Over Toilet en wat ermede in verband staat.
De vrouwelijke schoonheid voorheen en thans.
Elk tijdperk heeft zijne schoonheidsvormen - elke schoonheidsvorm heeft evenwel ook zijn tijdperk. Van de ware schoonheden heet het, dat zij niet altijd mooi zijn. Het gaat met de schoonheid als met de zon: dikwijls houdt ze zich schuil - en ze zou zeer zeker niet zoo triomfantelijk werken, als men haar elken dag kon gadeslaan.
Bij de ‘Zeven schoonheden der vrouw’ die alle te zamen de volmaakt mooie vrouw vormen, die van de oogen, tanden, het haar, de handen, voeten, de buste en de gelaatskleur, moet nog een niet te omschrijven iets komen, dat niet zoozeer in het physieke, doch veel meer in de ziel zijn oorsprong heeft. Het haar lijkt meer glans te verkrijgen. De oogen schijnen dieper, de huid schitterender te worden.
De geschiedenis kent tijden, waarop de vrouw zich angstvallig voor elke zonnestraal trachtte te verschuilen: het waren de tijden van de kunstmatige schoonheid. De geëmailleerde gezichten uit de 18e eeuw moesten als het ware onder de felle zonnestralen smelten als wassenbeelden. De vrouwen snoerden in dien tijd heur lijf in een ijzeren pantser en sloten zich het liefst als in een kooi op.
De schilderijen van Watteau, Boucher en anderen geven dan ook meestal boudoir- en slaapkamerscènes weer; daar, waar het tooneel in de vrije natuur verplaatst wordt, krijgen we nooit een stralend zonnetafereel te zien, maar alleen de avondschemering, die alle harde kleuren en lijnen ineensmelt, of een gloedvolle zonsondergang, die deze kleuren en lijnen tooverachtig beschijnt.
Het bloed der revolutie spoelde vele schminke weg, en na eene korte periode van onbeteugelde buitensporigheid trad de reactie in. Men lei het haar in slichte scheidingen aan de slapen, in eenvoudige, soepele lijnen viel het gewaad kuisch tot op de teenen neer, de verf- en poederdoozen werden verbannen. De ‘natuur’ vierde hoogtij. De literatuur van het begin der vorige eeuw vertelt ons van eene puriteinsche strengheid in de opvatting der schoonheid. Al wat kunstmatig is, werd als onzedelijk verworpen, en als we uit dien tijd van eene mooie vrouw hooren spreken, kunnen we met zekerheid aannemen dat we met eene zuivere ‘natuurschoonheid’ te doen hebben. Maar die schoonheden bleven zeldzaam in dien tijd - dit spreekt van zelf.
Sedert de laatste tien, twaalf jaren hebben we nu een nieuw, krachtig en behoorlijk slag van vrouwen gekregen, ik spreek hier nu niet van de moderne vrouw of te wel man-vrouw, dit behoeft geen betoog. Wat ons voor alles opvalt is eene merkwaardige verbetering van het teint, en daaraan hebben niet alleen onze groote verbeteringen in de cosmetiek schuld, tegen zomersproeten is, zooals bekend is, geen kruid, geen crême gewassen. Hoe vele onfeilbare middelen werden niet reeds zonder baat te brengen geprobeerd. Maar tegenwoordig vreest men des zomers de zon niet meer, die steeds als de ergste vijand van een mooie gelaatskleur werd beschouwd. Wat geen recept tot stand heeft kunnen brengen, heeft de gezonde, op gelijkmatige lichaamsontwikkeling gerichte sport bewerkt. Heden ten dage kan men slechts bij de kleine modistes, de fabrieksarbeidsters, kortom allen die voor hun levensonderhoud moeten zwoegen, of bij hen, die zich door een ingespannen werkkring ‘nuttig’ meenen te moeten maken, hetzij op een kantoor of in de fabriek opgesloten, de ongezonde gelaatskleur vinden, waar haar be-