Voorts hebben de mannen een gemeenschappelijk belang: het politiek belang. Heeft aan de stembus de analphabeet niet hetzelfde recht als de geleerde, de arme als de kapitalist, de werkman als de bankier, de boer als de adellijke? Voelen zij niet allen tenminste één dag in hun leven, dat zij gelijke burgers van hetzelfde land zijn?
Dan hebben de mannen nog een gemeenschappelijken plicht: den dienstplicht. In de gelederen van het leger leert men de tucht, die als een maatschappelijke school van gelijkheid kan worden beschouwd. Het kazerneleven ruimt een groote dosis vooroordeelen uit den weg.
De gemeenschappelijke overtuiging van de noodzakelijkheid van den arbeid, een gemeenschappelijk belang en een gemeenschappelijke plicht - die drie omstandigheden veroorzaken een zekere toenadering tusschen de mannelijke menschen, welke hun het bevatten der begrippen van democratie vergemakkelijkt.
Welk precies denkbeeld verkregen daarentegen de vrouwen omtrent de democratie?
Hoezeer ook het feminisme veld moge winnen, de noodzakelijkheid van den arbeid is der vrouw in het algemeen nog niet gemeenzaam. Voor de vrouwen uit de hoogere klassen gaat aan de democratie zelfs een begrip van afdaling en grofheid gepaard. En ik denk daarbij aan Schopenhauer, die beweerde, dat een vrouw eigenlijk geen stand heeft, aangezien een boerin van heden, als zij een koning bevalt, morgen koningin kan zijn, terwijl bij de mannen stand en rang over het algemeen geleidelijkerwijze moeten worden veroverd. Een gansche klove scheidt bijvoorbeeld de ‘femme du monde’ van de werkvrouw. Geen twee minuten kunnen zij met elkander spreken over gemeenschappelijke belangen of over zaken, waarin zij beiden belangstellen. Slechts de liefdadigheid vermag hen eenigermate bijeen te brengen. Doch de liefdadigheid is niet democratisch ‘an und für sich’ - eer het tegendeel.
Aangezien voorts de vrouwen nog niet ter stembus mogen en niet naar de kazerne moeten gaan, is hun de ‘égalité’, en daarmede de nivelleerende democratische zin, een vreemdsoortig en zelfs grootendeels antipathiek begrip.
Voeg daarbij, dat de schoone sekse over het algemeen behoudend van nature is, al heeft zekere ondeugende dichter ook geneuried:
Veel meer dan de man hecht zij aan het verleden, aan herinneringen en aan haar geloovigheden. Zij moge de mode in al haar grilligheden volgen en overigens in kleine dingen capricieus zijn, over het geheel genomen is zij aanhankelijk ten opzichte van in den loop der eeuwen gesanctionneerde dingen en weing toegankelijk voor nieuwe ideeën. Welnu, de democratie is der schoone sekse een nieuw begrip, dat nog steeds afkeerig op haar intuïtie inwerkt.
Uit hoofde van dat alles is de republiek den Françaises onverschillig. Spreek hun echter over Frankrijk's roemruchtige vorsten! En sommigen ook over Napoleon! Dan eerst blijkt het, dat haar geest en haar gemoed volstrekt niet onontvankelijk zijn voor wat de geschiedenis en de politiek betreft. De scepter, het troongestoelte, de kroon, de hermelijnen mantel, de vederbos enz. - o, al de vorstelijke zaken flikkeren dan in heur verbeelding op als evenzoovele hooge en schitterende dingen. De welsprekendheid van Mirabeau is hun een ding van veel minder gewicht dan een sikhaartje van Hendrik IV, en Gambetta zoû naar heur oordeel juist hoog genoeg staan om de laarsjes van Marie Antoinette te mogen poetsen.
De Fransche Republiek zoû mijns inziens goed doen, rekening te houden met die gezindheden der Françaises. Want al hebben de vrouwen nog geen stemrecht en al kunnen zij nog geen betrekkingen aan het Gezag vervullen, zoo vertegenwoordigen zij toch in het gezelschapsleven, niet het minst in Frankrijk, een moreele kracht, waarmede men ten stelligste rekening moet houden. Toen eenige jaren geleden de Fransche Regeering het neutraal onderwijs had gedecreteerd, betoonden de Fransche moeders zich vrij gewillig voor wat het onderricht van heur zonen betrof, doch ten opzichte der scholen voor heur dochters teekenden zij zooveel verzet aan, dat de wetgevers zich genoodzaakt achtten, overgangsmaatregelen te treffen, overgangsbepalingen in het leven te roepen.
Het komt mij voor, dat de Fransche Republiek bijkans uitsluitend denkt aan de zooveel-millioen kiezers en zich veel te weinig bemoeit met de zooveel-millioen vrouwen, die in alle stilte kiezen. En aan het feit, dat het monarchisme, in weêrwil van sommige baldadige en dwaze uitingen daarvan, in eenige kringen veld wint, is misschien de omstandigheid niet vreemd, dat de republiek zich niet door de moeders heeft doen liefhebben. Brengt niet menige moeder heur gevoelens op heur zonen over?
Waar elke republiek in zichzelve het begrip heet te omvatten, dat ze de meest egalitaire en dus de beste regeeringsvorm is, dient ze zich niet slechts bezig te houden met het zooveel mogelijk gelijkstellen van man A met man Z, maar haar bescherming