dag nog zoo bescheiden-onschuldig-gelukkig zijn, déze dag verdwijnt, het leven gaat zijn gang, stelt zijn eischen, de kinderen worden ouder; zij, Amelie en Willem, mogen de wereld hooghartig willen buitensluiten, de wereld treedt binnen ongevraagd, en velt haar wreed oordeel, en voert haar meedoogenloos ‘fatsoen’-vonnis uit.
Het is in het ouder-worden der kinderen vooral, dat de meedoogenloosheid van het leven zich het méést onwedersprekelijk toont! Men kan nog aanvoeren mijnentwege, dat het wegzenden van Willem, door zijn jongen nieuwen chef, wegens zijn ongeregelde verhouding, overdreven is gedacht, of dat het faillissement van het andere kantoor, waar hij dan in betrekking komt, een onnoodige extra-akeligheid is, die in de werkelijkheid niet altijd behoeft voor te komen. Toegegeven mijnentwege; ofschoon niemand toch zal kunnen tegenspreken, dat een jonge man, die, van den stand en de positie van Willem van Enschot, leeft met de vrouw van een ander, zich dáárdoor àl de wegen van baantjes-veroveren afsluit, welke zijn vrienden en verwanten openstaan, door de protectie of den invloed van ‘wèldenkende’ fatsoenlijke familieleden en betrekkingen-vergevers! - Wie echter in èlk geval zal kunnen ontkennen, dat met de quaestie der opgroeiende kinderen elke ongehuwde moeder stuit op moeilijkheden en pijnlijkheden, als die welke Amelie ondervindt, waanneer voor ‘Ro’ de schooljaren komen, en de vriendinnetjes niet met haar mogen omgaan, en de onderwijzeressen de dubbelzinnige verhouding der ouders met leede oogen beoordeelen, en, dóór dat alles, de kinderen zelf wijs worden, maar àl te vroeg wijs, en veroordeelend en vonnissend gaan optreden... Herinnert gij u die aandoenlijke geschiedenis van Daudet's ‘Jack,’ als zijn moeder hem op de voorname jongensschool wil binnensmokkelen, en men haar beleefdelijk te kennen geeft niet de dupe te zijn van haar verhalen over zijn Engelschen-lord-papa, en het daarom verkieselijker te vinden, dat hij elders wordt onder dak gebracht. Iets dergelijks ondervindt óók Amelie, al is zij geen demimondaine, maar slechts een slachtoffer der omstandigheden buiten haar schuld; de wereld onderscheidt niet zoo nauw, veroordeelt alleen. En, al
gelukt het haar ten slotte ook een ruimer-denkende vrouw te vinden, die haar kleine meisje onder haar hoede neemt, de moeilijke ure komt waarop dat kind-zelve zal moeten weten de waarheid, zal vragen, zal schreien dan, om een pijn, die hare moeder haar aandeed... uit egoïsme. Couperus ook heeft die zelfde onzegbare pijn van het tot zulke bittere ontdekking omtrent zijn geboorte komende kind geschilderd, in Addy, in Kleine Zielen. Hij deed het subliem, zóó subliem, dat Jeanne Reyneke van Stuwe het er tegen moet afleggen in háár veel matter getint hoofdstuk, dat de bekentenis der beide ouders aan de kinderen ‘Ro en Jan’ behandelt. Zij ook echter is héél levenswaar, schoon minder gevoelig van toon dan Couperus, in de teekening van ‘Jan’, die zoo ècht-natuurlijk denkt aan zijn eigen-ik, aan zijn toekomst, in die klacht tot zijn zusje, als zij later er samen over spreken, en zij zegt:
‘'t Is voor vader en moeder toch nog veel erger dan voor ons.’
‘Neen, - 't is voor ons lam; stel je toch 's voor, je ouders niet “getrouwd”; 'k heb medelijden met me zelf óók hoor.’
Dáárin, in dat zeer rechtmatige medelijden van den armen jongen met zich zelf, zit 'm de veroordeeling der moeder. Het is hetzelfde, wat ik indertijd schreef, naar aanleiding van de zorgeloos-egoïste vrije-liefde-leer, gepredikt in Lilia: men moge als vrouw, wat eigen-ik betreft, den moed hebben met alle wereld-conventies te breken, en zich een eigen weg te banen, onbekommerd om alle gangbare zedelijkheidsopvattingen, die inderdaad o zoo bekrompen zijn veelal, men heeft niet het recht een ander wezen in de wereld te schoppen, om het een geheel leven lang te laten lijden, onschuldig, voor een eigen egoïsme-daad! Zij, die dat doet, moge te verontschuldigen zijn, o zeker, ik zal de laatste zijn, om haar met den eersten steen te werpen, ik, die àl mijn leven lang heb geprotesteerd tegen het holle van den schijn, waar het zoogenaamde ‘zedelijke’ huwelijksverhoudingen geldt, allèén omdat de wet of de kerk die toevallig bezegelden. Maar, toejuichen of aanmoedigen een daad, die geschiedt uit eigen zinnenbegeeren, en ten koste van een ander, die onmachtig is er tegen te protesteeren, omdat hij zijn eigen geboorte niet heeft kunnen, tegengaan, dat is m.i. eene, zooals onze maatschappelijke verhoudingen nu eenmaal zijn, en (Gabriele Reuter zegt het met recht in hare brochure nog in onafzienbaren tijd zullen blijven ook), zéér groote verantwoordelijkheid op zich durven nemen, zóó groot, dat ik iedereen zou willen raden bij de schaduwzijden van de gevolgen, zooals Achter de Wereld die héél wáár laat zien, ernstig stil te staan!
Tot zoover de inhoud van den roman uit dit bizonder oogpunt, het eigenlijke oogpunt, waarom ik hem besprak. Ik zal niet treden in uitvoerige bizonderheden wat den verderen afloop aangaat: het verval dezer familie tegen wil en dank, en ondanks de zeer groote wilskracht van Amelie, is uitnemend geschetst, zooals b.v. wanneer ‘Jan’, om er wat bij te verdienen, van de school afgaat, en dáármede