om den man, dien men liefheeft, gelukkig te maken? Een vrouw, die dat verlangen niet kent, is nog geen vrouw.
Maar is de vervulling van dat verlangen nu ook meteen het geluk? Ik ben nog jong genoeg om aan een ‘ideaal-huwelijk’ te gegelooven en toch zeg ik: ‘het kan 't geluk brengen, doch is het niet zelf.’ Het is slechts eene wijze waarop 't geluk tot ons komen kan, een omstandigheid waarin het zich kleeden kan, want het geluk kan niet iets zijn, dat slechts deze of gene door toeval te beurt valt, maar het is iets, dat door ieder veroverd kan worden. Als we dit niet inzien, en het geluk vereenzelvigen met het huwelijk, dan vrees ik, dat we ondanks een vervulling van ons verlangen, het geluk toch niet vinden. Wij vinden misschien iets, dat onzegbaar heerlijk en zonnig is, maar het echte menschengeluk is het niet. Dàt is iets anders, en dat kunnen ook wij, vrouwen, zelfs zonder huwelijk vinden!
Als wij jong zijn, dan droomen we toch ook nog wel van iets anders, dan van het huwelijk alleen! Wij droomen er van hoogstaande, zedelijk-sterke menschen te worden. Wij droomen er van kracht en steun te zullen zijn voor allen, die strijden voor Liefde, Waarheid, Recht en Reinheid; troost en zonneschijn te kunnen brengen aan hen, die bedroefd zijn en lijden; we droomen van een leven vol heerlijke, heiligende gedachten, vol goede, helpende daden, een leven vol Schoonheid, Kracht en Zegen voor anderen. Wij voelen ons vol rijke beloften, vol jonge kracht ze te verwezenlijken, wij weten ons geroepen tot niets meer of minder dan ‘volmaaktheid’, en we wenschen vurig haar te bereiken. Dan beginnen we te zoeken naar werk, waarin ons verlangen zich uit kan drukken en wij werpen ons met groote geestdrift op een of anderen arbeid, die ons aantrekt. Daar gebeurt het, dat wij na een tijd, soms pas na jaren, hoewel we ons werk liefhebben, ja nog meer dan vroeger, omdat we 't leerden kennen, het ons toch niet bevredigt. Er mist wat aan, we voelen ons onvoldaan. Weet gij, hoe dat komt? Het is, omdat we de bevrediging van onze jonge werkkracht zochten, onzen lust volgden en niet onze ziel. Zelfs al vroeg dat werk al onze kracht, onze liefde, onze opoffering, dan nog is het werken om persoonlijke bevrediging, en niet omdat wij weten, dat het òns werk is, het eenige werk, dat ònze roeping is en dat wij hebben te doen omdat het goed is, zònder gedachte aan bevrediging. (Het merkwaardige is, dat wij juist daarin alleen bevrediging vinden! Dat werk beginnen we nooit met geestdrift, maar met ernst.
Wanneer wij dat werk willen vinden, dan moeten wij leeren luisteren naar onze ziel, aanhoudend, ingespannen luisteren, scherp haar stem onderscheidend van die onzer begeerten en verlangens en slechts de hàre volgen. In 't eerst vertelt zij ons oude, haast afgezaagde waarheden, maar die we toch uiterst trouw moeten nakomen, willen wij haar blijven verstaan. Zij zegt ons bijv. dat we niet moeten zoeken naar iets bizonders, maar in onze eigen omstandigheden, in onze eigen omgeving, op 't oogenblik zelf, waarin zij spreekt, beginnen moeten zoo waar, zoo liefdevol, zoo rein, zoo goed mogelijk te zijn. Dat we trachten moeten ons humeur te bedwingen, kleine diensten te bewijzen, ook als 't ons niet aanstaat; het werk, dat wij hebben, zoo goed mogelijk te doen; al die dingen, die we al lang weten en die we toch zeer gebrekkig uitvoeren. Dan, langzamerhand, gaat zij ons iets nieuws vertellen; ze spreekt van dingen, die we vroeger voorbij liepen, en die we nu op eens gaan zien in een nieuw licht; gedachten, die we vroeger wel ‘mooi’ vonden misschien, maar nu op eens kracht geven en een geheel nieuwe wereld voor ons openen; zij vertelt ons van werk, dat we vroeger onzer aandacht niet waard vonden, maar dat nu wel ‘iets voor ons’ zou kunnen zijn. Maar dan moeten we oppassen, dat we ons niet weer door onzen lust laten beet nemen als vroeger, en zijn stem niet weer verwarren met die onzer ziel. Hierbij kan een woord van Emerson ons helpen. Hij zegt in ‘The Over-Soul (Essays IX); ‘You are preparing with eagerness to go and render a service to which your talent and your taste invite you, the love of men and the hope of fame. Has it not occurred to you that you have no right to go unless you are equally willing to he prevented from going?’ Dit laatste is de toetssteen. Als we even gewillig zijn het werk op te geven, omdat we slechts wenschen goed te zijn, wat we zoowel
in 't een als 't ander werk zijn kunnen, dàn heeft de ziel gesproken en anders was het onze begeerte. En als wij zeker weten, dat de ziel sprak, dan moeten wij het werk (het kan even goed uiterlijke als innerlijke arbeid zijn, 't kan zijn dat we een nieuwen werkkring moeten kiezen of ook alleen als een ‘nieuw mensch’