De Hollandsche Lelie. Jaargang 22(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Sonnetten. I. Moeder, ik voel een weenen zoo inwendig, Ik hoor uw ijle stem zoover, zoo zacht; Gij zwerft de aarde rond en gaat ellendig En eenzaam dwalend in den donk'ren nacht Moeder, ik zie u niet en toch bestendig Weet 'k U onder veel verganklijks. O, wacht Mij met Uw vage lijf en laat onendig Uw blik m' aanschouwen. Moeder, wacht, o, wacht... Moeder, ik zie en hoor U, tranen leken Langs Uw effen kleed, en zacht, heel zacht Hoor ik Uw stem van leed, die smeltend weeke. Moeder, Uw tranen branden op mijn wangen... Moeder, mijn stem is Uw stem, klacht bij klacht Hoor ik U gaarn tot vreemd-droeve zangen. II. Hoe voel 'k mijn ziel weer aan de aarde Die eenzaam was en peinzend 't leven dierf; Hoe word 'k van zoete schoonheid zacht bevangen En stijgt weer warmte en gloed, waar bleekheid stierf. Een mensch die eenzaam was en slechts verwierf Naar veelheid 't fel en bodemloos verlangen Ben ik. Nu treed ik starend uit een langen Nacht 't licht weer tegen, dat ik zocht en dierf. Zoo heel veel strijd is over mij gegleden, Eer mij een licht zoo mat en rustig klaarde. Ik voel geen smarten meer en heb geen wenschen. Ik ga genadevol tusschen de menschen En zoek het leven waar de vreugd vervaarde. Want hij verzacht, die zelf veel heeft geleden. III. Zooals de scheem'ring valt, en dan de nacht En dan de dag weer gloort, zoo ben ik zelf; Een boom van wind bewogen, 'n schoone elf Die in de lente 't eerste wonder wacht. Ik tast in 't eigen duister rond en delf Met kracht, wat eenzaamheid en droefenis bracht; En bìed 't den menschen als een koningsvracht, Als 'n kostbaar kleed van onaantastb're elf. [pagina 774] [p. 774] Waarom is schoonheid bij de menschen niet En wordt een duffe leer als waar geprezen? Waarom wordt waarheid als iets slechts verbannen? O, menschen gaat Uw enge geest ontspannen, Wees als een boom ter zonne opgerezen Als 'n vrije vogel zingend vrij zijn lied. Vorige Volgende