmaal heb ik niet in later jaren teruggedacht aan datzelfde vriendelijke thuis, en aan mijn klimop-omrankt kamertje daar, dat mij toen toescheen een gevangenis bijna; - met heete tranen teruggedacht. - Zoo zal het ook U eens gaan, wellicht; vooral waar dat groote voorrecht Uw deel is, waarop ik U wijs in den aanhef van mijn correspondentie. En daarom is het, geloof ik, het best niet te veel te jagen vooruit naar het onzekere ‘dan’, maar te zien op het goede en prettige in het ‘nu’, dat ons deel is - Uw zwakke gezondheid zal natuurlijk U dikwijls veel doen missen, maar, welk een rijken zegen hebt gij, dat gij U daaraan kunt wijden, dat gij niet behoefdet te studeeren, toen de dokter dat afraadde! Hebt gij er wel eens over nagedacht hoe hard dat is voor duizenden vrouwen; dat moeten werken ondanks hare slechte gezondheid.? En dan, welk een zeldzame verhouding van teederheid ontstond daardoor in Uw leven! Ik ben zoo blij in U ook al weder een dierenvriendin te ontmoeten. Uw hond zal U stellig óók een troost zijn in menig oogenblik. De mijne verstaan die kunst ‘troosten’ zoo allerliefst, zoodra zij denken dat wij leed hebben, of zorg, door een ernstige gelaatsuitdrukking, of bij pijn of ziekte. Maar, ook zonder dat is steeds hun liefheid, hun gezelligheid, hun aanhankelijke trouw, zulk een vriendelijke lichtstraal in het leven.! Ik ben dat ook volkomen met U eens, dat de vriendschap van honden die van de menschen verre overtreft. Ik denk dat gij het reizen wèl een afwisseling zoudt vinden misschien, indien gij er eerst eenmaal den moed toe vondt; maar ik weet niet genoeg af van Uw omstandigheden om te kunnen beoordeelen wat U ‘ontbreekt’ daartoe, moed, gelegenheid, geld, of veerkracht? - In elk geval vind ik dat men U een uitstekende opvoeding gaf, inplaats van de verboden studie, eene die U zoowel voor alle verveling zal behoeden, dunkt mij, als geschikt maakt tot voor U zelve alles heel zuinig kunnen inrichten, als gij dat verkiest, ja er desnoods uw brood mede verdienen. En, naar uw persoonsbeschrijving te oordeelen, geloof ik, dat gij U-zelve in dat opzicht door een te zwarten bril beziet; zelfkennis is goed, maar zelf-wantrouwen is een groot ongeluk voor hem of haar, die er aan lijdt. - Schrijf mij dus nog maar eens spoedig opnieuw, en ontvang nogmaals mijn dank voor Uw schrijven.
Earnest. - Ik zal trachten U de drukproeven nog intijds te doen geworden. - Zoo niet, dan ontvangt gij ze na eind Augustus. 't Plekje waarheen gij gaat, is mij in ons land onbekend; maar ik geloof wel dat die streek lief is. - Ja, iedereen schrijft mij, dat zij de Dagboekbladen zoo gaarne nog langer hadden zien geworden, maar mijn stelregel is: beter te weinig dan te veel van het goede. - En, wat uw vriendelijke woorden aangaat over mij persoonlijk, alles kan men nog niet eens neerschrijven, nietwaar; ik geloof te durven veronderstellen, dat menigeen, die nu zoo graag zich-zelve aanstelt als verongelijkt jong-meisje of eenzame, er nog heel wat meer uit kon te weten komen van den strijd van het leven, indien ik alles kon zeggen. - Ja, wij troffen dezen zomer hier veel koude en veel vochtigheid, maar ik kan niet zeggen, dat ik die hier op Scheveningen erger vind dan in den Haag, vooral ook, omdat wij hier een bijzonder droog huisje hebben, en dan bovendien, wij stoken bijna voortdurend. Ik ben nu overigens tot aan September buitenslands. Neen ‘schrijfkramp’ ken ik alleen bij name; ik heb altijd gehoord dat die kwaal hoogst lastig moet zijn.
Eunice. - Hartelijk dank voor Uw uitvoerigen brief. Ik begrijp alles nu beter. Ik geloof niet dat ik 't zoo zou voelen, maar ik vind het niets geen tegenvaller in uw karakter, dat gij daarin anders zijt; ik vind de heele zaak een van verschillend temperament. Meer durf ik er niet goed van zeggen, om U niet te verraden. Van die schrijfster, die gij zoo bewondert, las ik dat boek, maar 't deed mij niet bijzonder aan, meer 'n gewoon fransch romannétje. - Jawel, die briefkaart kreeg ik. Maar daarop viel immers niets te antwoorden. Gij hadt zelve al het antwoord erop gegeven op die kaart: dat ik er de schouders over zou ophalen. - Dat verhaal over dien schrijver, dien gij zoo graag leest, is een pertinente leugen. Begrijpt gij wien ik bedoel? Ik heb reeds eens gelegenheid gehad dat te kunnen tegenspreken. - Zielig van Uw gezondheid. - Ik hoop gauw betere berichten te hooren. Mijn adres geef ik U nog op.
Mevr. van M. - G. te V. - Hartelijk dank voor Uw briefje over Uw lievelingen, de katten. Ik voel in alle oprechtheid zóóveel voor dieren. Onze verlaten kat, waarover ik vertelde, en die U die aanleiding gaf tot dat briefje, moest onlangs | |
[pagina 47]
| |
bevallen. Wij wilden haar lokken in haar mandje, dat zij van ons gekregen heeft, maar, in plaats daarvan, zocht zij haar troost in het kippenhok van onzen huisheer. En, denkt gij dat deze haar kwaad deden? Integendeel, de haan en de kippen hebben haar rustig kraamvrouw laten worden, en haar kleintje heeft zij bij hen in het kippenhok grootgebracht. Vindt gij dat niet een allerliefst voorbeeld van de goedheid van dieren onder-elkaar? Hoe geheel anders doen wij menschen! Welk een beschamend voorbeeld, nietwaar. - Ik denk dat de jaloezie van Uw katje op uw zwerveling ook wel zal overgaan, want, toen wij met Benjamin uit Menton kwamen, was Frits eerst zoo afkeerig van hem, dat hij in een anderen hoek van de kamer ging zitten, en ons weemoedig aankeek met verwijtende oogen. Maar nu is juist Frits-zelf zóó gesteld op hem, dat hij boven op hem kruipt, en zijn troost bij hem zoekt in alles. Ik moet ook wèl zeggen, dat Benjamin hem met teedere liefde heeft weten te winnen, want hij geeft hem in alles toe, laat hem alle lekkere beetjes, en behandelt hem geheel en al als een soort meerdere, behalve - dat vinden wij juist zoo aandoenlijk in Benjamin - waar het zijn liefde voor en jaloezie op ons geldt. Voor onze zoenen en liefkozingen duwt hij hem achteruit om de eerste te zijn, en, komen wij thuis van bezoek of van uit eten, dan is er in het eerste kwartier voor Frits géén kans ons te bereiken, zoo handig houdt Benjamin hem achteruit; in alle andere opzichten echter laat hij hem vóórgaan, bij eten, drinken, slapen op het beste plaatsje, wàt ook. - Ik vind dat men van dieren zoo veel kan lééren als men hen gadeslaat. - Ik lees dat bewuste tijdschrift niet, wèl Het Toekomstig Leven. - Ik begrijp best dat Uw levensbeschouwing niet mag leiden tot mensch-verachting. Gelooft U niet, dat alles veel afhangt van ervaringen en van karakter, wat onze vorming dóór het leven aanbelangt? Ik benijd U dat gij die groote gave hebt van zoo muzikaal te zijn; ik geloof dat daarin is een groote troost voor ieder die haar bezit; muziek vind ik de meest goddelijke kunst. Zooals ik onlangs in de Telegraaf schreef, naar aanleiding van een Mengelberg-concert: wie denkt zich een Hiernamaals, hoe dan ook overigens, met engelen, die stillevens schilderen of sonnetten dichten of romans schrijven, maar, daarentegen, iedereen verbindt aan een ‘Hemel’ het idee van muziek, van harpspel en zang! - Hoe heerlijk voor U, dat gij Uw familie zoo nabij U hebt. Maar lieve mevrouw mij behoeft U geen ‘zuster’ toe te wenschen, nu ik er immers eene heb aan mijn vriendin, een lieve oudere zuster, 'n beetje moeder met-een, èn 'n vriendin tegelijk. Vroeger, toen ik jong was, bij mijn ouders thuis, ja toen verlangde ik inderdaad zeer naar 'n zusje. Maar vindt U niet dat ongetrouwde zusters, die later als volwassenen bij elkaar blijven wonen, gewoonlijk alles behalve ideaal samen zijn; op zijn best is het een koele verhouding van vrede zonder kibbelen, maar meestal zitten ze zelfs elkaar in de haren door geheel verschillende levensbeschouwing. Zijn ze getrouwd, en gaat ieder dus haar eigen gang, dan is het een veel prettiger verstandhouding, uit de verte. - Beste mevrouw, die vriendin wan U moet mij geheel en al verwarren met een mijner nichtjes, want ik was nooit op die kostschool, en nooit kende ik eene mej: N.... zooals U haar meisjesnaam opgeeft. Mijn nichtjes, van drie mijner ooms, waren op verschillende kostscholen; zeker bestaat hier eene verwarring met eene harer. Informeert U dat eens s.v.p. - Vriendelijk dank voor Uw schrijven.
Abonnee te G. - Ik ben recht blij dat mijn briefkaart U zooveel genoegen deed; de zaak is nu in orde gekomen. - O ja, we zaten hier natuurlijk midden in de drukte der Juliana-feesten. De optocht hier in Scheveningen was wezenlijk heel aardig geslaagd. - Zooals gij indertijd in mijn hoofd-artikel bij die gelegenheid zult hebben gezien, wordt ik niet heel licht meegesleept, noch door couranten-artikels noch door volksgeestdrift. Ik voel daarin zoo akelig veel oppervlakkigheid en vooral van dronkenmans-lawaai. - ‘'t Was maar een wicht,’ is wèl een èchte uitdrukking van uw provincie; ik heb er hartelijk om gelachen. Overigens had ik voor mij ook liever een prins gezien dan een prinses; maar wat niet is kan komen. Om uw klein jongetje, dat U met vroege wijsheid zei: ‘De eerste verschijnselen van de naderende bevalling zijn er reeds’, zou men moeten lachen, als 't niet eigenlijk zoo treurig ware dat er geen kinderen meer zijn tegenwoordig. Oude mannetjes en vrouwtjes van af de wieg, dat kweken de hedendaagsche opvoeders, en daardoor ook zijn die ongelukkigen reeds zoo jong al blazé, zenuwziek, levensmoe, op hun twintigste jaar uitgeleefd. Op uw slot-vraag, hoe ik mij voelde bij die Koningin-Prinsesfeesten onlangs, gaf U het artikel, dat ik bij die gelegenheid schreef, reeds uitvoerig antwoord.
Henriette. - Twintig zijdjes telt Uw brief. Dus, ik ben blij, dat gij mij wat hadt te zeggen, gelijk daaruit blijkt. Natuurlijk is er hier en daar wel een en ander, dat ik niet al te uitvoerig durf te behandelen, uit vrees Uw naam daardoor te zullen verraden aan nieuwsgierigen. - Jammer dat die illusie van die sollicitatie is mislukt. Die raad van dien bewusten neef, ‘niet bij de pakken te gaan neerzitten’, beäam ik volkomen. Dat geeft nooit iets in het leven; flink volhouden en een désillusie onder de knie binden, zóó kom je waar je wezen wilt. - En nu ik lees hoe véél gij voelt voor Uw vak, nu leg ik er nog meer den nadruk op dan in de vorige correspondentie: Geef het toch niet op voor het zoo onzekere bestaan van in particuliere betrekking gaan, een leven, dat U stellig niet die voldoening zal geven, die gij nu hebt. - Wáár men zulk een verhouding vindt tusschen moeder en dochter, als die, welke ik schilderde in mijn vorige correspondentie aan U; ik stem U toe, dat zij helaas hoe langer hoe zeldzamer wordt, door feminisme en door hedendaagsche kinderen opvoeden in op ‘ouderwetsche’ ouders neerzien. Maar toch komt zij wel eens vóór; nog onlangs had ik een brief van iemand, die mij haar samenleven met haar moedertje heel ideaal beschreef; toch geef ik U toe, in het algemeen beschouwd, dat de meeste moeders hare volwassen dochters niet begrijpen, noch moeite doen haar te begrijpen, en, zich bevredigd voelend in haar eigen interieur, er al heel weinig bij stilstaan, dat die dochter | |
[pagina 48]
| |
er géén heeft, en zich thuis eenzaam voelt, meid van papa en de broers, en snakt veel minder naar een werkkring, en naar kunst, en naar nuttigheid, dan wel naar vrijheid - al durft zij zelve dat zich niet bekennen en verbergt dien drang onder mooie woorden. Het zou zoo goed zijn indien vele ouders, en moeders vooral, dat inzagen, dat hare volwassen dochters zelfstandige wezens zijn, die recht hebben op een eigen leven en een eigen gedachtenkring. - Ik geloof, dat Uw eigen vermoeden, dat er dikwijls door het leeftijd-verschil een groote klove is, die zich niet laat overbruggen, heel juist is; ieder behoort tot haar eigen tijd, en juist in onze dagen is dat een zoo gróót verschil, die oude en die nieuwe tijd. Die correspondent, die vindt dat de ouders alleen plichten hebben aan hun kind, is zelf een vader, sinds lang reeds, en het zal hem zeker genoegen doen te lezen hier, dat hij met die woorden U heeft getroost. Ik-óók vind ze mooi en ruim-gedacht. Want ik vind het een zoo groote en droeve fout in de meeste ouders, dat zij handelen als waren de kinderen vóór alles hun bezit en hun eigendom, die zich hebben te voegen naar hun wil, inplaats van te bedenken, dat zij-zelf die jonge schepseltjes tot het leven veroordeelden, en daarmee een ontzettende groote verantwoording op zich laadden. Ik geloof zeer zeker, dat de eigenlijke bestemming der vrouw, hare natuur-bestemming, is het moederschap; daartoe is zij door de natuur zelve voorbestemd, en, waar beschaving, maatschappelijke omstandigheden, en vele andere oorzaken, een overproductie in het leven riepen van onvruchtbaar-blijvende vrouwen, daar moge men dat een niet meer te veranderen feit vinden, een tegennatuurlijk feit blijft het. Volkomen ben ik 't eens met U, dat de taak der gehuwde vrouw, wil zij haar goed vervullen, een even mooie is als zware en veelomvattende. Dóór haar gezin, dóór de opvoeding van haar kinderen, reikt haar invloed tot ver in de toekomst-maatschappij. De meeste mannen van beteekenis hadden een goede moeder, niet in den zin van een ontwikkelde, maar bovenal van eene die hen met verstand en nadenken leidde en hen goed opvoedde.Ga naar voetnoot*) - Ik ben blij dat ook U mijn dagboekbladen zoo hebben geïnteresseerd; wáárom ik ze gaf, vindt gij hierboven in mijn correspondentie aan Uitgestootene. - Zeker, de boekjes van Gerdes heb ik-óók gelezen als kind, en gij kunt er van verzekerd zijn, dat die de Roomschen precies net-even partijdig zwart maakt als de Roomsche kinderboekjes het zonder twijfel de protestanten doen. - Ik-ook vind Calvijn hoogst-onsympathiek van uiterlijk op zijn portretten. - - De zelfverheffing, die U hindert in de calvinisten: dat zij overtuigd zijn het eenige geloof te hebben, keur ook ik af, maar bij de modernen vindt men weer 'n ander soort zelfverheffing, namelijk van te meenen dat ze door eigen braafheid zich kunnen volmaken. M.i. zijn alle menschen al heel gauw geneigd tot zelf-ingenomenheid; ik weet niet of eigenlijk hun geloof daarvan wel de rechte schuld heeft. Ik betwijfel dat. Dat mijn ‘brief aan Pelgrim’ U trof, omdat ik er de theosophie in heb aangeroerd, las ik met belangstelling in Uw brief; gij volgt blijkbaar mijn werk met veel aandacht. - Hoe eigenaardig dat gij in den bijbel voor dezelfde personen veel hebt gevoeld als ik, want ook mij is Mozes steeds 'n heel sympathieke figuur geweest in het oude Testament, en, dat hij 't beloofde land enkel mocht zien, kwam mij als kind zoo bitter hard voor, als ik zijn ‘zonde’ vergeleek bij de huichelarij van 'n Jakob of den gemeenen moord van David op den man van Bathseba. - Indien Nellie van Kol zich waarachtig heeft ‘bekeerd’, dan vind ik het voor haar-zelve heel gelukkig, indien 't maar reclame-bejag is, dan moet zij dat zelve verantwoorden. - Uw dankbaar gevoel over eigen bevoorrechting, als gij ongelukkige wezens tegenkomt, misdeeld of mismaakt, of met afzichtelijke ziekten, vind ik heel natuurlijk; mij-ook is dat wel eens zoo gegaan: dat ik, in een niet-tevreden stemming, door zulk een vergelijking met een diep-beklagenswaardige op andere en tevredener gedachten kwam. Maar, dat God zulke menschen dáárom zoo zou doen lijden om daarmee anderen ten voorbeeld te zijn door hun ellende, dat vind ik een bekrompen voorstelling van God, die Hem onrecht doet; ik heb, met U, die uitlegging wel eens gehoord door orthodoxen. Ook dien troost, dat ze later in den Hemel een nieuw beter lichaam krijgen zullen, vind ik heel negatief; want er zijn toch ook vele geloovigen met hier op aarde gezonde lichamen; waarom hebben die dan het dubbele, één aardsch lichaam en één Hiernamaals, beide in orde, terwijl de eerstgenoemde categorie eerst Hiernamaals wordt bedeeld met gezondheid.? - Ik geef U groot gelijk dat veel menschen de waarheid niet willen hooren. Ik zeg haar eerlijk over alles, zooals ik haar zie van mijn standpunt, en over orthodoxie, en over modernisme, èn over Christian science, èn over theosophie, èn over spiritisme, èn over Roomsch-Katholicisme, èn over dominees, èn over doktoren, èn over feminisme, èn over kunstdoenerij enz. enz. Daarmee wil ik niet beweren, dat ik mijne opinie houd voor de eenige juiste, maar wel dat ik behoor tot geen enkele richting of partij of groep of wat ook, en daarom volstrekt onafhankelijk zeg, hoe ik - persoonlijk over alles denk of oordeel of voel. - ‘A romance of two worlds,’ van Marie Corelli heb ik indertijd met heel groote belangstelling gelezen toen het boek pas uitkwam, maar toen was ik vele jaren jonger. Ik heb het steeds beschouwd als een van haar meest interessante romans; dat het werkelijk waar gebeurd is, geloof ik geen oogenblik. Ik hoop niet dat gij zult ophouden met Uw gezellige lange brieven, uit vrees mij te zullen vervelen. Uw slot: dat gij dadelijk een zoo langen brief aan mij klaar hebt, omdat ik U zoo goed begrijp, deed mij juist zoo innig veel genoegen. - Ik vind zulke brieven de grootste aanmoediging op mijn werk, en lees Uw schrijven zoo graag, omdat gij zoo telkens aanhaalt wat U in de verschillende Lelies beviel of boeide of trof; dus houd ik mij voor Uw brieven werkelijk aanbevolen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|