Dáárom óók alweer geloof ik, dat de hedendaagsche vrouwen-opvoeding een zoo geheel verkeerden kant uitgaat, omdat zij de meisjes stelselmatig ongeschikt maakt tot echtgenoote en moeder. Zij worden afgericht op zelfstandigzijn, op eigen-ik-leven, en daardoor verliezen zij voor den man niet alleen hare eigenaardige vrouwelijke bekoring, maar harerzijds willen zij ook van hem niets anders weten, dan als van een goed kameraad, een studie-genoot; van de plichten zoowel als van de genietingen van het eenvoudig huiselijk leven als getrouwde vrouw willen zij niets meer hooren; zij willen, ook na haar zinnenbevrediging, (want méér is het huwelijk niet voor haar ten slotte, dan in dien trivialen zin) voort blijven gaan als eigen-ik, als persoonlijkheid. Een eigen huishouding, en een kind, wordt haar een last, een verplichting, die zij willen ontkomen door en pension te gaan leven of op kamers, en door, àls het kind er bij ongeluk komt, het zoo spoedig mogelijk over te leveren aan meiden en bonnes en verpleegsters. - Zeker, er zijn mannen die zoo'n nieuwerwetsch huwelijksleven mogelijk prefereeren boven de vroegere soort van huiselijkheid, (ofschoon ik geloof dat het den meesten na het huwelijk, als het nieuwtje er af is, bitter berouwt), maar de groote meerderheid redeneert als gij, en trouwt liever niet, dan op zulk een wijze. En, als gij en anderen U dan elders schadeloos stelt, dan weeklagen diezelfde feministen, die het meeste bijdragen dóór hare theorieën tot zulk een toevlucht van jongelui-leven, steen en been over der mannen ‘onzedelijkheid’ - Maar, aan wie de eerste schuld?
Zeer trof mij Uw vertrouwen in mij door mij zooveel van Uw persoon en leven te vertellen. Ik behoef U wel niet te zeggen, dat ik met U medevoel, maar ik vrees hierop nader in te gaan, en daardoor U te verraden. Alleen dit wil ik U wel zeggen, dat Uw groote teederheid van voelen mij zoo sympathiek is, waar gij vertelt niet te willen op reis gaan, als gij er die eene een zoo groot verdriet mee zoudt doen. - Gij deedt mij daardoor een vergelijking trekken tusschen U, en die bekende van mij, van wie ik eenigen tijd geleden in de Lelie vertelde, hoe zij geheel onnoodig, uit louter egoiste verveling, haar ouderlijk thuis verliet zonder er zich om te bekommeren dat zij door die daad één hart althans brak. Ik kan mij niet begrijpen hoe men één rustig uur kan hebben, als men zoo iets dóórzet ten koste van zulk verdriet van een die ons liefheeft, en daardoor rechten heeft op ons. En ik vind van U, als man, Uw zachte toegevendheid in dezen dubbel te waardeeren. - Dat zinnetje van U ‘onnoodig scheiden, neen, neen, dat niet’, herinnerde mij zoo aan de droeve sterfgevallen, die deze bovenbedoelde noopten terug te komen - toen het te laat was om goed te maken. Gelijk gij zeer terecht zegt, het einde komt helaas zóó gauw.
Wat uw slotvraag aangaat, natuurlijk wil ik heel graag Uw vertrouwen verder ontvangen, maar gij moet daarin heelemaal vrij blijven, en dus wacht ik af wat en hoeveel gij mij wilt vertellen, en beloof U alleen, dat het tusschen ons blijft. Natuurlijk kan het niet anders of zulk vertrouwen is voor mij persoonlijk een onderscheiding, maar gij moet geheel en al zelf beoordeelen, of en hoeveel gij mij van dien ander in Uw leven wilt vertellen.
Dirk ten Haghe. - Ja, ik-ook had graag een antwoord van mannenhand gezien op die gedachtenwisseling. Het is echter een feit dat wat den een tot de pen opnemen drijft, den ander soms zoo koud laat, en dat godsdienst gewoonlijk wel het allermeest de hoofden en harten warm schijnt te maken in ons vaderland. - Prettig vond ik het te lezen wat U het meest interesseert in de Lelie; ik wenschte wel dat alle Lelie-lezers mij dat opbiechtten, want over mijn eigen werk weet ik wel de opinie, maar over de andere bijdragen hoor ik die ook graag.
Ja, zeker, van rhumatiek heb ik hier veel meer last dan 's buitenlands, en deze zomer is weer heel droevig wat het weer aangaat; ik ontvlucht hem nu verder in den zeer beschutten Taunus.
Nietwaar, uit mijn Dagboekbladen kunt gij zien, dat ik veel ondervond, en ik ben het zoo met U eens, dat niets zoozeer opvoedt en ontwikkelt, dan in veel verschillende levenskringen verkeeren, in verschillende landen, niet enkel reizen in luxe-hotels, maar mee-leven met de menschen.
Ja, dat begrijp ik, dat gij nù niet kunt denken aan op reis gaan. Ik kende hier in den Haag vroeger een moeder van vier kinderen, die, den dag zelf waarop haar oudste jongetje ziek werd, het niet eens noodig vond haar plezierreisje naar Ostende uit te stellen; ‘alles was nu eenmaal er op gezet’. - En van zulke ontaarde vrouwen herstellen de kinderen! En van liefhebbende moeders sterven zij.! Na dien dag verachtte ik die vrouw zoo beslist, dat ik niet meer beleefd tegen haar kon zijn. - Ik begrijp ook niet, hoe een moeder, om niet te spreken van het plichtsgevoel aan haar gezin dat gebiedt thuis te blijven, in zich den lust kan voelen zich te gaan amuseeren alleen, terwijl thuis kleine kinderen op de moeder wachten. Wat is lieflijker en beminnelijker dan juist kleine kinderen! Zij worden zoo spoedig groot; hoe kan men dien zoo korten tijd vrijwillig laten verloren gaan! Is het niet een dor, liefdeloos gemoed, dat zulk eigen-genot prefereert boven dat samenzijn met haar kinderen? - Vriendelijk dank voor Uw instemming met mijn correspondentie aan Henriette; gij zijt gelukkig al weder eene, die voor die arme beklagenswaardigen meevoelt. - Ja, die officier, die zijn ‘beste vriend’ verloor om een huwelijk, dat deze laatste verkoos beneden zijn stand te vinden, is weer 'n kostelijk staaltje van menschen-wreedheid onderling. Want de meneer-in-questie pas-geadeld, is geen haar voornamer dan de verachte ex-collega, maar alleen, hij is er in, in de Haagsche high-life, en zijn voormalige vriend heeft het meisje dat hij liefhad, uit een groote zaak, gehuwd inplaats van zich harer te schamen, om er ook ‘in’ te komen. En nu wordt hij geboycott. Zoo is de wereld!
Ja, oprecht-boos, om de minheid van de menschen, kan ik mij nog maken. Gij moogt mij gerust uitlachen; gij hebt gelijk, dat zij verachtelijk zijn, en dus niet verdienen dat men zich om hun minheid ergert. Maar dat doe ik, zooals