hart en we weten niet, waar een antwoord te zoeken op de ‘waaroms’ in dit voor ons schijnbaar zoo raadselachtig bestaan. Wel weten wij, dat er een Christendom bestaat, waarin velen door Christus hun vrede vonden, maar wij kunnen ons niet voorstellen, hoe men op deze wijze vrede kan hebben en wij vergeten, dat wij dat standpunt niet bereikt hebben, ook niet bereikt kunnen hebben, omdat wij denzelfden weg niet zijn gegaan en wij meenen, dat wat voor ons holle klanken zijn het dit noodzakelijkerwijze ook voor anderen moeten zijn. Wij spreken van bekrompenheid, van gelooven op gezag, omdat wij van ons standpunt niet kunnen zien de kracht, die in hun leven werkt. Ik wil hiermee niet beweren, dat er onder de zich noemende christenen geen geloof op gezag gevonden wordt, ik wil ook niet beweren, dat er geen menschen gevonden worden, die wel zeggen ‘Heere, Heere’ maar niet doen den wil van God en ik moet erkennen dat er veel onder christenen gevonden wordt, veel leerstelligs, veel eigengerechtigheid, ook veel gebrek aan liefde, waardoor zij een hinderpaal worden voor anderen om tot het Christendom te komen. Wij laten ons dan ook zoo dikwijls afschrikken door al die uiterlijkheden, door wat er gezegd wordt van het Christendom in plaats van zelf te zoeken, zelf te ondervinden en ten slotte zelf te vinden.
Dat er gezocht wordt is zeker, dat innerlijke onvoldaanheid dringt tot zoeken bewijzen vereenigingen op geestelijk, op philosophisch gebied. Men bouwt theoriën op over ons ontstaan, over ons voortbestaan, men zoekt antwoord op raadselen van zonde en dood, men werpt theoriën op over God, maar men waagt het niet tot God te gaan.
Waar wij met ons voelen afgestuit zijn op de theoriën van het kerkelijk Christendom, zoeken wij het bij hedendaagsche philosophen, bij wijsheid van het Oosten, om altijd weer te vervallen in theoriën en nog eens theoriën. Hier laten wij er ons door afschrikken om ze elders onder een anderen vorm weer te aanvaarden.
Bij al dat zoeken, al dat streven zoeken wij ons heil in gedachten, door anderen de wereld ingestuurd; geestlijke gaven van anderen trachten wij tot de onze te maken. Langs den weg van denken gelukt het ons niet - 't blijft alles zoo staan buiten ons eigen leven, 't is zoo oneigenlijk, 't hangt zoo in de lucht.
En met dat al gaan wij voorbij aan dat eenvoudige practische Christendom, dat ons voert op een terrein binnen ieders persoonlijk bereik. Het Christendom als Godsdienst, het Christendom ontdaan van alle menschelijke redeneeringen geeft geen theoriën, geen philosophische bespiegelingen, het bepaalt zich tot ons eigen gebied van waarnemen. Ieder kan in zijn eigen leven de waarheid ervan ervaren. De vraag komt dan toch bij mij op, waarom we dan toch voorbijgaan aan 't Christendom. De drang naar een ideaal, de neiging zich zelf te volmaken en anderen ten zegen te zijn, is er wel en 't is heerlijk dat die er is. Voor velen is noch tijd, noch moeite te veel zich in te denken in de gedachten van anderen, maar men komt er niet aan toe zich in te leven in de praktijk van 't Christendom. Dat Christendom, dat in de eerste plaats niet vraagt aan te nemen, dat dit of dat zoo is gebeurd, dat dit of dat zoo zal gebeuren. Om te beginnen vraagt het ons alleen een ernstig streven naar een heilig leven, een leven van liefde en waarheid.
Dit te trachten ligt binnen ons bereik - om het te volbrengen is noodig Gods hulp - maar eerst dit zullen wij ervaren, als we begonnen zijn te streven naar ons ideaal.
De oude profeten begonnen hun prediking met een ‘bekeert u.’ Ook van Jezus lezen wij in Matth. 4:17, dat Hij bij den aanvang van zijn optreden zeide: ‘Bekeert u.’ Dit was de eerste, maar ook de eenige voorwaarde. Jezus vroeg niet naar kennis, naar theoriën of beschouwingen, Hij keerde zich daar zelfs tegen; Hij vroeg alleen naar den toestand van 't hart. Ook nu nog is het eerste wat ons van uit het Christendom tegenklinkt een ‘bekeert u!’ en het eenige wat gevraagd wordt is, of we onvoldaan zijn over den toestand, waarin wij nu verkeeren, of ons hart uitgaat naar het goede, of we voelen, dat ons leven zooals het nu is, niet getoetst kan worden aan het ideaal.
Jezus zelf gaf ons met zijn leven een ideaal menschenleven te zien. Als we de evangeliën lezen en we zetten alles op zijde, wat ons voor het oogenblik onbegrijpelijk en onmogelijk schijnt, dan zal ons toch tusschen alles door het beeld van een ideaal mensch voor oogen komen. We zullen voor ons zien een leven van waarheid en liefde, van trouw en gehoorzaamheid.
We zien voor ons een leven, dat onder geen voorwendsel afweek van den weg, dien Jezus voelde, als de Hem door God gewezen weg.
Gesterkt door het gebed (wij lezen telkens