De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 847]
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Redactrice. P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren. Anna te Hilversum. - Ik dacht eigenlijk dat gij dat artikel zoudt plaatsen onder Uw eigen naam; ik kan echter begrijpen, dat gij uit vrees voor herkenning in dit geval een pseudoniem prefereert. Maar gij weet, dat ik dan altijd het honorarium dáárnaar bereken? Ik doe dat uit principe om het eigen-naam-noemen aan te moedigen. - Dat andere artikel wil ik eveneens gaarne ontvangen te zijner tijd. Hartelijk gegroet.Ga naar voetnoot*) H.J.D. - Ik zond U reeds het manuscript terug, omdat ik den inhoud minder geschikt vond voor de Lelie. Ten eerste begreep ik uit Uw bijvoeging dat gij het opstel elders hadt gelezen, zoodat het dus niet meer nieuw is, en ten tweede kan ik van niet-abonnés slechts bij uitzondering het werk laten voorgaan boven dat van geabonneerde medewerkers. Dus zou ik Uw stuk veel te lang moeten laten liggen. - Dank voor Uw belangstellend schrijven. O ja, het verblijf te Scheveningen bevalt ons heel goed, en, wat de aardschokken aan de Riviera aangaat, wij zullen eerst eens zien hoe het daar verder afloopt, en dan... Algiers, Abbazia, Egypte zijn er óók nog. - Mijn gezin, viervoeters incluis, bracht ik Uw groeten dankend over. Babette. - Arme Babette, zou ik haast willen schrijven! - Want, wat lijdt gij door Uw ‘ikheid’-gevoel.! Ziet gij, dat is nu de vloek van den hedendaagschen tijd, dat wij veel te veel en te lang stilstaan bij ons eigen-ik, bij onze persoonlijkheid, vooral als we nog jong zijn. Ik zeg dat niet om er U een verwijt van te maken, want gij kunt er niets aan doen, dat gij-ook zijt een kind van Uw eigen tijd. Het eenvoudige feit ligt er toe. Want geloof mij, het eenige wat het leven, en al de vragen die U folteren, lichter te dragen maakt, is kalme berusting in eigen kleinheid en onbeteekenendheid te midden van dat groote en geheimzinnige wereld-raadsel, dat heet heelal. Ieder van ons, ook zij, die iets ja veel beteekenen, in menschen-oogen, zijn ten slotte zulke kleine en snel-verdwijnende stippen. - En, stippen die niemand noodig heeft; zelfs niet de grootsten onder ons zijn onmisbaar. - Alleen deze pessimistische levensbeschouwing verzoent ten slotte den ongeloovige met het leven, omdat zij leert tevreden zijn met het nu eenmaal zoo zijn der dingen zonder verder vragen waarom. Gij zult niet op eenmaal en ineens tot dien betrekkelijken vrede komen, daarvoor zijt gij nu nog te jong, en te veel vol van onbestemde verwachtingen en illusieën en plannen; eerst als het leven U heeft opgevoed en geleerd, zult gij daardoor begrijpen wat ik U zeg, namelijk dat gij-zelve op dit oogenblik veel te ernstig en te lang stilstaat bij Uw eigen-ik. ‘Durf te leven, kwel U niet, met te veel gedachten’, dat is wèl een oppervlakkig woord misschien van de Genestet, maar het is er toch een dat van toepassing is op de gedachten-moeielijkheden van zoo heel véél hedendaagsche jonge meisjes. Al die vragen en waaroms uit Uw brief, ik ken ze. Ik heb dien tijd óók doorgemaakt. Maar niet ik kan ze U beantwoorden, en niemand kan het. Dat is juist hetgeen ten slotte het leven leert ons, dit, dat niet vragen waarom en niet-in-opstand-raken ons helpt, maar alleen berusten in het nu eenmaal zoo zijn van alles, om dáárdoor te komen tot den tweeden stap: zoeken naar een eigen geluksweg Niet voor allen is die dezelfde, en wij-vrouwen vinden hem moeilijker nog dan de mannen, omdat ons gevoelsleven zoo sterk is ontwikkeld, dat wij dikwijls hoogere eischen stellen, en ook bitterder en lijden langer om wat ons ontbreekt, dan hij. Maar ik ben overtuigd, juist omdat Uw schrijven mij telkens blijk geeft van een uitgesproken karakter, dat gij vinden zult te eeniger tijd; hoe weet ik niet - allicht niet door schrijven - veel meer denk ik door te worstelen met de realiteit van het leven waarvan gij nu nog blijkbaar niet afweet, beveiligd door Uw thuis en daardoor veroordeeld tot werkeloosheid en tot te veel in U-zelve wroeten. Als gij gelééfd hebt op de een of andere manier zult gij, geloof ik, niet ondergaan, maar sterker te voorschijn komen uit den strijd; zoo stel ik mij Uw natuur voor uit Uw brieven. Wat Uw slotvraag aangaat, o neen, bij lange niet alles wat in de Lelie wordt opgenomen vind ik als redactrice ‘bijzonder van inhoud of van vorm of van stijl’, zoodat ik het dáárom allèén accepteer. Allerlei overwegingen, die ik U nu niet kan uitleggen, leiden mij daarbij; het hangt ook af van den inhoud als zoodanig, of het bijvoorbeeld geldt een belangrijk onderwerp, of een actueel iets, wat dan ook. Het beste is dat gij mij iets zendt ter beoordeeling; enkel ‘om voort te helpen’ neem ik niet gauw iets aan, omdat ik in het algemeen genomen geloof, dat ik daardoor den schrijver of schrijfster een slechten dienst zou bewijzen. P.J.B. - Ingevolge Uw verzoek heb ik U het artikel gezonden ter verandering. - Dat ben ik volkomen met U eens, wat gij schrijft over het niet-vrijwillige van onzen levensweg. Dat geloof ik ook, dat wij denken hem zelf te kiezen, en dat toch ten slotte wij geleid worden buiten onzen eigen wil om, door omstandigheden en invloeden waarvan wij ons op dat oogenblik geen rekenschap geven. Ik voor mij ben in zekeren zin een fatalist, ik geloof dat alles zoo komt over mij als het nu eenmaal komen moet, en dat gevoel neemt veel weg van die onzekerheid en angst, waarin men anders gedurig zou zijn: hoe zal dit of dat afloopen? - Neen, dáárin voel ik U niet na, in die begeerte te willen meedoen in de gevechten met de pen om je heen; waartoe U de tijd ontbreekt door Uw vak. Gij zijt misschien verwonderd dat ik, die midden-in zulk een leven met de pen sta, dit schrijf, maar dat komt juist omdat ik van nabij zie hoe nutteloos alle heen en weer geschrijf is, en hoe partijdig en hoe persoonlijk, zoodat ik niet begrijp waarom zij, die niet behoeven mee te doen, er zich zoo gaarne in steken. - Alles wat gij schrijft over de verkiezings-knoeierij van weerzijden is mij uit het hart geschreven, dat voel ik precies net als gij; b.v. zulk ter wille van 't er door halen van dezen of genen candidaat eenvoudig een vroegere partijleuze weggooien, als een uitgediende japon, is een walgelijke heen en weer draaierij, waaraan zich de leiders gedurig schuldig maken, in alle partijen. Maar wat zegt gij dan wel van 't stomme kiezers-vee, dat zoo iets niet eens opmerkt, en maar geduldig vindt van daag precies 't omgekeerde van gisteren, alleen omdat het partij-program dat voorschrijft. Als er iets is dat mij walgt, dan is het de ‘compacte majorität’, door Ibsen zoo waar gehekeld, anders gezegd de massa. - Natuurlijk is er een nooit te overbruggen klove tusschen de geloovige en de ongeloovige wereld. Maar de modernen kunnen dat niet inzien, omdat zij, geloof ik, een geheel averechtsche voorstelling hebben van wat orthodox-bijbel-geloof en Roomsch-Katholicisme eigenlijk beteekenen. Voor hen zijn deze geloovigen ‘bekrompenen’, die ‘gelooven op gezag.’ Het diepgaand verschil in levensbeschouwing en in alles zien zij daardoor niet. - | |
[pagina 848]
| |
L.P. - Hartelijk welkom in het Vaderland! En gefeliciteerd met zulk een goeden gezondheids-toestand, waarover ik mij bijzonder verheug, want inderdaad vind ik alles wat gij daarover schrijft héél bevredigend. - Welk ‘examen’ bedoelt gij? Ik had uit Uw vroegere brieven niet begrepen dat gij een geëxamineerden werkkring op het oog hadt daarvoor. - Ik vind alles wat gij thans schrijft over ‘nuttigheid’ heel juist uitgedrukt, vooral waar gij spreekt van zoogenaamde plichten en eigen lust met elkaar verwarren, als iets dat zoovele hedendaagsche jonge meisjes doen. Zeker, dat ben ik met U eens, dat zij die begripsverwarring heel veelvuldig maken, en ik vind Uw blik in dezen bijzonder scherp en Uw uitdrukkingswijze heel gelukkig. - Ook op het punt ‘ontwikkeling’ begrijp ik U nu veel beter; ik had inderdaad U daarin onjuist gelezen. - Maar ééns ben ik het daarin volstrekt niet met U. Omdat ik niet geloof aan die soort van eigen-ziels-opvoeding uit eigen kracht. Gij moet mij niet kwalijk nemen dat ik dit zeg. Ik geloof namelijk dat de menschen zich juist op dat punt zoo heel gemakkelijk zelven iets wijs maken, en zichzelven al heel gauw o zoo veel verbeterd, en o zoo gauw op weg naar volmaking vinden. M.i. is dat de vloek van het modernisme, dat het door die dwaalleer den mensch heel hoogmoedig en eigengerechtig maakt, in tegenstelling met de orthodoxie en het protestantisme en met de Roomsch-katholieke leer, welke tot grondslag hebben de diepe verdorvenheid van den mensch, en zijn onmacht tot iets goeds, wat ook, uit eigen kracht. Dat laatste geloof ik ook; en ik beweer dat het modernisme dan ook de eerste oorzaak is van al de verwaande, in eigen-ik zoo onvoorwaardelijk-geloovende, en in den grond niets beteekenende menschen van onzen tegenwoordigen tijd. - Ik wilde met dien zin over ‘Ellen’ zeggen, dat ik er slechts enkele gedeelten uit mooi kan vinden, en vele niet. Maar als gij die ‘bede’ van Frederik van Eeden zoo graag herhaalt, dan vraag ik mij af, waarom hebben de meeste menschen zoo graag afgoden? Want die bede staat op duizend plaatsen, in wat andere woorden misschien, net zoo in den bijbel, in de psalmen b.v. telkens. Waarom is het nu wèl mooi als Frederik van Eeden 't den Bijbel napraat, en wordt de bijbel zelf bekrompen gevonden? Ik twijfel niet aan Uw oprechtheid, maar wel aan Uw zelfkennis. En daarom geloof ik, dat gij-ook ‘overdondert’ met phrasen, in de eerste plaats U-zelve, en datzelfde geloof ik óók van heel veel moderne menschen en predikanten, die natuurlijk, en zonder eenigen twijfel, daarbij te goeder trouw zullen zijn. Wat ik bedoel met het modernisme? Uw eigen volzinnetje daaraanvolgend antwoordt heel juist op Uw eigen vraag, als gij zegt: ‘Ik zou, als U 't mij vroeg, geen bepaling met vaste lijnen kunnen geven, want ieder modern menschenkind houdt er een eigen modernisme op na.’ Inderdaad is dit volkomen-raak. En juist dáárin ligt dan ook het vage en onbevredigende ervan voor mij. Wat ik er onder versta is namelijk het loslaten van het eenvoudige bijbelgeloof als zoodanig, dat God-alleen ons kan verzoenen met Hem, door zijn eigen Zoon Christus, die daarvoor op aarde stierf. Dat bijbelgeloof heeft de eeuwen getrotseerd en de heidenwereld veranderd; de groote scheuring van protestantisme en Roomsch-Katholicisme heeft de menschen niet ongeloovig gemaakt, het eigenlijk ongeloof is eerst gekomen toen de modernen eerst dit puntje van de leer afdeden, en toen dat, en vandaag weer wat, en morgen nog iets, tot zij eindelijk voor God de natuur in de plaats stelden, en Christus niet alleen tot een mensch maakten, maar zelfs zijn bestaan wegredeneerden, etc. Daardoor namen zij der massa hun vasten grond onder de voeten weg, en gaven er niets wezenlijks voor in de plaats. Of vindt gij zelve Uw eigen definitie soms zoo troostrijk: ‘Naar je ziel luisteren wat de waarheid je openbaart.’ - Wat is waarheid? - vroeg reeds Pilatus. - Ziet gij, voor mij zijn dat nu juist wat ik versta onder ‘phrasen’. In Uw oog is de ‘waarheid’ zoo, en in die van 'n ander zus. En wat heeft dat dan ten slotte te maken met ‘geloof’? - Neen, ik vind ‘vrijheid van gedachte’ niet zoo absoluut toe te juichen als gij, want ik geloof, dat de meeste menschen daarvoor veel te laag staan; zij hebben leiding, censuur, héél noodig. Tegenwoordig behoort het erbij alles over één kam te scheren, en iedereen gelijk te vinden in verstandsontwikkeling en bevattingsvermogen. Ik doe dat niet. Ik vind dat er een groot, een nooit te overbruggen onderscheid bestaat tusschen de domme massa en de superieure heel-kleine minderheid. - Maar heusch, ik ben zoo bang op dat alles nader in te gaan, omdat ik U niet wil schokken of bedroeven in Uw gevoelens. Gij moet U daarom dit steeds voor oogen houden: ik beantwoord U openhartig als gij mijne meening wilt weten, maar ik denker niet aan U in de Uwe te kwetsen of zelfs te willen discussieeren erover. Al dergelijke geloofs-dingen zijn niet te beredeneeren; gij zijt een idealiste, ik hoop voor U dat gij 't altijd zult blijven. Ik denk grond-anders dan gij, maar dat is geen reden om U tot mijn meening te willen overhalen. - Dit ziet óók op Uw post-scriptum! - Overigens geloof ik, naar aanleiding van wat gij daar schrijft, dat het veel gelukkiger is alleen te staan dan ‘door anderen te worden geholpen’ in zulke ziels-questies. ‘Zelf moet ge 't vinden’ - met Uw God en Uw levenservaring. Die laatste is bij ieder onzer anders. Neen, noch de lengte van Uw brief, noch Uw vrijmoedigheid, noch wat ook, neem ik U kwalijk. Integendeel, ik vind dat gij groot gelijk hebt door zoo oprecht U te uiten, en ik waardeer zulke brieven.
H. van H. - Ik heb voor U opgezocht, als bevattende twee uitvoerige beschouwingen over spiritisme van mijn hand, de nommers Holl. Lelie van 25 September 1907 en van 30 Sept 1908. Het laatste nommer bevat een boekbeschouwing naar aanleiding eener brochure, het eerste een zeer uitgebreide correspondentie aan D.T. te P. handelende over eenige eigen ervaringen.Ga naar voetnoot*) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Spoed-Correspondentie.Ada. - Ik beantwoord Uw brief later uitvoeriger. Ik wil U terstond melden, ten eerste dat ik Uw verzoek Uw pseudoniem onder die gedachtenwisseling in Hilda te willen veranderen véél te laat ontvang, heden eerst, terwijl Uw stuk reeds lang is opgenomen immers; ten tweede, dat ik Uw beider bezoek heel graag vanaf September zal afwachten, maar in de beide zomermaanden, Juli en Augustus, buitenslands ben, ten derde dat gij de brieven voor de rubriek-toilet moet adresseeren aan Redactrice-toilet-Holl-Lelie per adres den uitgever van dit blad, omdat zij haar naam wil geheim houden. Vriendelijk gegroet. De rest later. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |
|