hooger dan 't geluk... want een waarheid leeft eerst voor ons van 't oogenblik af, dat ze iets in onze ziel heeft gewijzigd, gereinigd of verzacht. Wat wezenlijk het bewustzijn uitmaakt, wat de essentieele daad daarvan is, dat is de bewustheid van een zedelijke verbetering. - Men kan een zeer scherp en zeer groot verstand hebben, en nooit nader zijn gekomen aan 't geluk. Maar men kan niet een zachte, reine, goede ziel bezitten, en dan niets anders dan ongeluk kennen.
Het zoeken boven lucht en wolken van 't geluk, 't zij bij Godsdienst alleen, 't zij bij afzondering, zij geven dan een onvolkomen beeld te zien, want de aardsche ziel blijft diep menschelijk, wil ze goed en nuttig blijven. - Daarom zegt hij: Laten we verzekerd zijn, wanneer we een waarlijk rustige en gezonde ziel onmoeten, dat ze hare gezondheid en kalmte aan menschelijke deugden te danken heeft.
Over de waarde der teleurstellingen:
Indien ge groote daden hooptet te volbrengen en de teleurstelling brengt u weer terug, is 't dan rechtvaardig dezen bode der waarheid aan 't einde uwer dagen te vervloeken? Zocht uwe illusie, als ze oprecht was, bij slot van rekening toch niet de waarheid zelve?
En dan dien gouden raad:
Laat ons beproeven van onze teleurstellingen een kring van geheime, trouwe vriendinnen en onomkoopbare raadgeefsters te maken..... Hoe en waar we meegevoel zoeken, zoodra het lot ons droefheid en smart zendt:
Men denkt weinig na over het geluk in die dagen waarop men zich gelukkig waant; doch laat het oogenblik van 't lijden maar komen, en dan herinnert men zich zonder moeite waar de vrede schuilt die niet afhankelijk is van een zonnestraal, een geweigerden kus of het koninklijk misnoegen. Als ge wilt weten, waar het hechte geluk schuilt, volg dan de schreden der rampzaligen, die troost zoeken. Want de smart gelijkt op den tooverstaf, ze wijst denzulken den ingang van de woning, waar de diepste vrede heerscht. En dit is zóó waar, dat we ons zelven van tijd tot tijd moesten afvragen, of we onze rust, onze kalmte, de oprechtheid van onze instemming met de groote wetten des levens, de duurzaamheid onzer vreugde wel wezenlijk kunnen vertrouwen, zoolang het instinkt der treurenden dezen er nog niet toe gedreven heeft, aan onze deur te komen aankloppen, zoolang zij niet op onzen drempel, den schoonen, kalmen, vredigen lichtschijn blijken te ontdekken, die nimmer uitgaat.
Ja, alleen zij hebben het recht zich veilig te gelooven, bij wie alle treurenden zouden wenschen te komen treuren. Zoo leven er over de gansche wereld verspreid menschen, wier innerlijken glimlach wij eerst opmerken van 't oogenblik af, dat onze tranen, die onze blikken reinigen, ons een geluk hebben leeren onderkennen, dat niet ontspruit uit de gunst der uren of uit voorbijgaanden roem, maar uit de grootschere opvatting van het leven.
Over de wijsheid zegt hij:
‘Ons verstand’, zegt Fénélon, ‘bestaat uit onze heldere denkbeelden’. Maar onze wijsheid, zouden we hierbij kunnen voegen, d.w.z., het beste, dat daar aanwezig is in onze ziel en ons karakter, bestaat voornamelijk uit de denkbeelden, die ons nog niet volkomen helder zijn.
Als men zich in 't leven enkel leiden liet door zijn heldere denkbeelden, dan zou men al heel spoedig iemand worden, die weinig liefde en weinig achting verdiende, want slechts hij is wijs, die dit leven leert onderhouden met al wat het toeval hem dagelijks brengt. Hij is wijs, tot wien teleurstelling en verraad enkel komen om zijn wijsheid te meer te louteren. Hij is wijs, in wien het kwaad zelf gedwongen wordt, de brandstof der liefde te vermeerderen. Hij is wijs, die het zich tot gewoonte heeft gemaakt, in zijn leed enkel het licht te zien, dat het uitstraalt in zijn hart en nooit de schaduw, die het werpt over hen, die er de oorzaak van zijn.
En het slot van deze beschouwingen:
Helaas! Er is nog niets gedaan, zoolang men nog niet geleerd heeft, zijn handen te doen vereelten, nog niet geleerd heeft, het goud en zilver zijner gedachten om te smeden in een sleutel, die niet meer de ivoren poort onzer droomen, maar de deur van ons huis opent; in een kelk, die niet enkel het wonderwater onzer droomen bevat, maar die ook het zeer reëele water, dat op onze daken neervalt, niet laat ontsnappen; in een weegschaal, die maar niet alleen in het onbestemde onze toekomstige daden afweegt, maar zeer nauwkeurig het gewicht aangeeft van 't geen we heden gedaan hebben. -
Den Haag.
ANNIE NAUTA.