wegens politieovertredingen groeit jaarlijks aan. Na de Loterijwet, waarbij alle hasardspelen en étalagetafels en particuliere loterijen in den ban werden gedaan, gingen de vernuftige kastelein en de hartstochtelijke spelers een zijweg zoeken, waar de politie geen vat op hen had, of ze stichten een club onderling, waarin ze hun speelwoede naar hartelust konden botvieren.
Het is een karaktertrek van alle Nederlanders dat ze weinig eerbied hebben voor Staatsinstellingen en gemeenteverordeningen. Waarom? Omdat ze onverschillig, neen afkeerig zijn voor alles wat naar tucht ruikt.
Maar zonder tucht is geen Staat denkbaar, kan geen Gemeente worden bestuurd.
Polen, het ongelukkige land, dat onder drie mogendheden werd verdeeld, heeft het tot eigen schade ondervonden.
Portugal gaf er kortgeleden nog de bewijzen van.
Zonder tucht is ook de heele zedeleer veroordeeld. Onder de leus ‘Voor de arbeiderspartij’ begint Domela Nieuwenhuis' aanhang de grofste buitensporigheden, die de rust van gewest en stad bedreigden. Krasse moties en de theorie van 't communistisch grondbezit zaaiden ontevredenheid onder de mingegoeden, doodden het gevoel voor werkelijke humaniteit en wakkerden den klassenstrijd aan.
Er is een andere tucht, die sinds een tiental jaren in de gelederen der democraten heeft post gevat: Een socialisme, dat langs den weg der evolutie en zonder dwang, de economische toestanden tracht te verbeteren, die arbeidsbeurzen in 't leven riep, de ongevallenwet tot stand bracht, voor Staatspensionneering bij ouderdom en invaliditeit pleit.
Het is een socialisme, dat het volk zoekt op te heffen, te ontwikkelen en te leiden. Het bedient zich van een tucht die geen tweedracht sticht en niemands maatschappelijke belangen in 't oogloopend benadeeld.
Terwijl de tucht van den volksleider socialist tot verzet aanspoort en de zedeleer in den hoek drukt, wil de man van de evolutie een kalme oplossing en het peil der zedelijkheid verhoogen.
Van predikanten en priesters kan ook een goede, helaas eveneens een slechte tucht uitgaan. Er was een tijd, dat onze Hervormde Kerk een eenheid kende, die de ware belijders zoo graag terug wenschten: Thans is diezelfde Kerk verscheurd in meer richtingen dan het landprovinciën telt: Er heerscht op 't gebied van den godsdienst tuchteloosheid. Aan wien de schuld? Aan de predikanten. Ze scheppen kringen, naar eigen opvatting geconstrueerd. Waarin 't verschil in opvatting van A, B en C. echter bestaat, dat begrijpen hun belijders niet altijd: Ze volgen, omdat de leeraars het willen, door hun tucht dus, hun gezag. Wie zich niet door die tucht willen laten leiden - en zoo zijn er duizende hier te lande - noemen zich vrijzinnig. Het is al weer de diepe afkeer van allen dwang, die vele vrijzinnigen tot den stap bracht, met allen godsdienst te breken. Kan echter een maatschappij zonder godsdienst bestaan? De groote menigte zou zonder den invloed van den godsdienst zijn medemensch gebrek kunnen laten lijden, zijn macht misbruiken, zijn geweten het zwijgen opleggen, als hij iets kwaads in den zin had, en honderdmaal vaker dan thans zijn eens gedane belofte verbreken...
Ik heb nog eerbied voor die evangeliedienaars, die noch aan den eenen, noch aan den anderen kant richtingen en secten veroordeelen, maar tot verbroedering en aaneensluiting opwekken, het ‘Ken u zelven’ en ‘doe wat gij wilt, dat anderen u zullen doen tot de hoeksteenen hunner geloofsbelijdenis maken. Wel hun, die herders der gemeente en leeraars der jeugd, die het geweten wakker roepen, waar het dreigt in te dommelen, die de menschen herinneren aan hun plichten jegens hun huisgezin, jegens de maatschappij, jegens het vaderland en, - in de eerste plaats jegens God. - Wel hun, die de beschaving bevorderen en de zedelijkheid door de kerkelijke tucht handhaven.
Er is helaas een uitwas van deze tucht, die men dweperij noemt, en in plaats van gezonde kiemen - distels zaait en tweedracht oogst, onder de vrijzinnige secten zoowel als onder de strenge calvinisten. Deze tucht - waaronder de Nederlander zich te veel aan banden voelt gelegd - moet op den duur uitloopen op onverschilligheid of een godsdienst zonder tucht.
Een te strenge tucht bederft den goeden geest in de Kerkelijke Gemeente.
Een te halsstarrig, eigengerechtig leermeester, brengt een verkeerden geest onder de leerlingen zijner klasse. Een gezonde tucht bevordert de opmerkzaamheid en maakt het onderwijs vruchtbaar. Ze kweekt jonge menschen met een loffelijke wilskracht en leert ze vroegtijdig gehoorzamen aan machten, die boven hem zijn gesteld, gewend ze aan orde, netheid, en onderlinge afhankelijkheid.