De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 546]
| |
en Werkzaamheid, het drievoudig aanzicht der geopenbaarde Godheid, dat zich weerspiegelt in het Klein-Al als Gedachte, Woord en DaadGa naar voetnoot1) en die in harmonie moeten zijn, zooals de Drievuldige doch Eéne God harmonisch is van Wezen. Nu is het Wezen God's zoo oneindig rijk dat geen schepsel dat in beperking leeft het geheel in zich kan verwezenlijken en tot uiting brengen; daar wij bovendien door relatieën en door alle eigenaardigheden onzer stoffelijke hersenen, tot ons lichaam van heden behoorend, beperkt zijn, kan ons denkvermogen niet meer dan een enkel aspect van het geheel bevatten en verwerken en kost het ons inspanning nieuwe kanalen voor dat denkvermogen te graven, eene inspanning die velen te zwaar schijnt. Aan die beperking is tegemoetgekomen door het geven van vaste Godsdienstvormen en riten, voor bepaalde tijden en volken, gesticht en ingesteld door ééngeboren Zonen God's, door Geesten die, der menschheid ontstegen, éénmaking met God bereikten, maar die uit mededoogen, reeds ééngeworden, nogmaals zich onderwierpen aan geboorte en dood. Zij allen waren ‘Het Woord dat vleesch werd en onder ons woont’, zoolang nog één mensch hun godsdienstvorm aanhangt, en zij gaven van dat alomvattend Woord één klank, de meest noodige voor dien tijd en plaats of voor de naaste toekomst. Zoo leerde Manoe van Rechtvaardigheid, Zoroaster van Reinheid, Krishna van Handeling als niet-handelingGa naar voetnoot2), Boedha van ZelfverloocheningGa naar voetnoot3), Mozes van Wet, Jezus van Liefde, zij allen van Toewijding. Achter de vormen ligt het Wezen, dat één is in alles, en bij de hoogere inwijdingen werd de kern onthuld, vonden de belijders van elk dier godsdienstvormen elkander en leerden de éénheid van het Hoogste Zelf in allen erkennen. Ook de Christelijke Godsdienst heeft die inwijdingen gekend, maar de kerk wilde geene gemeenschap met de ‘heidenen’ en hare priesters schroomden niet bijbelteksten te vervalschen en handschriften te vernietigen; zoo ging de kennis van de diepere beteekenis harer riten, symbolen en sacramenten voor hare belijders verloren. - O, ware er voor de Christenen eene waarlijk Katholieke, d.i. Algemeene, kerk! Maar dat kan nòch de Roomsche, nòch de Grieksche kerk zijn, wier banvloeken zich richtten op allen welke, den vorm ontgroeid, voor den letter die doodt den levendmakenden Geest wilden en die, de eene als de andere, waarlijk Geestelijken slechts kort kon dulden. - Achter de vormen ligt het Wezen, dat één is in alles, en bij de hoogere Inwijdingen werd de kern onthuld, vonden de belijders van elk dier godsdienstvormen elkander en leerden zij de éénheid van het Hoogste Zelf in allen erkennen. Ook de Christen kan die Inwijding erlangen, maar zoodra de Christelijke Godsdienst eene Kerk was geworden, wees zij alle gemeenschap met ‘heìdenen’ af en de kerk(en) wilde(n) nimmer tot die Inwijding voeren. Werkte zij daaraan mede, de strevende geesten, die voor den doodenden letter den levendmakenden geest willen, zouden door haar den diepen zin leeren kennen van hare plechtigheden en symbolen, zouden in hare sacramenten gemeenschap met God vinden en de Kerk zou eene waarlijk Katholieke, d.i. Algemeene, zijn. Maar zij heeft hare door Christus zelve Ingewijden nimmer kunnen verdragen. Ik noem slechts Meester Eckhart en Miguel de Molinos. - Streving der Theosofie is dus elke godsdienstvorm in haar zuiverst licht te stellen, ze allen te doen kennen als ‘Stralen van één Licht’ en de eenheid der geheele schepping te doen beseffen. Kennis van dit laatste wordt evenwel niet verkregen door de stoffelijke zintuigen alleen; sluimerend of onontwikkeld bezit de mensch vermogens welke op hoogere gebieden werkzaam kunnen worden en de ontwikkeling daarvan te leiden in banen van heil behoort mede tot de doeleinden der Theosofische Vereeniging. Want rein van harte moet de leerling zijn en vrij van baatzucht eer hij het Pad betreedt; veel onheil is en wordt gesticht door te vroege ontwikkeling van psychische krachten die dan maar al te vaak voert tot miskenning der rechten van anderen en zedelijke benadeeling der eigen persoonlijkheid. Van die hoogere gebieden nu, worden wel leeringen medegedeeld door hen die in staat zijn daar te verkeeren, doch een ieder - theosoof of niet - behoort voor zich zelf te toetsen wat men hem mededeelt en wat hij daarvan aanvaarden kan; immers, gebrekkige opmerkings- | |
[pagina 547]
| |
en onjuiste wedergave zijn nergens uitgesloten. Maar ik wil niet afdwalen naar het gebied van kennis, waar elk toch eigen lijnen volgt, liever wil ik zien wat alzoo te antwoorden valt als iemand een beknopt antwoord wenscht op de vraag: ‘Wat is de geloofsleer de Theosofie?’ Nu zal elk mensch U een verschillend antwoord geven op eenzelfde vraag, alnaarmate zinnelijkheidGa naar voetnoot1), verstand of gevoel in hem overheerschend zijn, en wat mij betreft zal ik ieder vrager ook verschillend antwoorden, alnaarmate ik zijne denkwijze en aard meen te kennen; want, zal mijn antwoord hem dienstig zijn, dan moet het zich daarbij aansluiten. Bovendien is Theosofie geen vorm-Godsdienst, met dogmata en riten, zoodat speciaal de wetenschappelijk en critisch aangelegde Theosoof U uitvoerig betoogend er met veel voorbehoud zal antwoorden. Ieder die kennis neemt van de Theosofie zal allereerst zoeken naar dát deel ervan dat beantwoordt aan zijn eigen aard en verstandelijke ontwikkeling. De begeertemensch zoekt naar ontwikkeling van psychische vermogens; de verstandsmensch neemt allereerst kennis van cosmogenesis, occulte scheikunde, anthropogenesis, gedachteoverbrenging, psychische geneeswijzen e.d., alnaar het valt in zijne lijn van wetenschap; de gevoelsmensch zoekt naar wat vereenigen kan, éénheid in de godsdiensten, naar wijding, toewijding, mystiek. Scherp afgescheiden is dit alles gewoonlijk niet, want waar hartstocht, verstand of gevoel een van allen zóó overheerschen dat de andere eigenschappen niet aanwezig schijnen, daar is eene disharmonie die gelukkig geen regel is. Ik nu, die tot titel koos ‘Theosofie en God's Dienst’, zal enkel nog behandelen wat tot dien titel in verband staat en daarbij zal ik de aan buitenstaanders zoo vreemd klinkende en vaak hen ontstemmende Oostersche woorden vermijden. De Theosofie leerde mij dat de Eéne Oorsprong van alles Onkenbaar is en niet uit te spreken. Met geen Naam is die Vader-Moeder aller wereldstelsels te noemen, men tracht naar aanduiding door woorden als Het, Dat, boven-God. Dat is ongeopenbaard. Een Deel van Dat openbaarde zich en schiep ons wereldstelselGa naar voetnoot2); Hij doordringt Zijn Heelal volkomenGa naar voetnoot1), ‘draagt de zonden der wereld’Ga naar voetnoot2), is elke kracht die er in werktGa naar voetnoot3). Hem noemen wij God. Van Hem uitgegaan, keeren wij tot Hem terug. Hij, met ons, gaat tot Dat bij het einde van Zijn Heelal. God, uit eeuwigheid voortgekomen en tot eeuwigheid eenmaal terugkeerend, heeft zich dus beperkt in tijd en ruimte wat het Goddelijk Offer genoemd wordt. - Welk doel dit voor God heeft? Evolutie! Want wij evolueeren en elk leven verrijkt onzen geest. Verrijkt keeren wij tot Hem terug en daar wij deel van Hem zijn verrijken wij Hem, dusGa naar voetnoot4) evolueert ook Hij. Feitelijk is er dus in den geheelen duur der Schepping één Leven, dat van God, en beperking doet ons tegenstellingen zien, doet ons spreken van leven en dood. Voor het heden zijn inderdaad de paren van tegenstellingen ons realiteit doch dit behoeft het inzicht niet in den weg te staan dat, zooals op regen zonneschijn, op slapen ontwaken volgt, op sterven ook herboren worden moet volgen. De Theosofie leert dan ook dat op een leven in deze voorwerpelijke wereld een voortduring van leven volgt, in ijlere lichamen, in opvolgende onderwerpelijke (subjectieve) werelden en dat wij, na ons deel daar te hebben uitgeleefd, langs dezelfde toestanden maar met nieuwe mogelijkheden, terugkeeren en op aarde herboren worden; dat wij zóólang onderworpen blijven aan geboorte en dood tot onze aardsche rekeningcourant zonder saldo sluit. Want de wet van oorzaak en gevolg sluit in dat wij van elke gedachte, woord of daad, die van ons uitging, de gevolgen ten einde toe zullen afwerken op het gebied zelve waar zij oorzaken waren; dus: geen leed zonder schuld, geen goed zonder verdienste, ‘zoo wij zaaien zoo zullen wij maaien’; geen post blijft onvoldaan in de rekening tusschen God en onze medeschepselen en ons, zij het ook dat de afrekening niet in eenzelfde leven plaats vindt. Door hoogere macht nu wordt vastgesteld, van welk deel onzer rekening de gevolgen in een bepaald leven tegenover ons zullen staan en dit brengt mee dat ieder, in elk leven, iets eigens heeft te verwerven of los te laten, dat hij een levensplicht meebrengt, waarvan hij zich duidelijk rekenschap moet geven wijl miskenning ervan en nastreving | |
[pagina 548]
| |
van anderer levensplicht falen tengevolge heeft. Meent nu niet dat wij zijn onderworpen aan noodlot, dat wij gepraedestineerd zijn in elke handeling; gij zoudt dan dwalen: De som van al onze vroegere ervaringen en strevingen, dat wat wij op een gegeven oogenblik zijn geworden, determineert ons te handelen, te besluiten, zooals wij dan doen; maar elk oogenblik kunnen wij een nieuwe factor in die som brengen, er ontstaat dan strijd tusschen de nieuwe kracht, die anders wil dan tot dusver, en de zucht tot volharding in verkregen aard en gewoonten en zoolang de laatsten nog het sterkst zijn lijden wij nederlagen, lijden wij smart. Volhardt men echter in dien strijd dan is steeds vermeerderde en bewuste kracht de vrucht er van en eenmaal overwint de nieuwe wil en wordt op zijn beurt geaardheid. Dan hebben wij zelf ons lot in handen genomen en bepalen het meer en meer naar eigen vrijen wil. Want vrijheid is afwezigheid van zinnelijke banden en wordt slechts verkregen door ontplooiïng van geestelijke krachten. Geen ouder draagt steeds zijn kind instede het te leeren loopen, want beter is het voor dat kind eens een buil op te doen bij het vallen dan dat zijne beenen ongeoefend blijven. Zoo ook laat God ons kracht en wijsheid oefenen door de lessen van het falen: De hoogten van geluk worden nooit bereikt dan door diepten van smart. Daarom, God's Dienst vervullen wij allen, willens of onwillens, bewust of onbewust en niets bestaat of geschiedt dan door Zijnen Wil; daarom ook is alles goed zooals het is. Het is God's Geest die in ons werkt, die door ons ‘onze naastbijliggende plicht’ wil volbracht zien, naar beste kunnen; het is God's Zoon die eenmaal in ons geboren wordt, als onze ziel nog een stal gelijk is en wij geen plaats hebben om ‘Het Kindeke’ nederteleggen dan de kribbe waaraan de dieren onzer hartstochten en zinne-begeerten gevoederd werden, maar die deze ziel zal omscheppen in een tempel waarin Hij Wijsheid leert en die eenmaal zijn toegewijde in de wereld voert om het Water des Levens te brengen aan wie het ontvangen wil en... om te worden gekruisigd, der wereld te sterven en integaan tot den Vader met wien hij Eén werd; het is de Vader zelf die in ons woont, die ons omschept naarmate wij beperking en waan overwinnen en het Wezen der dingen zien achter den schijn, die ons tot Zijne medescheppers verheft van Schoonheid en Geluk, Zijn Wil willend met vol bewustzijn. W.J.D. VAN ANDEL. |
|