II.
En 't hoogste heil werd ver van U gedragen
Gelijk een snoer van klaar-kristallen dagen
Dat brak tot droefheid die geen tijd geneest.
Als mevrouw Bosboom-Toussaint nog leefde, zou ik haar stellig eens een brief schrijven en haar vragen of zij ooit in levenden lijve haar held Leopold van Zonshoven uit ‘Majoor Frans’ heeft ontmoet, held die voor jonge meisjes een bijzondere aantrekkingskracht heeft, omdat wij vrouwen gaarne (op zachtzinnige wijze altijd) door den man overheerscht worden en hem blijde hart en hand, met wat er aan annex is, overgeven, zoo hij toont in alle opzichten ons de baas te zijn.
Tot heden ontmoette ik echter nog altijd niet den vrouwenkenner en -temmer Leopold, hoewel zelve al lang getrouwde vrouw en moeder, en als ik dan rondkijk in de vrouwenwereld rond me, dan heb ik medelijden met de arme hoogstaanden en dus veeleischenden onder de vrouwen, die het geluk zoeken en vaak niet vinden.
De liefde is een raar ding; ze vraagt niet naar wetten en regels, ze vraagt niet wat men zich zooal wenscht in den man. Amor is een leuke guit; ineens, ongemotiveerd, sluipt hij in het vrouwenhart en schatert er zijn lach van overwinnaar. En de jonge vrouw die zoo precies wist hóe de man zou zijn waarmee zij wil trouwen, ziet zich ineens voor het eigenaardig feit gesteld dat zij houdt van een man die heelemaal niet lijkt op het ideaal harer droomen. Eerst kan ze niet gelooven, maar toch, het is wáár; ondanks de gebreken die zij altijd gezegd heeft nooit in haar man te zullen dulden.... houdt zij van hem. De natuur gaat boven de leer en..... (wij willen aannemen dat hij haar ten huwelijk vraagt) ....en.... zij verloven zich!...
Nu, de man kan, al is hij geen Leopold, toch een zeer goed karakter hebben en als hij dan ook van zijn vrouw houdt, kan het huwelijk zeer gelukkig worden. Iets anders is het, wanneer de diepvoelende, hoogstaande vrouw liefde opvat voor iemand die later blijkt een laag karakter te hebben.
Want dan komt de smart overweldigend groot over haar. Het is onzin wat sommigen beweren dat men moet trouwen met iemand waar men van houdt met al zijne ondeugden. Als hij bepaald een laag karakter heeft, wordt dit niet veredeld door de liefde, maar hare liefde sterft en er blijft niets dan minachting over. Dat het dan van zijnen kant geen ‘echte waar’ is geweest, zal wel juist blijken, want een laag karakter kan de echte heilige liefde niet voelen, omdat dit, - het edelste en hoogste in den mensch - ook alleen in échten zin door edele karakters kan gevoeld worden, maar hij kan eene vrouw liefhebben voorzoover hij daartoe in staat is, en ook het meisje kan meenen dat dit liefde is, hoewel het ‘au fond’ natuurlijk meer zelfzucht zal zijn; de man kan zich b.v. zéér tot een vrouw voelen aangetrokken, omdat zij zooveel van hem houdt, of omdat haar uiterlijk hem bekoort en hij deze attractie voor liefde aanziet enz.
Langzaam en smartelijk wordt het voor of na het huwelijk der hoogstaande vrouw duidelijk, dat zij haar hart heeft gegeven aan een die het niet waard is. Is zij nog niet getrouwd, dan verbreekt zij de verlooving of verlooft zich niet en.... dat is het wreede in 't leven voor ons vrouwen, hij vergéét en trouwt eene andere en het geluk der vrouw....
‘breekt tot droefheid die géén tijd geneest!....
Hij zet er zich overheen, al kan het ook hém zeer smarten, want bij hem overheerscht het verstand het gevoel; hij dankt er voor zijn leven te verknoeien voor een vrouw, en hoewel het hem een poosje even fel kan doen lijden als haar, hij gooit het met geweld van zich af, zoodat hij zich soms spoedig reeds schadeloos stelt met een ‘goede partij’ om zijn leed en wanhoop te overwinnen, wat hem dan gewoonlijk ook schitterend gelukt.
Dat hij in dat geval een goede partij trouwt, is hem niet kwalijk te nemen, als hij de vrouw zijner begeerte niet krijgen kan, doet hij toch beter een jonge, rijke en mooie vrouw te trouwen dan eene die dit alles mist. Toch zijn het vaak de felvoelendste mannen die zoo handelen, al worden zij door den oppervlakkigen beschouwer voor oppervlakkigen aangezien.
Ik geloof echter niet dat hij altijd vergeten heeft, hij wil echter juist omdat hij van nature egoïst is, zijn gevoel niet overheerschend laten zijn, omdat dit niets dan verdriet geeft, hij laat zijn verstand de baas en denkt:
Kweek maar ieder vroom en blij,
Tooit de roos zichzelve, zij
En op den duur vergeet hij.
En is dit niet goed? niet honderdmaal beter in dit wreede leven het leed van je af te gooien, te trachten een nieuw leven te beginnen dan weken, maanden, jaren lang te treuren om het onherstelbare, tot het leven geworden is tot één lange wanhoopsdag? En toch, zóó doen de beste onder de vrouwen; zij handelen in dit geval juist andersom als de man; zij koesteren de smart, en blijven erover denken, jaren en jaren lang, altijd weer opnieuw.
En dit vind ik juist zoo jammer, zoo innig jammer!
Wij leven maar ééns en leed is ons aller deel, het meeste voor haar die het diepst voelen, die daarom de beste moeders zouden zijn, en dus aan de maatschappij, aan zichzelf en het nageslacht een dienst bewijzen door zich heen te zetten over de smart, al zal dit langer duren en meer moeite kosten dan bij den man.
Ik zou ook niet elke vrouw die dit heeft ondervonden durven raden alsnog te trouwen, maar de diepvoelende vrouw bedenke wel, dat haar hoogste geluk ligt in het moederschap, dat het genot van kinderen-hebben voor haar zeer groot is en haar heele leven door het gemis van kinderen zeer pijnlijk door haar zal gevoeld worden. Daarom, als zij later een man ontmoet dien zij kan achten en die haar liefheeft, dan geloof ik dat zij wél doet zich in volle gerustheid aan hem over te geven, eerlijk biechtend haar verleden. Ik geloof dat zij aan de zijde van een achtenswaardig man mét de kinderen uit haar huwelijk, zich héél wat gelukkiger zal gevoelen dan kinderloos en alleen door het leven te gaan