school’, achter een zoo oprechten, gedurfden roman, niets van particuliere wraakzucht, of van schandaalbejag, of van ruzie met mijn vader. En daarom werden hunne brieven zoovele aanbiedingen aan mij, om in hun modernisme, in hun partij, in hun richting, te hervinden gemoedsrust, vrede, vriendschap. En mijn beleefdelijk daarvoor bedanken, mijn ver-blijven-staan, mijn niet de minste begeerte toonen die uitgestoken handen aan te nemen, maakte hen boos, stelde hen te leur, werd hun een ergernis. Het was voor dezulken zulk een satisfactie, eene freule de Savornin Lohman zich te zien keeren tegen haar opvoeding en de tradities van haar geslacht, zulk een Schadenfreude gaf zoo'n opzienbarend feit, dat de ontgoocheling daardoor slechts te sterker werkte van mijn eigen heel onberoerd blijven door den door mij-zelf-verwekten storm. -
Door mijn boek had ik mij, in de oogen van zulke moderne drijvers als ik hier bedoel, als het ware verplicht geheel en al tot hen over te komen; op die eerste schrede behoorde nu immers van rechtswege de tweede te volgen. Maar die bleef uit; ik stond stil op den drempel van het huis dat ik den rug had toegekeerd, dat van mijn opvoeding en van de tradities van mijn familie, maar ik voelde niet den minsten lust een nieuw huisje van nieuwe begrippen en andere geloofshaarkloverijen en van zoo is het en zoo behoort het binnen te treden. De ervaring, die over mijn hoofd was heengegaan, door het leven-zelf, had mij vrij-gemaakt, innerlijk-vrij. - Ik was mij-zelve van toen af, op mijn 28ste jaar, een vrijgemaakte, - en dat vergeeft ‘men’ ‘de compacte Majorität’, om met Ibsen te spreken, nooit of te nimmer aan een mensch, dat hij zichzelf is, en zich niet laat binden, of laat vasthouden door partijbelangen en godsdienstige en menschelijke voorschriften. Kent gij Ibsens' onsterfelijken Volksfeind. -? Dr. Stockmann, met zijn illusies, zijn innig geloof in de eerlijkheid van anderen om dat hij-zelf is eerlijk, met zijn droevig uiteinde van ondergang, met zijn verloochend en belasterd worden juist door de menschen-zelf die het meest aan hem hebben te danken, hij heeft mij altijd weemoedig herinnerd aan de levensgeschiedenis van mijn vader, speciaal wat het Surinaamsche deel daarvan aangaat. Dezelfde naïeve zorgeloosheid, hetzelfde onbegrensde vertrouwen in de onbaatzuchtigheid en eerlijkheid eener hem ondertusschen exploiteerende, hem schijnbaar vriendschappelijk-gezinde, in den grond alleen zich-zelf-dienende quasi ‘intieme’ omgeving, hetzelfde blinde vertrouwen in het zegevieren-moeten der goede eerlijke waarheid, dezelfde jammerlijke ontnuchtering, hetzelfde niet-kunnen-begrijpen toch hoe gemeen en
hoe valsch de meeste menschen nu eenmaal zijn, zelfs nìet na die bittere ondervinding, en eindelijk het alleen-staan, heel-alleen, opgeofferd aan een beginsel, dat voor iedereen die het heette te handhaven slechts was een dekmantel om zichzelf te dienen, dat hij-alleen ernstig had genomen als 'n beginsel waarvoor men moet bereid zijn te vallen desnoods, maar dat heilig blijft.
Ik heb het reeds vroeger gezegd, hoezeer Ibsen mij heeft gevormd tot de mensch-verachtende, nuchtere levensbeschouwing, die de mijne is. Zijn zoo scherp-ware teekening van partij-belang en geknoei-achter-de-schermen, onder 't motto: het heil van 't volk, in Der Volksfeind, heeft er niet weinig toe bijgedragen mij ook in dit speciale opzicht met heldere oogen te leeren zien 't minne van de menschheid, en van haar gescherm met groote woorden en heilige idealen, - voor de leus.
Maar, om op Vragensmoede terug te komen, zeker, er waren onder de talrijke brieven, die ik naar aanleiding van dat boek ontving, ook vele het goed-met-mij-meenende, hartelijke, zelf-geloovige menschen, en het spreekt van zelf dat ik hun dankbaar was, en steeds zal zijn, voor hun belangstelling in mij; ook van Roomsche zijde werd mij dikwijls in alle oprechtheid zulk een: Kom tot ons toegeroepen, en ik heb dan altijd gevoeld hoeveel gelukkiger het is Roomsch-Katholiek te zijn grootgebracht dan protestantsch, omdat men ons-protestanten van kind-af africht op twijfelzucht en op critisch onderzoek. En zich dan verbaast dat wij meer leed dan vreugde hebben van ons protestantsch godsdienstleven.
Met Vragensmoede begon ook dat gewroet naar het: Wie zou deze zijn en wie is met dien bedoeld, waarin het Nederlandsche lezerspubliek zoo zeldzaam uitmunt, vermoedelijk omdat ons landje zoo heel klein is, en daardoor iedereen van elkaar alles afweet. Daardoor kan er geen boek uitkomen van actualiteit, of ‘men’ speurt en zoekt en gist: Die meneer is daarmee bedoeld, en die freule heeft daarvoor tot model gezeten, en die juffrouw is bepaald in de werkelijkheid gene dame. 't Spreekt van-zelf, als in een roman de erin optredende menschen maar eenigzins gelijken op levende werkelijkheids-