De eerste dagen werd mij de temperatuur door de zuster opgenomen.
Al spoedig nam ik dit van haar over. Te slotte scheen me het oponthoud in het ziekenhuis gewoonweg een paskwil toe, te meer nog daar mij bij de maaltijden nooit werd gegeven wat de dokter had voorgeschreven.
Dat mijn man zich nooit eens liet hooren, of met de directrice sprak?
Ja, lieve Jettie, in een ander geval zou dit ook gebeurd zijn, maar ik smeekte hem dit vooral niet te doen.
Weet je waarom?
Ik was bang.
Laf?
Misschien wel, maar vergeet niet, lieve kind, dat mijn man mij alleen 'savonds van 7 tot 8 kwam opzoeken, zoodat ik de rest van den dag toch overgeleverd was aan de zorgen!!! der zusters.
Eens belde mijn man om een waterglas dat volgens voorschrift!! in de ziekenkamer ontbrak.
Niemand verscheen, niettegenstaande de zuster toch niet kon weten, waarvoor men haar hulp noodig had.
Na een kwartier gewacht te hebben, belde mijn man nogmaals.
Woedend, omdat nòg geen zuster kwam ging hij den gang in, om een zuster te zoeken, die hem het gewenschte glas wilde brengen.
De eerste de beste zuster, die hij in den gang ontmoette vroeg hij een waterglas.
Je zoudt natuurlijk denken, dat onmiddellijk mijn zuster verscheen, die onder een vloed van verontschuldigingen, eindelijk het glas kwam brengen?
Jawel, kan je begrijpen.
Geen zuster en geen glas verscheen.
Nooit heb ik mijn man zoo verontwaardigd gezien, toen hij eindelijk erop uit ging om een glas waar vandaan dan ook, te halen.
Van uit de keuken, die hij zoo maar binnen was gegaan had hij het verlangde gehaald.
Toen even voor het bezoekuur de zuster binnen kwam, en mijn man op sarcastischen toon zijn bevreemding te kennen gaf over haar wegblijven terwijl een patient belde, dus haar hulp noodig had, antwoordde zij vrij brutaal: ‘Als men voor zijn eigen persoon een zuster noodig heeft, moet men maar een afzonderlijke zuster voor zich bespreken.’ Geen woord van verontschuldiging. Tal van dergelijke tekortkomingen heb ik die dagen ondervonden.
Begrijp je nu, Jettie-lief, dat het uit, voor goed uit is met mijn groote vereering voor verpleegsters en mijn heilig vertrouwen in de goede verzorging van Ziekenhuizen?
Ik sprak wel eens met eene der zusters die als ze zich na de maaltijden, in den tuin ging verpoozen, wel eens een praatje met mij kwam maken.
Ze trok mij aan door haar buitengewoon gezichtje, en haar prachtige oogen, en haar zeldzaam mooi haar.
Ze had iets zeer innemends, maar... scheen me duizendmaal meer op het tooneel dan in een ziekenhuis op haar plaats.
Zij bekende mij dat zij het verpleegsterleven haatte, en we hadden het vaak over sommige misstanden in het verpleegstersben staan, waarvan deze wèl zeer groot is, en wel het ontbreken van een ouderdomspensioen.
Verpleegsters kunnen niet van haar salaris sparen. Wat dàn als ze oud, te oud zijn om te verplegen?
Zie, de stralenkrans, die ik in gedachten altijd om het hoofd der verpleegsters heb geweven, ze is voor eeuwig verdwenen, maar... medelijden is toch gebleven met de weinigen die in haar werken voor anderen op jeugdigen leeftijd, eenzaam en arm achter blijven als ze oud beginnen te worden.
Ik bekende de zuster eerlijk, dat ik verwonderd was over het soòrt van zusters, dat men soms in ziekenhuizen aantreft.
Zij zelf, een zeèr beschaafd meisje, antwoordde lachend: Verwondert u dit nog? Dit is heel natuurlijk. Nu in deftige kringen de ‘rage’ om verpleegster te worden steeds meer en meer vermindert, door de teleurstelling, die elk weelderig opgevoed meisje onmiddellijk in functie zijnde moet ondervinden, vermindert allengs het gehalte. Voor alle beroepen zijn examens noodig.
Neen posterijen, leerares, studente in de medicijnen, stenographie, wèlk vak, wèlk beroep ook, nooit kan men zich daartoe bekwamen als men zich niet eerst aan een examen heeft onderworpen.
Nu het verpleegsterschap.
Men meldt zich aan.
Is men gezond, welnu dan wordt men aangenomen.
Men heeft gratis voeding en inwoning plus salaris.
Is het wonder, dat tegenwoordig tal van dienstboden, die van het dienen genoeg hebben, verpleegster worden, en tegen de dienstbodeverpleegster, die van kinds af aan boenen,